19. De toekomst van de godzaligen en het lot van de goddeloze

Vraag: Wat ondervinden de godzalige zielen als zij sterven en hoe is dat bij de goddelozen?

Antwoord: De scheiding van ziel en lichaam, zoals Gods Woord ons zegt: hij gaf de geest. De catechismus noemt het een doorgang tot het eeuwige leven. De prikkel van de dood is door de genade weggenomen. Gods kinderen komen na de dood in het gezelschap van de engelen: "Zijn niet alle gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden voor degenen die de zaligheid beërven?"

Zij worden verlost van al de smartelijke zondige onvolmaaktheid en twijfelmoedigheid, want die gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. Die hier met tranen gezaaid hebben, zullen dan met gejuich maaien.

Zij gaan aanstonds met hun ziel naar het paradijs van God, terwijl het lichaam in de aarde rust tot de dag van de opstanding.

Wat de onbekeerden in het sterven overkomt is verschrikkelijk. Als deze sterven ondervinden zij de vloek over de zonde: gij zult de dood sterven. Zij sterven tegen wil en dank. Toen aan een goddeloze op zijn sterfbed werd gevraagd of hij bereid was om te sterven, gaf hij tot antwoord: ik moet wel.

O, naar sterven! Zo was het bij Saul, waarvan wij lezen: Alzo stierf Saul in zijn overtreding.

Alles waar zij zich op de aarde in vermaakten en waarin zij hun heil hebben gezocht, ontvalt hen. Zij worden ervan afgescheurd. Zij bevinden zich, naar Gods oordeel, in het gezelschap van de duivel, die hun ziel naar de afgrond voert en zo worden zij aan de pijnigers overgegeven.

Zij zinken als de rijke man in de hel, waar hun worm nooit sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Hun dode lichamen zullen in de dag der opstanding opstaan tot eeuwige afgrijzing. In de grote oordeelsdag zullen zij het vreselijke vonnis horen: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is."

Vraag: Ik denk, dat wanneer een onbekeerde dit grote onderscheid in eeuwige toekomst eens werkelijk zag, hij wel tot nadenken en overtuiging zou komen, als de Heere het zou zegenen tot zijn behoud.

Antwoord: Dat geve de Heere zelfs aan mijn grootste vijand die ik mocht hebben. Vanzelfsprekend wens ik dit voor mijn familie, vrienden en bekenden die nog onbekeerd zijn. Dat de Heere hen moge redden van het verderf tot Zijn heerlijkheid en tot de zaligheid van hun zielen. Amen.