18. Het sterfbed van Gods volk en het sterven van de zondaar

Vraag: Hoe gaat het nu met Gods kinderen als zij gaan sterven?

Antwoord: De Heere handelt naar Zijn vrijmacht op de volgende wijze:

Velen worden onverwacht weggenomen en zijn terstond in de hemel, als met een Elia's wagen. Het komt niet zozeer op het sterven aan, maar op het leven in godzaligheid.

Anderen hebben langdurig smartelijke ziekten. Op hun sterfbed leggen zij soms wel getuigenis af van hun genade en godzaligheid. Zij krijgen soms weleens een gezicht van hun zondige levenswandel vanaf hun jeugd tot de dag van hun ouderdom.

Weer anderen zijn twijfelmoedige mensen, die meer door een aanklevend vertrouwen heengaan, dan door een toeëigenend vertrouwen. Zij sterven op de blijken van Gods gunst in vorige tijden ondervonden.

Ook zijn er mensen die de blijken van Gods genade juist dan zó ondervinden dat zij volkomen verzekerd worden van hun geloof. Als bevestigde verzekerden geven zij aan de omstanders getuigenis van hun komend geluk en gaan juichend naar de hemel. De ondervinding leert: een nauw leven, een ruim sterven.

Vraag: Wat is het grote onderscheid tussen een godzalige en een goddeloze op het sterfbed?

Antwoord: Als een godzalige naar boven ziet, aanschouwt hij een ontfermende Vader en een geopende hemel. Kijkt hij naar beneden, dan ziet hij dat de hel voor hem gesloten is.

Ziet hij naar het verleden, dan overdenkt hij de genade, die aan hem is geschonken.

Denkt hij over de toekomst, dan ligt daar de eeuwige zaligheid voor hem.

Slaat hij een blik naar binnen, dan ziet hij een ruim bevredigd geweten, dat hem vrijspreekt.

Bij een onbekeerde zondaar zien wij het tegendeel: Hij ziet boven hem een vertoornd Rechter en een gesloten hemel. Naar beneden ziet hij een geopende hel en de verdoemenis. In het verleden ligt een verloren en in de dienst der zonde doorgebrachte tijd. In de toekomst wacht hem een eeuwige rampzaligheid. In het binnenste van zijn hart wordt hij een knagend geweten gewaar.

Vraag: Het ware te wensen dat onbekeerden door deze dingen overtuigd werden van het grote gevaar waarin zij leven. Mogen de godzaligen vertroost worden en opgewekt tot een nauwgezet leven. Hoe gaat het meestal met de onbekeerden op hun sterfbed?

Antwoord: Velen zijn zorgeloos en goddeloos, zoals zij hebben geleefd. Zij hebben zoveel 'met de ellende van hun lichaam' te doen, dat zij ternauwernood om hun ziel denken. Stervende vallen zij neer in de eeuwige rampzaligheid.

Andere beelden zich in dat ze naar de hemel gaan, ofschoon zij in hun leven haters zijn geweest van God, van de godzaligen en van een godzalig leven. Deze rampzalige, ellendige zelfbedriegers zoeken dan vertroosters bij zich te krijgen, die zelf ook goddeloos zijn. Deze spreken hen zelfs nog zalig, maar zij zullen met de rijke man hun ogen opslaan in de HEL!

Weer anderen liggen wanhopend met een open geweten en ondervinden het vreselijke van de hel reeds eer zij daar zijn. Er zijn mensen die vloekend sterven en waar niemand het bij uit kan houden. Wat is dat een verschrikkelijk sterven! De Heere behoede ons allen daarvoor.

Het onderscheid in het sterven tussen een kind van God en een zondaar wordt door de psalmdichter duidelijk gezegd: "Let op de vrome en ziet naar de oprechte, want het einde van die man zal vrede zijn. Maar de overtreders worden tezamen verdelgd; het einde der goddelozen wordt uitgeroeid."

De vromen geven hun ziel met Stefanus aan de Heere. Het is opmerkelijk, dat van de goddelozen wordt gezegd: "Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen."