pneumatologia

Aan de lezer

In het eerste hoofdstuk van dit boek is in het algemeen verklaard zijn natuur, oogmerk, en waarom het thans wordt uitgegeven, dus zwijg ik daarvan hier. Maar acht nodig aan te wijzen enige zaken aangaande zijn stot en handelwijs. Het onderwerp van het gehele boek, gelijk bijna elk blad toont, is Gods Heilige Geest en zijn werkingen. In het verklaren van dit onderwerp op deze wijze, heb ik moeten worstelen met twee zaken, die elk zodanig werk aan de ene zijde lastig, aan de andere onvermakelijk maken. Is de stof zelf ongewoon en verborgen, haar behandeling valt moeilijk; ligt zij door enig middel, het zij wat het is, onder openbare verachting en spot, dat vermindert het vermaak in ze te overwegen en te verdedigen. Nu is alles, wat de Heilige Geest aangaat, een uitmuntend deel van Gods verborgenheid, of diepe zaak. Want gelijk haar kennis geheel afhangt van en geregeld wordt door Goddelijke openbaring, zijn zij in haar eigen natuur Goddelijk en hemels, afgescheiden en vreemd van alles wat in 's mensen hart, in het enkel oefenen van zijn eigen rede of verstand kan opklimmen. En aan de andere zijde worden in de wereld zeer algemeen veracht als dwaas en gering, de zaken gesproken van en toegeschreven aan Gods Geest. Hij verbeurt bij velen alle achting, hij wordt aangezien voor een dweper, vervreemd van het bestier van de rede en alle grondbeginselen van edelmoedige samenleving, die durft toestemmen eigendom te hebben aan zijn werk, of op zich nemen dat te verdedigen. Dus moeten wij, hiervan iets zeggen, al ware het enkel om aan te wijzen waar hulp te vinden is tegen zulke moedbenemingen.

Wij moeten eerst toestemmen, dat de zaken hier behandeld, in zichzelf geheim en verborgen zijn nochtans wordt de weg, waarlangs wij mogen trachten ze gemeenzaam te kennen, volgens de mate van Christus' gave, in het Bijbelwoord klaar geopenbaard. Zo men deze weg verwaarloost of veracht, zullen alle andere wegen tot dat einde ingeslagen, al beloven zij veel, vruchteloos zijn. Wat inwendige gemoedsgestalten en geschiktheden, wat uitwendig gebruik van middelen, wat volbrengen van geestelijke plichten, wat overeenkomst van de gehele ziel, met elke ontdekte waarheid tot deze weg behoren, voor allen die het verstaan van deze zaken najagen, is hier mijn werk niet te verklaren dus weide ik daarin niet uit. Maar geeft God gelegenheid, dat ik handel van het werk van de Heilige Geest, dat ons bekwaamt om de Schrift of Gods mening daarin te verstaan, dan zal ik deze gehelen weg uitvoerig verklaren.

Nu zij genoeg, op te merken, dat God, die in Zichzelf is de eeuwige, oorspronkelijke Bron en Springader van alle waarheid, ook is de enigste oppermachtige oorzaak en Auteur van haar openbaring aan ons. En omdat de waarheid, die oorspronkelijk maar ÈÈn is in Hein, van verscheidene soorten en geslachten is, volgens de verscheidenheid van de zaken die ze ons ter meedeling voorstelt, zijn de wegen en middelen tot die meedeling gepast tot de onderscheiden natuur van elke waarheid in het bijzonder. Dus wordt de waarheid van natuurlijke zaken bekendgemaakt van Gods wegen, door het oefenen van de rede, of het recht gebruiken van het verstand, dat in de mens is tot haar naspeuring. Want der mensen zaken weet des mensen geest die in hem is. Doorgaans wordt enkel vereist om te verkrijgen die trap of zekerheid van kennis in zaken van die natuur, waarvoor ons verstand vatbaar is, het naarstige tewerkstellen van onze zielsvermogens in het rechte gebruik van eigenlijke middelen. Nochtans is er een verborgen werk van Gods Geest, in het meedelen van kennis en bekwaamheid in natuurlijke, burgerlijke, zedelijke, staatkundige en kunstige zaken, gelijk in dit boek breed getoond wordt. Maar omdat deze dingen behoren tot het werk van de oude schepping en haar onderhouding, of het besturen en regeren van de mensen in deze wereld enkel als redelijke schepselen, is geen gebruik van middelen, geen meedeling van hulpen die geestelijk of bovennatuurlijk zijn, daartoe volstrekt nodig. Dus worden kennis en wijsheid in zaken van die natuur uitgedeeld zonder uitzondering onder allerlei mensen, volgens de grondslag van hun natuurlijke vermogens, en het daarop gebouwde, door naarstige oefening, zonder eigenlijk aanhouden bij God om bijzondere genade of hulp, Gods oppermachtige voorzienigheid steeds aan zich houdende het bestel over alle mensen en hun belangen.

Maar in de kennis en waarheid van bovennatuurlijke dingen, zijn Gods onderwijzingen van geheel andere natuur, dus wordt daarin ook van ons geÎist een eigenlijk aanhouden bij God om onderwijs. In die dingen zijn ook trappen, volgens hun naderen aan de ene zijde aan de oneindige afgrond van het Goddelijk wezen en bestaan, gelijk de eeuwige voortteling en menswording van de Zoon, de voortgang en zending van de Heilige Geest; of aan de andere zijde aan de Goddelijke uitwerksels, in onze ziel voortgebracht, die wij ondervinden. Volgens deze trappen, gelijk de Goddelijke neerbuiging zich vertoont in haar openbaring, moest onze naarstigheid in het oefenen van geloof, ootmoed, en gebed aanwassen in ons naspeuren ervan. Want al wordt alle vlijt in het gebruiken van uitwendige middelen nodig, om te verkrijgen kennis van enige andere nuttige waarheid, ook onvermijdelijk vereist in het najagen van kennis in deze; zo bij dat alles niet komen geestelijke wegen en middelen, gepast in haar natuur, en van God ingesteld om te ontvangen bovennatuurlijk licht en verstand van Gods diepe zaken, zal onze arbeid in deze grotendeels vruchteloos en zonder voordeel zijn. Want al staat de letter van de Schrift, en de zin van haar voorstellen eveneens bloot voor de rede van alle mensen, wordt nochtans de ware geestelijke kennis van de zaken zelfs niemand meegedeeld dan door de eigenlijke werking van de Heilige Geest; geen merkelijke trap van inzicht in de leer van derzelver verborgenheden is immer verkrijgbaar dan door onophoudelijk aan te lopen Hem, die alleen geeft de Geest van wijsheid en verstand in haar kennis. Want de zaken Gods weet niemand dan Gods Geest, en die Hij ze openbaart. Niemand kan de Schrift recht uitleggen dan door hulp van de Geest, die ze heeft ingegeven, gelijk Hieronymus bevestigt, en dit boek bewijst. Doch in het gebruik van de gemelde middelen mogen allen, die niet traag zijn in het horen of leren, maar die door gewoonte de zinnen pogen geoefend te krijgen tot onderscheiding van goed en kwaad, hopen, omdat de zaken zelf geopenbaard zijn opdat mensen God behoorlijk zouden kennen en voor God leven, te zullen bereiken zo'n mate van geestelijk verstaan ervan, als nuttig is tot stichting van zichzelf en anderen.

Het gehele onderwerp van dit boek dan, zijnde zaken van die natuur in haar verscheidene trappen van betrekking tot God of onszelf, haal ik hier niet op mijn bijzondere pogingen om ze na te speuren, maar laat elk oordelen van mijn arbeid aan zijn vruchten. Doch omdat ik geen voorganger ken in te vertonen de gehele huishouding van de Heilige Geest met al zijn bijvoegsels, werkingen en vruchten, en dat mijn werk daarom moeilijker was, moet ik verschoning verzoeken, zo iets niet beantwoordt zo'n geregeld ontwerp of net beleid, als de natuur van de zaak vordert en ik beoogde. Crellius ondernam wel iets dienaangaande, doch maar om de waarheid in enige zaken te vervalsen.

In het eerste gedeelte van het gehele werk, hetwelk vervat des Heiligen Geestes naam, Goddelijke natuur, Persoonschap en zending, verklaar ik maar, en verdedig het geloof van de algemene kerk tegen de Socinianen; met wat voordeel, met wat toebrenging van licht of bewijs, kracht of schikking, boven vorige bewijsredenen van anderen, laat ik de geleerde lezer oordelen. In hetgeen aangaat de bijvoegselen en eigenschappen van zijn zending en werking, hebben, hoop ik, sommigen mij enige verplichting, voor hen te verschaffen gelegenheid tot dieper en beter gedachten dienaangaande.

Het tweede gedeelte raakt het werk van de Heilige Geest in de oude schepping, zo in die voort te brengen, te onderhouden, als te regeren. Hierin had ik het voordeel niet, dat enig oud of hedendaags schrijver de weg van de waarheid voor mij gebaand had; dus heb ik mij bepaald tot uitdrukkelijke Schriftuurgetuigenissen, met zulke uitleggingen ervan, die hun eigen waarheid bewijzen, en van anderen geacht worden.

Ditzelfde heeft plaats in hetgeen volgt, aangaande des Geestes werk onder het Nieuwe Testament, voorbereidend tot de nieuwe schepping in het meedelen van alle soorten van gaven, gewoon en ongewoon, allerlei soort van kennis en bekwaamheid in geestelijke, natuurlijke, zedelijke, kunstige en staatkundige zaken, met de bewijzen van die zijn werking in bijzondere voorvallen. Al deze dingen, vele van welke anderen afgescheiden en op zichzelf behandeld hebben, zijn hier voorgesteld in hun orde, en ziende op hun eigen einde en oogmerk.

In des Heilige Geestes werk aan het hoofd van de nieuwe schepping, of de menselijke natuur in de Persoon van onze Heere Jezus Christus, ben ik omzichtig gebleven binnen de palen van matigheid, en buiten nieuwsgierige onverantwoordelijke gissingen. Ik heb daarin enkel acht gegeven op Gods Bijbelwoord, onze enigste en onfeilbare regel en leidsman; doch ook overwogen wat de oude kerk in deze geloofde en leerde, en ik weet daarvan niet te zijn afgeweken.

Meer zeg ik niet van de moeite, spruitende uit de natuur van het behandelde onderwerp maar nog iets van de verachting die velen op deze dingen werpen.

In al Gods bedelingen tot zijn volk onder het Oude Testament, wordt al het goede hun meegedeeld, al het waardige of voortreffelijke, in of door hen gewrocht, uitdrukkelijk toegeschreven aan de Heilige Geest, als Auteur en Oorzaak. En van al de beloften hun gegeven aangaande een beter en heerlijker kerkstaat die zou worden ingevoerd, behalve die van de komst van Gods Zoon in het vlees, zijn de voortreffelijkste die aangaan meerder en voller meedeling van de Geest, dan zij in hun onvolkomen staat hadden, of konden genieten. Dus vinden wij in het Nieuwe Testament, dat alles wat aangaat de bekering van de uitverkorenen, de opbouw van de kerk, de heiligmaking en vertroosting van gelovigen, het volbrengen van alle plichten van gehoorzaamheid aan God verschuldigd, en ons gedrag in deze allen, in het algemeen en bijzonder, Hem zo wordt toegeÎigend, dat tevens verklaard wordt, dat niets van dit alles kan worden genoten of uitgevoerd zonder zijn eigenlijke werking, hulp en bijstand. Zo wilde God ten volle onderwijzen en beveiligen het geloof van de kerk in deze, gelijk haar eeuwig belang vorderde. Nochtans is, niettegenstaande al dit getuigenis, Gods kerk geoefend met het weerstaan van des Heiligen Geestes Persoon, of zijn werk, of de wijze daarvan, strijdig met het beloofde en verklaarde dienaangaande in Gods Woord en dat houdt nog niet op. Ja, al was de weerstand in vorige tijden fel en luidruchtig, die gaat in onze dagen nog veel verder. Want om niet te melden de Socinianen, die samengepakt hebben al de felle tegenstand tegen des Heiligen Geestes Godheid of genade van de Photinianen, Macedonianen en Pelagianen oudtijds, zijn er anderen, die belijden geen vijandschap tegen zijn Goddelijke Persoon, ja toestemmen en erkennen die leer van de kerk, bij alle gelegenheden gereed staan om te smalen en te, verachten het gehele werk waartoe Hij is beloofd onder het Oude Testament, en dat het Nieuwe Hem duidelijk toekent. Hierom verachten en bespotten vele mensen, allen die zijn genade melden, of belijden eigendom aan dat zijn werk als het zijn, zonder hetwelk (is de Schrift ene getrouwe getuige) niemand God zien zal. En sommigen hebben moeite gedaan om te bewijzen, dat zaken Hem in het Evangelie duidelijk toegeschreven, als gewrochten van zijn macht en genade, enkel zijn dweperij, of ten minste zwakke inbeeldingen van ontstelde hersenen. Te lasteren, te schelden hen die des Geestes werk voorstaan en zijn genade belijden, houdt niet op. Ja, velen geven te kennen (alsof de voorspraken van goddeloosheid geen kracht deden op 's mensen verdorven gemoed) dat dit alles eerder verdient bespot en veracht, dan ernstig overdacht te worden. Want zo haast iemand voorstaat of beweert het bekende werk van Gods Geest, denkt men dat grond genoeg om hem te beschuldigen, dat hij de regel van het Woord verlaat, dat hij acht geeft op openbaringen en ingevingen, en verwerpt alle gedachten van de noodzaak tot plichten van gehoorzaamheid; daar zo'n enkel dat werk van de Geest voorstaat, zonder hetwelk niemand recht acht kan geven op de regel van de Schrift, of een enige plicht van gehoorzaamheid aan God recht verrichten. Ook de ongeleerdste en zwakste van deze samenspanning, zijn bekwaam om te spotten met het melden van de Geest, en het noemen van Hem anderen smadelijk te verwijten. Ja, het ware te wensen, dat sommigen dus ook niet begonnen te handelen met de Persoon van Christus zelf! Want dwaling en goddeloosheid eens voet gegeven, zijn steeds vruchtbaar, nemen toe en zullen voortgaan, zolang duisternis en verdorvenheid op 's mensen gemoed liggen en de boze vijand met zijn listen verkeerde indrukken kan geven. In deze dingen nochtans behagen niet weinigen zichzelf, verachten andere, en zouden het zich belgen zo men hun Christendom in twijfel trok. Maar wat baat de naam van Christen, waar men de gehele Evangelieverborgenheid buiten de godsdienst sluit? Neem weg de bedeling van de Geest en zijn krachtdadige werkingen in alle onderhandeling tussen God en mensen; wees beschaamd om voor te staan of te belijden het werk Hem in het Evangelie toegeschreven, en gij roeit het Christendom uit met de wortel. Ja, dit werkdadige verachten van des Heiligen Geestes werk, nu geworden de schoonschijnendste hoon van allen godsdienst, zal ook haast zijn de allerverderfelijkste, boven al denkbeeldige misvattingen en dwalingen over dezelfde zaken, gaande doorgaans gepaard met goddeloosheid, en uitlopende in Godverzaking.

Hetgeen ik beoog, heeft een geleerd man voor vele jaren beklaagd als volgt: In seculo hodie tam perverso prorsus immersi vivimus miseri, in quo Spiritus Sanctus omnino ferme pro ludibrio habetur: imo in quo etiam sunt qui non tantum corde toto eum repudient aut faclis negent, sed quoque adeo blasphemi in eum exurgant ut penitus eundem ex orbe expulsum aut exulalum cupiant, quum illa nullam in operationibus suis relinquant efficaciam; ac propriis vanorum habituum suorum viribus, ac rationis profanae libertati carnalitatique suae omnem ascribant sapientiam, et fortitudinem in rebus agendus. Unde tanta malignitas externae proterviae apud mortales cernitur. Ideoque pernicies nostra nos jam ante fores expectat, enz. Wij ellendigen beleven ene gans verkeerde eeuw, waarin de Heilige Geest bijna geheel wordt bespot, ja in welke mensen niet alleen met hun gehele hart zich van Hem afscheiden of Hem met hun daden loochenen, maar tevens zo lasterende tegen Hem opstaan, dat zij wensten dat Hij geheel uit de wereld gedreven en uitgebannen ware, omdat zij zijn uitwerking geen kracht overlaten, maar de krachten van hun eigen ijdele hebbelijkheden, de vrijheid van de bedorven rede, en hun vleselijkheid toeschrijven alle wijsheid en kracht in het behandelen van zaken. Waaruit zo grote boosheid van uiterlijke dartelheid van geest onder stervelingen gezien wordt. Daarom staat onze ondergang voor de deur, enz. Hierin ligt de oorsprong en bron van de goedgekeurde afval van de kracht van Evangeliewaarheid, waarin de wereld vrijheid neemt om zich te dompelen in allerlei ongebonden leven en wandel, aan welkers gevolg en uiteinde velen niet kunnen denken dan met schrik en vrees.

Deze onheilen dan enigszins tegen te gaan de waarheid en het wezen van Goddelijke, geestelijke werkingen in de kerk te verdedigen; voor te staan hetgeen aangaande de Heilige Geest en zijn werk geloven, leren en belijden zij, die daarom meest worden gelasterd en bespot; en daardoor te bewijzen de goddeloosheid van zulk lasteren, onder wier schaduw en duisternis sommigen zich zoeken voet te geven in hun goddeloos spotten met des Heiligen Geestes gehele bedeling- en openbaar te tonen in alle voorvallen, dat hetgeen Hem wordt toegeschreven niet alleen bestaan kan met Gods dienst, maar dat zonder het geen godsdienst kan bestaan of haar kracht behouden, beoogt dit boek voornamelijk.

Omdat nu de krachtdadige werking van de gezegenden Geest in het wederbaren of bekeren van zondaars, boven alle andere delen van zijn werk, geweldigst wordt tegengestaan, en onlangs venijnig gehekeld is, heb ik die uitvoeriger behandeld. En omdat ze niet wel is te verstaan, noch recht uit te leggen, zonder te overwegen de staat van de gevallene of bedorven natuur, heb ik die ook in het brede onderzocht, omdat ik het nodig oordeel. Want omdat de kennis daarvan ligt op de bodem van al onze gehoorzaamheid aan God door Christus, was en is het steeds sommiger oogmerk, die of geheel te ontkennen, of zo te verkleinen, dat de genade van het Evangelie, die alleen onze natuur kan herstellen, wordt neergedrukt of bijna vernietigd. Beogende dan uitdrukkelijk te handelen van het herstellen van onze natuur door genade, was uit allen hoofde nodig dat ik ook handelde van haar bederf door de zonde.

Het gezegde dienaangaande is tevens gepast tot stichting van gelovigen, en gericht tot hun bevordering in geestelijke gehoorzaamheid en heiligheid, of de gehoorzaamheid van het geloof. Hierom zullen misschien sommigen oordelen, dat onze redenen langwijliger zijn dan nodig was, of gevoeglijk, door het gedurig tussenvoegen van werkdadige toepassingen. Maar die overwegen wil, dat mijn oogmerk niet was deze dingen te behandelen bij wijze van redestrijd, maar om in het verdedigen en bevestigen van die waarheid, de behandelde leerstukken te schikken tot beoefening; en dat ik dingen van deze natuur niet durf behandelen op ene andere wijze, dan die de stichting van de gelovigen bevordert, zullen zij het haast met mij eens zijn, of mijn verschoning plaats geven. Al verwaarlozen of verachten sommigen, ja vele, dan deze dingen, er zijn nog mensen die oordelen, dat hun groot belang ligt in schriften die hen besturen en bemoedigen in het heilig beoefenen van hun plicht. En terwijl de weg, de wijze en het beleid van de Heilige Geest in zijn werkingen, in het overzetten van zondaars uit de dood in het leven, uit de natuur in de genadestaat, van sommigen verscheidenlijk behandeld, van anderen veracht en bespot wordt, heb ik gepoogd zo te verklaren en te staven hetgeen de Schrift dienaangaande duidelijk leert, en dat zo te bevestigen met het getuigenis van sommige oude schrijvers van de kerk, dat ik geenszins twijfel of het komt overeen met de ondervinding van hen die in hun eigen ziel des Heiligen Geestes gezegend werk deelachtig zijn. Dus hebbende in het zakelijk behandelde het duidelijke Schriftuurgetuigenis, de toestemming van de oude kerk en de ondervinding van de ware gelovigen, zullen de berispingen of scheldwoorden van die anders gevoelen, mij weinig leed doen.

Ik zeg nog maar dienaangaande, dat, omdat men steeds dit ons leerstuk wil belemmeren, met voorgewende zwarigheid in het overeenbrengen van de natuur en noodzakelijkheid van onze plicht, met de krachtdadige genade van de Geest, ik alle gelegenheden heb aangegrepen om die te onderzoeken in alle bijzondere zaken die de meesten schijn hebben; en ik hoop ten laatste te hebben getoond, dat niet alleen de noodzaak tot onze plicht kan bestaan met de kracht en uitwerking van Gods genade, maar dat wij aan de ene zijde geen plicht tot God recht kunnen volbrengen zonder haar hulp en bijstand, zonder gegronde verwachting van welke wij geen bemoediging hebben om een loop van gehoorzaamheid te ondernemen; en dat aan de andere zijde het genadewerk zelf geenszins krachtdadig is, als in ons opvolgen van het bij wijze van plicht; alleen geven wij met of tegen de wil van sommige mensen, aan genade de voorrang in alles, aan onszelf niets. Gods gebod is de mate en regel van onze vlijt en ijver in enen weg van plicht; en waarom iemand zou worden gestuit in het beoefenen van de vlijt die God van hem eist, uit aanmerking van de hulp en bijstand die God hem belooft, kan ik niet verstaan. Het werk van gehoorzaamheid is moeilijk en hoogwichtig, kan iemand daarin onachtzaam zijn omdat God hem wil helpen en bijstaan? Het is dan omdat hij het haat, en er geen neiging toe heeft. Laat anderen doen wat hun behaagt, ik zal bidden en pogen op te volgen de raad en aandrang van Paulus: Werkt uit uw zaligheid met vrezen en beven; want God werkt in u te willen en te doen naar zijn welbehagen.

Deze en dergelijke zaken die wij niet voorbij konden gaan, hebben dit boek boven mijn eerste oogmerk doen uitdijen; daarom heb ik er nu niet bijgevoegd de andere delen van des Heiligen Geestes werk in gebeden of smekingen, in verlichting ten aanzien van het geloven van de Schrift, en het recht verstand van Gods mening in dezelve, in het meedelen van gaven aan de kerk, en de troost van gelovigen, die, als God tijd en gelegenheid geeft, zullen volgen.

Nog een deel van des Heiligen Geestes werk bestaat in onze heiligmaking, waarvan onze Evangeliegehoorzaamheid of heiligheid afhangt. Hoezeer sommigen ook hierin verachten al zijn werkingen, hoe zij pogen te vervalsen de natuur van Evangeliegehoorzaamheid, ja die te werpen uit het hart en de levenswijze van Christenen, en in haar plaats te zetten heidense eerlijkheid, weten sommigen die deze dingen plichtshalve onderzoeken. Hierom acht ik nodig bij het overdenken van des Heiligen Geestes werk in onze heiligmaking, uitvoerig na te speuren de ware natuur van Evangelieheiligheid, en het geestelijke Godeleven, waartoe alle gelovigen worden geschapen in Christus Jezus. En hierin volgende het geleide van de Schrift van het eerste tot het laatste, bleek zo klaar het onderscheid tussen haar en het beoefenen van zedelijke deugd die sommigen in haar plaats willen zetten, dat het licht was bloot te leggen voor een onpartijdig oordeel. Doch in dit behandelen vond ik dienstig te volgen mijn voorgaand beleid en oogmerk, en voornamelijk te letten op het overbrengen van de behandelde leerstukken, tot het beoefenen en de aanwas van heiligheid, dat ook dit boek heeft uitgerekt. Ik verwacht wel dat sommigen al deze dingen zullen verachten, en in zichzelf, en nog temeer omdat ik ze voorstel. Maar terwijl zij zich behagen in hun eigen inbeeldingen, zolang de Schrift wordt erkend voor de onfeilbare verklaarder van Gods wil, en de natuur van geestelijke dingen, zolang in de wereld Christenen zijn, die pogen voor God te leven en Hem eeuwig te genieten door Jezus Christus, zal geen genoegzame getuigenis ontbreken tegen het stinkend verdichtsel, dat zedelijke deugd is al onze Evangelieheiligheid, of dat het herstel van onze natuur en het Godeleven daarin alleen bestaat.

In de volgende redevoering over de noodzaak tol heiligheid en gehoorzaamheid, gaf ik maar weinig acht op het onbezonnen geschreeuw van kwaadwillige, onwetende mensen, beschuldigende hen die voorstaan de kracht van Gods genade, en het toerekenen van Christus' gerechtigheid, dat zij daardoor wegnemen de noodzaak tot heilig leven. Want wie wil zich moeite geven over ene beschuldiging, die bewezen wordt vals te zijn door elk mens die deze leerstukken waarlijk gelooft en welke gemeen licht weerlegt met de wandel van hen die ze aannemen, en ook van hen die ze verachten. Het daarbij gevoegde aangaande de natuur van en noodzaak tot Evangelieheiligheid, werd om het gewicht van de zaak zelf, tijdig gemaakt door de velerlei verzoekingen van deze onze dagen, want zo wij deze dingen weten, zalig zijn wij zo wij ze doen. En omdat de voorname drang en bewijsredenen van die noodzaak zijn getrokken uit de Evangelieleerstukken, die sommigen hekelen als daaraan niet voordelig, moest ik die laster ook tegengaan. Tot dusver kwam ik in het verklaren en verdedigen van het verachte werk van Gods Geest, onder het Nieuwe Testament, en stel het hierboven gemelde dat overbleef, tot nadere gelegenheid uit.

Alles wat wij geloven en hierin voorstaan, wordt weersproken op tweeÎrlei wijze. Eerst met bijzondere uitvluchten en tegenwerpingen tegen elk bijzonder werk van de Geest, zo in het meedelen van gaven, als in het werken van genade. Ten tweede, met beschuldigingen van het gehele werk, Hem in het algemeen toegeschreven. Die van de eerste soort zullen wij overwegen elk op zijn plaats, daar wij handelen van die bijzondere werkingen van de Geest die zij weerspreken. De andere, ten minste de voorname, waarover sommigen in de wereld luid roepen, beantwoord ik in het kort hier.

Het eerste en grote voorwendsel van deze natuur is, dat allen die staande houden de krachtdadige werkingen van de Heilige Geest, in het verlichten van het verstand van de mensen, het herstellen van hun natuur, het heilige van hun personen, en hun te schenken geestelijke gaven daarin en daardoor zijn vijanden van de rede, en weerstaan haar gebruik in godsdienst, of ten minste haar niet geven de plaats en oefening daarin die haar toekomt. Hierom bevestigen sommigen die anders gevoelen, dat hun wordt verweten dat zij zijn redelijke godgeleerden; is dit zo, dan is het met hen, zover ik onderscheiden kan, gelijk met Hieronymus, van een engel geslagen omdat hij een Ciceroniaan was, in veler oordeel zeer onverdiend. Maar de bewijzen hiervan zijn nog niet voortgebracht; en tot nog toe heeft nooit gebleken, dat wij iets toeschrijven aan de kracht en uitwerking van Gods genade, dat in het minste benadeelt de rede, haar gebruik, of enige plicht van mensen die daarvan afhangt. Ik denk dat wij hierin overeen komen, dat 's mensen rede, in de staat waarin wij zijn, in zichzelf niet genoegzaam is om uit te vinden of te vormen enen godsdienst, waardoor wij God kunnen behagen en bij Hem worden aangenomen. Of al kwamen wij hierin niet overeen, het zal geen stuk van ons tegenwoordig verschil uitmaken, waarin wij onderstellen enen godsdienst, voortkomende van en rustende op bovennatuurlijke openbaring. Ik weet ook niet, dat nog iemand openlijk zegt, dat de rede machtig is te begrijpen al de ons geopenbaarde zaken, in haar natuur en wezen, of die uitvinden tot de volmaaktheid; want wij handelen niet lijnrecht met mensen die de voorname Evangelieverborgenheden verwerpen, omdat zij ze niet kunnen begrijpen, onder voorwendsel, dat alles wat boven de rede is, daartegen strijdt. Misschien stemt men ook toe, dat de natuurlijke rede 's mensen gemoed niet kan bekwame, om zaligmakend te begrijpen geestelijke dingen als geopenbaard, zonder eigenlijke hulp van Gods Geest in haar te verlichten. Zo iemand dit stelt, erkennen wij van hem te verschillen, en wetende dat wij de rede niet benadelen, willen wij liever verdragen de laster dat wij het doen, dan door de Schrift te verzaken ongelovigen worden, om redelijk te worden geacht. Doch wij kunnen niet bevatten hoe de rede kan worden verkort door het bevoordelen van de redelijke vermogens van onze ziel, ten aanzien van haar oefening op haar eigenlijke voorwerpen hetwelk alles is wat wij toeschrijven aan het werk van de Heilige Geest in deze. Niemand stemt liever toe dan wij, dat onze rede ons is de enigste rechter over de zin en waarheid van voorstellen, uit de Schrift getrokken of daarin voorgesteld, en wij wensen dat alle mensen ongemoeid mochten worden toegelaten zich daarnaar te bepalen, gelijk wij weten dat zij willens of onwillens doen zullen.

Maar nu is het onderzoek, wat redelijkheid blijkt in de verborgenheden van onze godsdienst, wanneer geopenbaard aan onze rede, en wat vermogen wij hebben om die als zodanig aan te nemen, te geloven en te gehoorzamen. Het laatste deel van dit onderzoek is zo behandeld in dit boek, dat het hier geen herhaling behoeft. Op het eerste dient kort: niemand kan of wil, dat ik weet, loochenen, dat de Christengodsdienst ten hoogste redelijk is. Want zij is het uitwerksel van Gods oneindige rede, verstand en wijsheid. Maar de vraag is niet wat ze is in zichzelf, maar wat ze is met betrekking op onze rede, of hoe ze die voorkomt. Buiten twijfel blijkt alles in de Christengodsdienst ten hoogste redelijk voor de verlichte rede, of 's mensen gemoed aangedaan met het genadewerk in zijn vernieuwing, dat de Schrift zo dikwijls de Heilige Geest duidelijk toeschrijft. Want tussen een verlicht verstand en geestelijke verborgenheden als geopenbaard, is overeenkomst, en dat die ziende in haareigen licht, ondervindt het haar noodzaak, nuttigheid, goedheid en voordeel tot ons hoogste goed en einde. Dus hebben wij nog maar te onderzoeken hoe redelijk de verborgenheden van de Christengodsdienst zijn, voor 's mensen verstand als bedorven; want dat het verstand is verdorven door de zonde, geloven wij, en hebben het in dit boek bewezen. En wij zouden vergeefs twisten over de redelijkheid van Evangeliegeloof en gehoorzaamheid, eer wij het eens zijn over de staat en toestand van onze rede. Dus om duidelijk te spreken in deze, wij erkennen dat de rede in haar verdorven staat alles is wat enig mens in die staat heeft; en dat daardoor te verstaan en te beoordelen de zin en de waarheid van leerstukken, in de Schrift geopenbaard, en zich te behelpen met middelen en hulpen die zij vatten en tot voordeel aanleggen kan, beter en meer voor hem is dan enig rechter of uitlegger, die hem een zin wil opdringen, die met zijn rede niet overeenkomt; maar dat de geestelijke dingen van het Evangelie zelf, in haar eigen natuur, voor die rede vijandschap en dwaasheid zijn. Is het dan ene misdaad, beschuldigt en benadeelt het de rede, dat wij beweren dat ons verstand nodig heeft de vernieuwing van de Heilige Geest, om het te bekwame om geestelijke dingen geestelijk te verstaan, erkennen wij ons daaraan schuldig. Maar dat door te verdedigen de krachtige werkingen van Gods Geest, en de noodzaak ervan, tot het behaaglijk volbrengen van elke geestelijken plicht tot God, loochenen wij het gebruik en de oefening van onze eigen rede in godsdienstige, geestelijke dingen, waartoe zij in enige staat machtig is, en waartoe zij van God is gesteld, wordt ons ten onrechte aangewreven, gelijk in het vervolg klaarder blijkt. Nog wendt men voor, dat door de werkingen, die wij de Heilige Geest toeschrijven, wij de mensen blootstellen voor satans bedriegerijen, en de deur openen voor geestdrijverij, hen bestierende tot het geleide van onverantwoordelijke ingevingen en openbaringen, en dus de weg banende tot allerlei dwaasheid en snoodheid. Maar niemand bewees nog ooit dan met ongegrond geschreeuw, hoe men hiermee kan beschuldigen mensen die openlijk zeggen, dat niets goed, niets onze plicht, niets God aangenaam is, dan hetgeen de Schrift beveelt, bestiert en goedkeurt, als zijnde de enigste, volmaakte regel van alles wat God van ons eist in de weg van gehoorzaamheid. Die mensen veroordelen niet alleen alle dingen van die natuur, maar alles wat zij leren aangaande Gods Heilige Geest, is het voorname middel om ons te beveiligen voor het gevaar daarvan. Daar waren ja vanouds, en misschien zijn nog onder sommigen, satans bedriegerijen, inblazingen en vuile geestdrijvingen, die mensen voorgeven te zijn door Gods Geest en van Goddelijke oorsprong. Want dit getuigt de Schrift, zo in het Oude als Nieuwe Testament, en zij geeft bestier om ze te ontdekken en te verwerpen. Maar zo wij daarom moeten verwerpen de ware en wezenlijke werkingen van Gods Geest, het voorname bewaarmiddel dat ze ons niet bedriegen, mogen wij zowel verwerpen het erkennen van God zelf, omdat de duivel zich heeft opgedrongen aan 's mensen gemoed, als het voorwerp van hun dienst. Aangaande dan alle geestdrijverij die voet mocht geven aan duivelse inblazingen, zijn wij zover van te zeggen, dat enige werking van de Heilige Geest daarin, of in iets zulks bestaat, dat wij geen voorwendsel, dat zij daarmee kunnen bestaan, toelaten. En wij hebben een vasten regel om daaraan al zulke zaken te beproeven, die wij steeds stipt moeten gebruiken, en bij welke God beloofd heeft de bijstand zijns Geestes, opdat niet worden bedrogen die dat oprecht doen. Wat sommige mensen verstaan door ingevingen weet ik niet; zo het zijn bijzondere hulpen, bijstanden en neigingen tot plichten daarvoor, en voor plichten van mensen die dus worden bijgestaan en geneigd erkend, ja eigenlijk van hen in hun omstandigheden gevorderd, zal grote omzichtigheid nodig zijn, dat men onder een hatelijke naam niet veroordeelt de onderstanden van genade aan gelovigen beloofd, en om welke zij moeten bidden. Maar meent men onredelijke uitdrukkingen, of gewelddadige neigingen tot zaken of daden die geen erkende plichten zijn in zichzelf, bewezen in Gods Woord en voegzaam tot de toestand en omstandigheden van de dus aangedane; wij verwerpen die geheel, en alles wat wij geloven aangaande de Heilige Geest en zijn werkingen, geeft geen voorwendsel tot iets zulks. Want het werk dat wij Hem toeschrijven is ons te bekwame om God te gehoorzamen, gelijk en langs de weg en de wijze die de Schrift vordert. Waarschijnlijk wordt meer uit vijandschap tegen de Geest dan ons, het tegendeel beweerd. Ditzelfde heeft ook plaats in openbaringen. Zij zijn van twee soorten, voorwerpelijk en onderwerpelijk. De eerste, hetzij zij behelzen leerstukken strijdig met of buiten de Schrift, of die schijnen te bevestigen, zij zijn allen algemeen te verwerpen, de eerste volstrekt vals, de laatste onnodig zijnde. Des Geestes werkingen die wij voorstaan, hebben daarmee geen gemeenschap. Want Hij hebbende voltooid het gehele werk van uitwendige openbaring, en dat besloten in de Schrift, is zijn geheel inwendig geestelijk werk daartoe gepast en evenmatig. Door onderwerpelijke openbaring wordt alleen gemeend het werk van geestelijke verlichting, waardoor wij bekwaamd worden om te verstaan en te onderscheiden Gods mening in de Schrift, waarom Paulus bad voor alle gelovigen, Ef. 1: 17-19, en welker natuur in dit boek in het brede verklaard is. Zo weinig voorwendsel blijft er dan ter beschuldiging van hen, die de krachtige werkingen van Gods Geest voorstaan, dat wij zonder die niet volstrekt veilig zijn dat wij zullen worden bewaard voor bedrog van hen of iemand anders.

Zegt men ten laatste, dat onze gehele arbeid in het verklaren van het werk van Gods Geest in en tot ons, zowel als dit kort woord ter verdediging van het tegen deze of dergelijke beschuldigingen, geheel ijdel is, en al ons gezegde maar onverstaanbare taal en zinneloze uitdrukkingen. Dus oordelen ja sommigen, zonder te tonen enig handvest om dus rechterlijk te vonnissen wat woorden, wat uitdrukkingen, wat leerwijze eigenaardig zijn in zaken van deze natuur. Doch bij alles wat nog openbaar is, schijnen zij zo onbekwaam tot die opperheerschappij hierin, als enig soort van mensen, die ooit ondernamen te verklaren gewijde geestelijke dingen. Daarom, tot zij tonen beter gezag dan tot nog toe, en beter voorbeeld geven van hun eigen weg en leerwijze in zulke zaken, dan zij tot nog toe gedaan hebben zullen wij volharden in de Schriftuurtaal te maken onze regel en voorschrift in het verklaren van geestelijke dingen, en zullen pogen al onze uitdrukkingen daarnaar te schikken, hetzij ze voor hen verstaanbaar zijn of niet; en dat om redenen zo licht te bedenken, dat ze hier niet bijgebracht behoeven.