pneumatologia

Eerste boek

Hoofdstuk 2. De naam en titels van de Heilige Geest

1. Van de naam van de Heilige Geest. 2. Verscheiden gebruik van de woorden "ruach" en pneuma. "Ruach" van de wind of iets onzichtbaars met gevoelige beweging. 3. Amos 4: 14. Misslagen van de ouden, door HiÎronymus verbeterd. 4. "Ruach" leenspreukig, voor ijdelheid. 5. Bij naamwisseling voor een gedeelte, of het vierde deel van iets. 6. Voor onze adem. De redelijke ziel. De genegenheden. Goede en kwade engelen. 7. Dubbelzinnigheid van het gebruik van het woord, hoe weg te nemen. Regelen aangaande de Heilige Geest. De naam Geest, hoe Hem eigen en toegeÎigend. Waarom Hij wordt genoemd de Heilige Geest. Waarom genoemd de goede Geest, Gods Geest. Des Zoons Geest, Hand. 2: 33, 1 Petr. 1: 10, 11 uitgelegd, 1 Joh. 4: 3 verdedigd.

ß1. Eer wij gezet overwegen de zaken zelf, die wij behandelen, moeten wij iets zeggen van de Naam, waarbij de derde persoon in de Drie-eenheid algemeen bekend is, en in de Schrift eigenlijk genoemd wordt. Deze is de Geest, of de Heilige Geest. Ik doe dit temeer, opdat wij niet worden misleid met de vernoeming van het woord, en niet verlegen staan wegens de mening van Schriftuurplaatsen, waar het tot andere oogmerken gebruikt wordt. Want de woorden van de naam van de tweede persoon, o logoV, het Woord, en van de derde, to pneuma, de Geest, worden dikwerf gebruikt om andere zaken te betekenen. En sommigen nemen het verscheiden gebruiken ervan tot hun voordeel. Doch de Schrift is zelf machtig haar eigen zin en mening te bewijzen aan die ze ootmoedig en naarstig naspeuren.

ß 2. Wij staan dan toe, dat de woorden "ruach" en pneuma in het Oude en Nieuwe Testament zeer verscheiden gebruikt worden; nochtans zijn het de woorden, waardoor alleen Gods Geest wordt betekend. Hun eigenlijke betekenis in bijzondere plaatsen moeten worden opgemaakt en bepaald uit het behandelde onderwerp en andere duidelijke omstandigheden. Dit heeft eerst ondernomen de geleerde Didymus van AlexandriÎ, wiens woorden ik in het brede aanhaal en zal trachten te verschikken, te verklaren en het nodige daarbij te voegen. In het algemeen betekent "ruach" en pneuma een wind of Geest, dat is iets dat zich beweegt en niet wordt gezien. Zo wordt de lucht in sterke beweging genoemd "ruach", Gen. 8: 1, "waya'aveer 'elohim ruach 'al-ha'aretz", En God deed een wind of Geest, dat is, een sterke en machtige wind over de aarde doorgaan, tot het verdrijven en verplaatsen van de wateren. Zo wordt pneuma gebruikt, Joh. 3:8, to pneuma opou qelei pnei: De wind waait werwaarts hij wil, gij hoort zijn geluid, maar weet niet vanwaar hij komt, of waar hij heengaat; dat eigenlijk beschrijft deze eerste betekenis van het woord: een beweging van de lucht, die men niet ziet. Zo Ps. 1: 4. In deze zin betekent het soms een geweldige sterke; dat is, "ruach gedolah wehanaq", 1 Kon. 19: 11, en soms ene zachte koelte, of ene lichte beweging van de lucht, gelijk dikwerf komt des avonds in de lente of zomer; dus Gen. 3:8: God wandelde in de hof "leruach hayom", in de koelte van de dag; dat is, wanneer de avondlucht zacht koelt en de middaghitte matigt. Dus zegt de dichter: Solis ad occasum, quum frigidus aera vesper temperat. Virgil. Georg. L. 3, 336, dat is, Bij het dalen van de zon, wanneer de koele avond de hitte van de lucht tempert. Sommigen achten de zin van de plaats, Ps. 104:4: Die zijn engelen maakt "ruchot", Geesten: gezwind, vlug, machtig als krachtige winden. Doch de lezer zie onze uitlegging over Hebr. 1:7.

ß 3. Dit is ene betekenis van het woord "ruach", of dit is ene zaak, die de Schrift door het aanduidt. Dus onder anderen uitdrukkelijk Amos 4: 13: Want zie, "hineeh yotseer hariem uvoree' ruach" Hij, die de bergen vormt en de Geest schept, dat is, de wind. De LXX vertalen deze plaatsen sterewn bronthn kai ktizwn pneuma, die de donder vaststelt en de Geest schept hoewel sommige afschriften lezen ta orh, de bergen. En de volgende woorden in de tekst, "umagied le'adam mah-shecho" en de mens zijn gedachten bekendmaakt, vertalen zij, kai apaggellwn eiV anqrwpon ton Criston outou, en de mens verklaart zijn Christus, of zijn Gezalfde, of zijn Messias. Zij namen "mah-shecho" voor "mashieachu", in onbedachtzaamheid en niet uit gebrek van punten of klinkers, gelijk sommigen willen, want de misslag bestaat in het uitwerpen van ene letter. Hierom vertaalt de oude Latijnse overzetting de woorden Firmans tonitrum, et creans Spiritum, et annuncians in homines Christum suum, wat Hieronymus verbeterde in formans montes, et creans ventum, et annuncians homini eloquium suum; in zijn uitlegging ontdekkende de misslag van de LXX. Zeker is, dat op deze plaats, om de dubbelzinnigheid van het woord "ruach", en om de verkeerde overzettingen, die in de volgende woorden Christus melden, sommigen oudtijds, die de Godheid van de Heilige Geest loochenden, zeer hebben aangedrongen, om te bewijzen dat Hij een schepsel zij, gelijk te zien is in Didymus, Ambrosius, Hilarius, en vele ouden. Maar de samenhang bepaalt de betekenis van het woord boven alle billijke uitvluchten. Deze handelt van Gods macht in het maken en bestellen van zaken hier beneden, die ontzaglijk zijn in grootheid en hoogte, gelijk bergen, of machtig in uitwerking, gelijk de wind, of verborgen in bevatting, gelijk des mensen gedachten, of bestendig in het aanhouden, als nacht en dag, avond en morgenstond, zonder het minste opzicht op Christus of op de Geest.

ß 4. Ik kan niet laten aan te merken de grote noodzaak tot onderzoek van de grondtekst, in het verklaren van de Schrift; gelijk door vele voorbeelden te tonen was. Zie het maar in twee grote en geleerde tijdgenoten in de Latijnse kerk, in hun gedachten over deze plaats; de een, Ambrosius, vertalende deze woorden in zijn tweede Boek de Spiritu Sancto, hoofdst. 1, door de gemelde verkeerde vertaling bedrogen, annuncians in homines Christum suum, moet zeer gedrongen uitleggen iets dat in de tekst niet is, en zich behelpen met nog iets verkeerds in de eigen plaats, daar de bergen te vormen vertaald wordt met de donder vast te stellen; en nog nauwelijks kan hij de tegenwerping ontgaan, dat de Geest geschapen is, die hij zoekt te wederleggen. Zijn woorden zijn: Si quis propheticum dictum, ... ... Spiritum autem hoc loco; animam quam suscepit rationabilem et perfectam intelligimus.

Zakelijk wil hij zeggen, dat, handelende van Christus (die in de tekst noch gemeld, noch bedoeld wordt) de profeet spreekt van het bevestigen van de donder, (dat nergens blijkt) waardoor de klank van de Schrift en het prediken van het Woord wordt gemeend, en door de Geest die geschapen was, de menselijke ziel van Jezus Christus. En nog staat hij in deze verklaring niet alleen. Didym. Lib. 2, de Spiritu Sancio; Arhanas. ad Serapion. Basil. Lib. 4, contra Eunom. onder de Grieken zijn op de eigen wijze verward met deze bederving van de tekst; gelijk ook Concil. Sardicen, in Socrat. Lib. 2, cap. 2 0. De andere persoon, die ik in het oog heb, is Hieronymus, die de grondtekst raadplegende, waartoe hij bekwaamheid had, de woorden eerst vertaalde, Quia ecce formans montes et creans ventum, el annuncians homini eloquium suum, en de misslag van de LXX verklaarde met zijn oorzaak: Pro montibus qui Hebraice dicuntur "hariem", soli LXX bronthn, id est, tonitruum verterunt. Cur autem illi Spiritum el nos dixerimus Ventum, qui Hebraice "ruach" vocatur, causa manifesta est. Quodque sequitur annuncians homini eloquium suum, LXX transtulerunt apaggellwn eiV anqrwpous ton Criston autou; Verbi similitudine, et ambiguitate decepti. Dus tonende, dat de grondtekst niet heeft "mashieachu" maar "mahshecho" dat is, zegt hij, juxta Aquilam omilian autou; Symmachum to qwnhma autou; juxta Theodotionem ton logou autou; juxta quintam Editionem thn adolescian autou.

En gelijk "shuch", waarvan het woord komt, betekent beide te denken en te spreken, meent het woord zelfs ene begrepen gedachte, die naderhand zal worden gesproken. En "waw" hier, past op beide. Zijn uitlegging volgt dus: Qui confirmat montes, ad cujus vocem coelorum cardines et terrae fundamenta quatiunter. Ipse qui creat Spiritum, quem in hoc loco non Spiritum Sanctum, ut haeretici suspicantur, sed ventem intelligimus, sive Spiritum hominis annuncians homini eloquium ejus, qui cogitationum secreta cognoscit. Hieron. in Loc.

ß 5. 2. Omdat de wind, uit hoofde van zijn gedurige verandering, onbestendigheid en verwisseling, geacht wordt ijdel, los, niet te betrouwen; waarom de prediker zegt, hoofdst. 11: 4, dat, wie op de wind acht geeft, niet zal zaaien; wordt het woord gebruikt leenspreukig om ijdelheid aan te duiden, Pred. 5: 15. Wat voordeel heeft de mens, dat hij heeft gearbeid "leruach" voor de wind; en Micha 2: 11: Zo iemand wandelt "ruach wesheqer" met de wind en valsheid, dat is, ijdelheid, zich aanmatigende een geest van voorzegging en valsheid, ijdel, dwaas, vals roemende; ook Job 15:2: Zal een mens voortbrengen "da'at ruach" kennis van wind? IJdele woorden met schijn van kennis of wijsheid. Gelijk hij ze noemt hoofdst. 16: 3, "divree ruach" woorden van wind. Nog Jer. 5: 13: En de profeten zullen worden "leruach" wind; of zijn ijdel, dwaas, onzeker en vals in hun voorzeggingen. Doch pneuma wordt in het Nieuwe Testament dus leenspreukig niet gebruikt.

ß 6. 3. Bij naamwisseling betekent het ook enig deel of vierde deel, gelijk wij de wereld en de wind verdelen, of een deel van iets anders, dat in vieren verdeeld wordt. Zo Jer. 52:23: daar waren zes en negentig granaatappelen "ruachah" naar elke wind, dat is, aan de ene zijde van het kapiteel, boven de tempelzuilen. Ezech. 5: 12: Ik zal een derde deel verstrooien "lechol ruach" naar al de winden, of al de delen van de aarde. Hierom worden de vier delen van iets dat naar de vier werelddelen ligt, genoemd zijn vier winden "'arba' ruchot", 1 Kron. 9: 24; daarvan komt de tessareV anemoi, de vier winden in het Nieuwe Testament, Matth. 24: 3 1. Dit is het gebruik van het woord in 't gemeen, ten aanzien van natuurlijke en onbezielde dingen; elke plaats, waar het dus wordt gebruikt, geeft zijn bepaalde zin.

ß 7. Deze woorden worden nog gebruikt van iets dat men niet kan zien of voelen, hetzij in zich zelf stoffelijk en een lichaam, of volstrekt geestelijk en geen stof; zo wordt de adem van mensen en dieren genoemd, Gen. 7: 22: Alles waarin was "nishmat ruach chayim" de adem van de geest des levens het ademhalen waardoor ons leven onderhouden wordt: zo Ps. 135:17, Job 19:17, die stoffelijk of lichamelijk is. Maar meest duidt liet aan zaken, zuiver geestelijk en geen stof. Dus betekent het in eindige wezens des mensen redelijke ziel, Ps. 31: 6: In uw handen beveel ik "ruchi", dat is, mijn ziel; het zijn de woorden, waarmee onze Zaligmaker zijn scheidende ziel beval in zijns Vaders handen, Luk. 23:46, to pneuma mou. Dus Ps. 146:4, "teetsee rucho" in zijn adem, hebben wij, gaat uit, hij keert tot zijn aarde; zijn ziel en haar vertrek uit het lichaam wordt beoogd. Dit is "ruach benee 'adam" die geest van de mensen, die opwaarts vaart, daar de geest van dieren neerwaarts gaat tot de aarde, of tot verderf, Pred. 3:21, zie Pred. 8:8 en 12:7. Hiervan wordt het ook 4, door naamwisseling genomen voor de gemoedsgenegenheden van des mensen ziel, hetzij goede of kwade; Gen. 45:27, Jakobs geest herleefde, d.i. hij greep moed. Ezech. 13:3, de profeten die nawandelen "'achar ruchaam", hun geest, dat is, hun begeerten en genegenheden, daar zij geen gezicht hadden, maar spraken wat zij goed vonden. Num. 14: 2,4 wordt Kaleb gezegd een anderen geest te hebben als het muitende volk; een ander gemoed, wil, oogmerk of voornemen. Het wordt genomen voor dapperheid, Joz. 5: 1; voor toorn of haastigheid, Pred. 7:9; woede, Zach. 8: 2. Hij zal afsnijden de geest van de vorsten, dat is hun hoogmoed, verwaandheid en verachting van anderen. Pneuma betekent in het Nieuwe Testament dikwerf het verstandige gedeelte van het gemoed of de ziel, en wel als werkzaam of bedrijvig, Luk. 1: 47, Rom. 1: 9, 1 Thess. 5: 23. Dikwijls ook het gemoed in al zijn genegenheden, in zijn gehele hebbelijke neiging en oogmerk. Engelen worden ook geesten genoemd. Goede engelen, Ps. 104:4. Misschien wordt een engel bedoeld, 1 Kon. 18:12. En kwade engelen of duivelen, 1 Kon. 22: 21, 22. Want de geest, die zich voor God stelde en aanbood een leugengeest te zijn in de mond van Achabs profeten, was geen andere als die zich voor de Heere stelde, Job 1, daar genoemd satan. Deze worden in het Nieuwe Testament genoemd onreine geesten, Matth. 10: 1. En het opgemerkte van de ouden, dat de satan nooit enkel wordt genoemd een geest, maar met ene omschrijving of bijvoegsel, heeft alleen plaats in het Oude Testament. (a) En omdat boze geesten doorgaans der mensen zielen en lichamen plagen, worden misschien kwade gedachten, gemoedsongestalten, boze oogmerken, die de ziel ontrusten en kwellen, en voortkomen of zeer bevorderd worden door droefgeestige ongesteldheden, soms een boze geest genoemd. De zaak van Saul zullen wij in het vervolg overwegen.

ß 8. Zo verscheiden worden deze woorden gebruikt en toegepast in de Schrift om enige zeer algemene bevattingen, waarin de beoogde zaken overeenkomen. Doorgaans is met kleine zwarigheid te ontdekken hun eigenlijke mening, of wat zij betekenen in de verscheidene plaatsen, waar zij voorkomen. Hun oogmerk en omstandigheden, aangaande het behandelde onderwerp, bepalen de betekenis. En hoe dubbelzinnig deze woorden ook in het Oude en Nieuwe Testament mogen gebruikt worden, twee zaken zijn tot ons oogmerk klaar en zeker. 1. Dat in de Heilige Schrift ten volle en onderscheiden wordt geopenbaard en verklaard de Geest, of Gods Geest als ene zelfstandigheid, alleszins onderscheiden van alles anders, wat toevallig of duurzaam wordt betekend of aangeduid door het woord Geest. Dit getuigen niet alleen zeer vele bijzondere plaatsen, maar het gehele beleid van de Schrift veronderstelt het, als iets zonder hetwelk te erkennen niets van haren inhoud verstaanbaar of nuttig is. Want wij zullen bevinden dat dit leerstuk is het leven en de ziel van de gehele Schrift. Neem weg uit de prediking van het Woord, het werk en de krachtdadige toepassing van de Heilige Geest, en zij blijft ene dode letter, van geen zaligmakend voordeel voor des mensen ziel, en neem weg uit het beschreven Woord, het leerstuk Hem aangaande, het zal onverstaanbaar en nutteloos blijven 2. Dat al het bevestigde van deze Heilige Geest, Gods Geest, betreft of zijn Persoon, of zijn werkingen. Deze zijn werkingen velerlei zijnde, worden soms bij naamwisseling genoemd Geest, waarvan in liet vervolg. Ik behoef dan niet te bewijzen, dat er is een Heilige Geest, onderscheiden van alle andere geesten, en van alles anders, dat bij verscheiden gelegenheden door die naam wordt aangeduid. Want dit erkennen allen, die de Schrift erkennen. la joden en Turken, zowel als alle soorten van Christenen. Al de valse begrippen Hem aangaande, die in onze dagen worden begunstigd, kan men brengen tot twee hoofden. 1. Dat van de hedendaagse joden, die zeggen, dat de Heilige Geest is Gods invloeiende macht, welke waan de Socinianen zeer liefkozen. 2. Dat van de Turken, die hem maken enen uitmuntenden engel, en soms zeggen, dat het GabriÎl is, hetwelk van Macedonius navolgers overgenomen, in onze dagen voorstanders gevonden heeft.

ß 9. Dit dan zijnde de Naam van Hem, aangaande wie wij handelen, moeten enige zaken aangaande dezelve en zijn gebruik, als Hem alleen toegeschreven, vooraf gezegd worden; want Hij wordt soms genoemd de Geest volstrekt, somtijd de Heilige Geest, soms Gods Geest, Gods goede Geest, de Geest der waarheid en heiligheid, soms de Geest van Christus, of van de Zoon. Het eerste volstrekt gebruikt, duidt aan zijn persoon; de bijvoegsels drukken uit zijn eigenschappen en betrekking tot de andere personen. De naam Geest sluit in twee zaken. 1. Zijn natuur of wezen; hij is ene zuivere geestelijke of onstoffelijke zelfstandigheid. Want geen HebreeÎn, noch Grieken konden zo'n wezen in zijn bestaan uitdrukken, als door "ruach" en pneuma, een Geest. Deze naam wordt ook geenszins de Heilige Geest allereerst gegeven, zinspelende op de wind in zijn fijnheid, vaardigheid en kracht. Want deze dingen zien alleen op zijn werkingen, in welke om enige algemene verschijnsels, zijn werken en uitwerksels worden vergeleken bij de wind en zijn gewrochten, Joh. 3:8. Maar in deze naam wordt gemeend zijn zelfstandigheid of wezen. Dus wordt gezegd van God, Joh. 4: 24, Pneuma o QeoV, God is een Geest; dat is, Hij is van een zuivere geestelijke, onstoffelijke natuur, niet aan enige plaats bepaald, en dus de ene plaats niets meer achtende dan de andere in zijn dienst; gelijk Christus in die plaats beoogt te tonen. Misschien zegt men, dat uit deze hoofde de naam Geest aan de derde goddelijke Persoon niet alleen eigen is, omdat hij beschrijft de natuur, die in Hen allen dezelfde is. Want het zeggen, God is een Geest, beschrijft niet die of deze persoon, maar Gods natuur afgetrokken. Dit stem ik toe, en daarom beeldt de naam Geest niet in de eerste plaats uit de derde persoon in de Drie-eenheid, maar duidt aan de natuur, die elke persoon deelachtig is. Maar verder als Hem eigenlijk en steeds toegeschreven, verklaart die naam zijn eigenlijke wijze en orde van bestaan. Zodat overal, waar van de Heilige Geest wordt gemeld, zijn betrekking tot de Vader en de Zoon wordt ingesloten, want Hij is Gods Geest. En hierin wordt gezinspeeld op iets geschapens. Niet als gezegd op de wind in 't algemeen, bij wiens vaardigheid en onzichtbaarheid Hij wordt vergeleken in zijn werkingen, maar op der mensen adem. Want gelijk 's mensen adem steeds van hem uit gaat, en nochtans nooit geheel van zijn persoon is afgescheiden, of hem verlaat, gaat de Geest van de Vader en de Zoon van hen uit door ene gedurige goddelijke uitvloeiing, steeds een met Hen blijvende. Al deze zinspelingen zijn zwak en onvolmaakt, in welke wezenlijke zaken worden vergeleken bij toevallige; oneindige bij eindige; eeuwige bij tijdelijke. Hierom is het verschil oneindig groter dan de overeenkomst: evenwel heeft onze zwakheid door zulke zinspelingen onderwijs nodig. Dus wordt de Geest genoemd "ruach pieuw" Ps. 33:6: de geest of adem van des Heeren mond, of van zijn neusgaten; gelijk Ps. 18: 16, waarin bij uitstek wordt gezinspeeld op van de mens adem. Ik heb elders gehandeld van de wijze van deze voortgang en uitgang van de Geest van de Vader en Zoon, zoverre die geopenbaard is, en wij ze tot voordeel bevatten konden. En hiervan, of van het bestaan van de Heiligen Geest in een eeuwige uitgang van Vader en Zoon als Gods adem, duidde onze Zaligmaker aan, het meedelen van zijn gaven aan zijn leerlingen door op hen te blazen, Joh. 20: 22, enequshse. En omdat in de eerste schepping van Adam gezegd wordt, dat God "yipach be'apauw nishmat chayyim", in zijn neusgaten blies de adem des levens, Gen. 2:7, draagt de Geest ten aanzien van God dezelfde naam, Ps. 18: 16. Dus wordt Hij genaamd de Geest. En omdat, als gezegd, het woord pneuma verscheiden gebruikt wordt, zegt Didym. de Spiritu Sancto Lib. 3, dat het voorzetsel of lidwoord to de betekenis onderscheidt, en bepaalt tot de Heilige Geest in het Nieuwe Testament. Dit is dikwijls zo, maar niet altoos, gelijk blijkt Joh. 3: 8, daar to wordt gevoegd bij pneuma en evenwel maar de wind betekent. Doch zal het behandelde onderwerp en het daarvan bevestigde, genoeg bepalen de betekenis van het woord, daar Hij wordt genoemd volstrekt DE GEEST.

ß 10. Nog wordt Hij genoemd bij uitstek de Heilige Geest. Deze is zijn gewone naam in het Nieuwe Testament; Hij is afgeleid uit het Oude, Ps. 51: 13, "ruach qedoshcha", de Geest van uwe Heiligheid, of uw Heilige Geest, Jes. 63: 10, 11, "ruach qedoshcho", de Geest van zijn heiligheid, of zijn Heilige Geest. Hiervan zijn "haqadosh ruach" en "ruach hakadosh", de Heilige Geest, en de Geest van heiligheid in gemeen gebruik onder de joden. In het Nieuwe Testament is Hij to pneuma, to agion, die Heilige Geest. De eigenlijke reden van dit bijvoegsel moeten wij naspeuren. Sommigen denken dat het is, alleen om zijn eigenlijke werk ons te heilige, of heilig te maken. Want dat uitwerksel van heilig te maken is zijn eigenlijke werk, van wat soort het ook is, hetzij het bestaat in ongewijde en gemene zaken af te zonderen tot heilig gebruik en dienst; of in mensen waarlijk heiligheid in te storten en te werken. En dit bewijst ook dat Hij God is, want alleen God heiligt zijn volk, Lev. 20:8. Ik ben Jehovah die u heiligt. God schrijft ook in dat werk zonderling Zichzelf de titel van heilig toe, en wil dat wij Hem dus aanmerken, Lev. 21: 8, Ik de Heere, die u heiligt, ben heilig. Dit kan ene reden zijn, dat deze eigenschap met betrekking tot de Geest dikwerf genoemd wordt.

ß 11.Doch dit is niet de gehele reden van deze naam en benoeming. Want waar Hij het eerst zo wordt gemeld, wordt Hij genoemd de Geest van Gods heiligheid, Ps. 51: 13, Jes.63:10, 11. En in het Nieuwe Testament volstrekt de Geest van heiligheid, Rom. 1: 4. Dit ziet eerst op zijn nat uur, en niet enkel op zijn werkingen. Gelijk God dan volstrekt wordt genoemd heilig, de heilige, de heilige IsraÎls, en daarin wordt beschreven bij die heerlijke eigenschap van zijn natuur, waardoor Hij is heerlijk in heiligheid, Exod. 15: 11, en waardoor Hij wordt onderscheiden van alle valse goden: wie is U gelijk, o Jehovah onder de goden? wie is U gelijk, heerlijk in heiligheid? zo wordt ook de Geest heilig genoemd om aan te duiden de hei1igheid van zijn natuur. En uit dien hoofde wordt de tegenstelling gemaakt tussen Hem en de onheilige of onreine geest, Mark. 3: 29, 30. Wie lastert tegen de Heilige Geest, heeft nimmer vergeving. Omdat zij zeiden: Hij heeft een onreine geest. Hierin wordt bevestigd, dat hij een persoon is; want de onreine geest is een persoon. Was Gods Geest alleen ene hoedanigheid of toeval, gelijk sommigen dromen, geen vergelijkende tegenstelling kon worden gemaakt tussen Hem en deze onreine geest, dat is, de duivel. Zij staan ook tegenover elkaar ten aanzien van hun naturen. Zijn natuur is heilig, die van de onreine geest, boos en verkeerd. De grondslag, dat Hij heilig wordt genoemd, is de eeuwige, heerlijke heiligheid van zijn natuur. En ook uit die hoofde draagt Hij die naam ten aanzien van al zijn werkingen, niet enkel ten opzichte van het bijzondere werk van wedergeboorte en heiligmaking, maar van alle werken en uitwerksels. Want Hij zijnde de onmiddellijke uitvoerder van alle goddelijke werken, die uitwendig van God zijn, en in zich zelf heilig, van wat soort zij ook zijn, wordt Hij genoemd de Heilige Geest. Ja Hij wordt dus genoemd om te betuigen en te bevestigen, dat al zijn werken, al Gods werken, hoe groot en vreselijk ook, en hoe voor verdorven redenering anders schijnende, heilig zijn; en wij moeten die allen goedkeuren; want de Heilige in het midden van ons doet geen onrecht, Zef. 3:5, Gods Geest wordt dan dus dikwerf, ja bijna altoos heilig genoemd, om te betuigen dat alle Gods werken waarvan Hij de onmiddellijke werkmeester is, heilig zijn. Want het is het werk van de Geest, hardnekkige zondaars te verharden en te verblinden, zowel als de uitverkorenen te heiligen. En zijn bedrijf is niet minder heilig in het ene als in het andere, al is het uitwerksel in de voorwerpen geen heiligheid. Dus riepen de serafijnen, zijn troonwachters, zonderling uit: Heilig, heilig, toen Hij kwam verklaren zijn vreselijk werk van het geheel verharden en verwerpen van de joden, een van de meest verbazende gewrochten van Gods voorzienigheid, een werk zo vreemd, Hand. 13: 41, dat men het niet zou geloven al werd het verhaald, Jes. 6: 3, 1012. joh. 12:40, Hand. 28: 26.

ß 12. Enige daden nochtans worden op mensen en in de wereld door Gods toelating en in zijn rechtvaardig oordeel gewrocht door boze geesten welker personen en daden worden gesteld tegenover Gods Geest. Dus 1 Sam. 16: 14, 15, Des Heeren Geest week van Saul, en een boze geest van de Heere verschrikte hem. En Sauls knechten zeiden tot hem: zie nu, een boze geest van God verschrikt u. Ook vs. 23, de boze geest van God was op Saul. En 1 Sam. 18: 10 en 19: 9. Deze Geest wordt genoemd boze Geest van God, "ruach 'elohiem ra'ah", 1 Sam 16: 15 en volstrekt "ruach 'elohiem" een Geest van God, vs. 23, waarin de Engelse overzetting is aangevuld boze. Doch deze uitdrukkingen moeten worden geregeld en uitgelegd door vs. 14, waar hij genoemd wordt "ruach ra'ah mee'eet Jehovah", een boze Geest van de Heere, dat is, van Hem besteld en gemachtigd om Saul te straffen en te verschrikken. Want gelijk des Heeren Geest van hem week door weg te nemen zijn hulp en invloeiende meewerking, waardoor Hij in hem had gewrocht de gaven en verstandsvermogens, die hem bekwaamden tot volvoering van zijn koningsambt, op welker eerste indruksels hij een ander man werd als in zijn onbeambten toestand, 1 Sam. 10: 6, 9, zo kwam de boze geest op hem, om uit zijn zwartgallige zwaarmoedigheid te verwekken misnoegens, vrezen, gevoel van schuld, en op zijn inbeelding te drukken verschrikkende gedachten en begrippen. Want dus wordt gezegd een boze Geest van de Heere, "vie'atattu" 1 Sam. 16: 14, verschrikte hem, vervaarde hem met vreselijke gemoedsbewegingen. Om dit in het voorbijgaan aan te raken, de grondslag van deze beroerte en benauwdheid van Saul lag in hem zelf. Want ofschoon ik toestem, dat hij soms was onder onmiddellijke beroering van lichaam en gemoed door van de duivel krachtige indruksels op hem, onder welke gezegd wordt, dat bij profeteerde midden in de huize, 1 Sam. 18: 10, dat aanduidt een buitengewoon en onvrijwillig gewrocht op hem, zo werkte hij nochtans voornamelijk door aan te zetten en op te hitsen zijn persoonlijke kwalen, zedelijke en natuurlijke. Want deze hebben in zichzelf grote kracht om het gemoed van schuldige mensen te pijnigen. Dus zegt Tacitus in zijn zesde Jaarboek: Neque frustra praestantissimis humanae sapientiae firmare solitus est, si recludantur Tyrannorum mentes posse aspici laniatus et ictus; quando ut corpora verberibus ita saevitia, libidine, malis consultus animus dilaceretur. Niet tevergeefs was de zeer wijze man gewoon vast te stellen, dat, werd der dwingelanden gemoed blootgelegd, elk zou zien hoe zij werden gepijnigd en gestraft; omdat, gelijk het lichaam door slagen, alzo het gemoed door wreedheid, boze lusten, kwade raadslagen gereten werd; genomen, zo ik denk, uit Plato de Reipub. Lib. 9, waar Socrates verscheiden zaken daartoe dienende beweert. Een ander geschiedschrijver geeft hiervan een voorbeeld in Jugurtha, nadat hij zich aan gruwelen had schuldig gemaakt. Nochtans is dit werk in zichzelf van de eigen soort, als het geen waarin God soms heilige engelen te werk stelt, omdat het is het uitvoeren van zijn rechtvaardige oordelen. Dus was het met de wachter een heilige, die Nebukadnezar sloeg met uitzinnigheid, Dan. 4: 13, 14.

ß 13. Om terug te keren; gelijk Hij wordt genoemd de Heilige, is Hij ook Gods goede Geest, Ps. 143: 10, "ruchacha tovah tancheeni", Uw Geest is goed, leid mij in het land van oprechtheid, zo heeft de Engelse overzetting; maar beter ware: Uw goede Geest zal mij leiden. Of met Junius, Spiritu tuo bono deduc me: Leid mij door uw goede Geest. De ChaldeeÎr voegt er bij "qedoshcha", de goede Geest van uw heiligheid, of uw Heilige goede Geest. Didym. zegt Lib. 2. de Spiritu Sanct. dat sommige afschriften hier lezen to agion, waarvan alleen het handschrift van Tecla enige gedachtenis heeft. Dus Neh. 9: 20, Gij gaf hun uw goede Geest om hen te onderwijzen. Hij wordt dus voornamelijk genoemd om zijn natuur die wezenlijk goed is; gelijk niemand goed is als Een, dat is God, Matth. 19: 17; ook om zijn werkingen, die alle goed zijn zowel als heilig; en voor hen die geloven vol goedheid in hun uitwerksels. Crellius maakt Prolog. p. 7, onderscheid tussen deze goede Geest en de Heilige Geest. Hij wil deze goede Geest bepalen tot het Oude Testament, die makende de auteur of oorzaak van de gaven van wijsheid, moed, voorzichtigheid en regering, velen van het oude volk geschonken. Dus wanneer gezegd wordt dat BezaleÎl was vervuld met Gods Geest in wijsheid, verstand en kennis, Exod. 31: 3 en 35: 31 is dat, zegt hij, met deze goede Geest van God; hetzelfde zegt men van al de plaatsen, waar Gods Geest wordt gezegd op mensen te komen om hen te bekwame tot enig groot en buitengewoon werk, gelijk Richt. 3: 10. Doch dit weerspreekt lijnrecht Paulus, die 1 Kor. 12 zegt, dat er is verscheidenheid van gaven en werkingen, doch maar ÈÈn Geest, en dat een en dezelfde Geest al deze dingen werkt gelijk Hij wil. Zo wij van elk verscheiden of onderscheiden gewrocht van Gods Geest, moeten Geesten vermenigvuldigen, en elk werk aan een onderscheiden Geest toeschrijven, zal niemand meer iets zekers van Gods Geest kunnen zeggen; wij zullen dan onder zoveel verdichte Geesten de enige waarachtige verliezen. In de woorden Ps. 143: 10 bidt David, dat God hem wilde leiden door zijn goede Geest deze was zeker geen andere dan de Heilige Geest, die hij Ps. 51: 13, bidt dat God niet wilde van hem wegnemen, elk stemt toe dat dit was de Heilige Geest, die hij ook meldt, 2 Sam. 23:2, Des Heeren Geest sprak door mij en zijn woord was op mijn tong. Petrus verklaart wat Geest dit was, 1 Petr. 1:21, De heilige mensen Gods spraken oudtijds gelijk zij werden gedreven door Gods Geest. Zo ijdel is dit voorwendsel.

ß 14. Hij wordt ook doorgaans genoemd Gods Geest en des Heeren Geest; zo allereerst Gen. 1: 2, "ruach 'elohiem", Gods Geest zweefde op de wateren. Ik twijfel niet of de naam "'elohiem" Elohim, die insluit het meervoud in dezelfde natuur, wordt in de schepping en haar gehele beschrijving gebruikt, om aan te duiden het onderscheid van de Goddelijke personen; want zeer kort daarop wordt de naam Jehova gemeld, Gen. 2: 4, doch zo, dat Elohim daarbij gevoegd wordt. Toch wordt die naam niet gebruikt in het verhaal van het werk van de schepping, omdat ze alleen ziet op de eenheid van Gods wezen. De Geest wordt genoemd Gods Geest oorspronkelijk en voornamelijk, gelijk de Zoon wordt genoemd Gods Zoon. Want Gods naam in die omschrijving is genomen persoonlijk voor de Vader, dat is, God de Vader, de Vader van Christus en onze Vader, Joh. 20: 17. En Hij wordt dus genoemd uit hoofde van de orde en natuur van persoonlijk bestaan en onderscheiding in de heilige Drie-eenheid. Des Vaders persoon zijnde Fons et Origo Trinitalis, de Zoon is van Hem door eeuwige generatie, en is daarom Zijn Zoon, Gods Zoon, wiens benoeming van Vader spruit uit de eeuwige generatie van de Zoon. Zo is de Persoon van de Heilige Geest van Hem door eeuwige uitgang of uitvloeiing. Hieruit spruit zijn betrekking tot God de Vader, van welke Hij wordt genaamd Gods Geest. En niet enkel pneuma tou Qeou, Gods Geest, maar pneuma to ek Qeou, de Geest die van God is, die uitgaat van Hem als een bijzondere persoon. Deze dan spruitende uit en bestaande in zijn voortgang uit Hem, wordt Hij genoemd leenspreukig de adem van zijn mond, als uit Hem voortkomende door eeuwige ademing. Op deze grond en onderstelling wordt Hij ook genoemd, 2, de Geest van God diakritkwV, om Hem te onderscheiden van alle andere geesten, ook 3, omdat Hij wordt beloofd, gegeven en gezonden van God, om zijn gehelen wil en welbehagen te onswaart uit te voeren. De bijzondere zaken zullen wij in het vervolg overwegen, maar deze benamingen hebben hun grond in zijn gemelde eeuwige betrekking tot de Vader.

ß 15. Uit diezelfden hoofde wordt Hij oorspronkelijk ook genoemd de Geest van de Zoon: God heeft uitgezonden de Geest van de Zoon in uw harten, Gal. 4:6- en de Geest van Christus: Op welke tijd de Geest van Christus, die in hen was, betekende, 1 Petr. 1: 11, ook Rom. 8: 9: Doch gij zijt niet in het vlees, maar in de Geest, zo de Geest van Christus in u woont; maar zo iemand Christus' Geest niet heeft, die is niet van de zijnen. De Geest van God dan, en de Geest van Christus is een en dezelfde. Want de voorwaardelijke stelling, zo wie de Geest van Christus niet heeft, is niet van de zijn, is een besluit van de voorgaande woorden: indien Gods Geest in u woont. En deze Geest van Christus wordt, vs. 11, gezegd te zijn de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opwekte. Zie dan in wat zin Hij wordt gezegd te zijn Gods Geest, dat is, van de Vader, en Hij wordt in dezelfde zin gezegd te zijn des Zoons Geest, omdat Hij ook van de Zoon uitgaat. Hij kan om geen andere reden, ten minste niet zonder deze oorspronkelijke en ware reden, zo genoemd worden. Ik beken, dat Hij minder voornaam wordt genoemd Christus' Geest, omdat die Hem heeft beloofd en zendt, om zijn werk aan de kerk uit te voeren en te volbrengen. Maar Hij kon dit niet zijn, was Hij niet tevoren des Zoons Geest door ook van Hem uit te gaan; want de orde van de uitdeling van de Goddelijke personen om onzentwil, spruit uit de orde van hun eigen bestaan in hetzelfde Goddelijke wezen. Ging de Geest alleen uit van des Vaders persoon, de Zoon kon Hem niet beloven, zenden of geven. Ziet men dan op Christus menselijke natuur op zichzelf en afgetrokken, dan kan men niet zeen, dat de Geest Christus' Geest is: want die natuur is gezalfd en bevestigd met gaven en genaden door Hem, gelijk wij zullen tonen. Kan de Geest hierom worden gezegd te zijn de Geest van Christus, zonder te zien op zijn uitgaan van Hem als Gods Zoon, dan kan hij ook worden gezegd te zijn de Geest van elk gelovige, die de zalving des Heiligen heeft, of gezalfd is met zijn gaven en genaden. Want al zijn de gelovigen in mate en trap onuitsprekelijk beneden Christus, die de Geest ontving niet bij mate, Hij nochtans het hoofd, zij leden van hetzelfde lichaam zijnde, hebben in soort dezelfde zalving door de Geest. Evenwel kan geenszins Gods Geest worden gezegd te zijn de Geest van deze of "enen mens, die van zijn gaven en genaden heeft ontvangen. David bidt: neem niet van mij uw Heilige Geest, niet mijn Heiligen Geest. ja hij is onderscheiden van onze geest, zelfs waar die door Hem geheiligd is, Rom. 8: 16: De Geest zelf getuigt met onze geest. Niet meer kan Hij dan worden gezegd te zijn de Geest van Christus enkel uit hoofde van Hem te zijn meegedeeld, schoon in trap boven alle anderen hoger dan wij kunnen begrijpen. Want in dit opzicht wordt Hij steeds genoemd de Geest van God of van de Vader die Hem zond, en Christus' menselijke natuur met Hem zalfde.

ß 16. Men zegt misschien, Hij wordt genoemd de Geest van Christus, omdat Hij Hem belooft, geeft en uitstort. Dus spreekt Petrus, Hand. 2:33: Hebbende ontvangen van de Vader de belofte van de Heilige Geest, heeft Hij uitgestort hetgeen gij nu ziet en hoort. Doch de Geest wordt, aangemerkt als gegeven door Christus de Middelaar, uitdrukkelijk genoemd des Vaders Geest; Hij is gegeven als des Vaders belofte; want die wordt dus sprekende ingevoerd, vs. 17: Het zal geschieden in de laatste dagen, zegt God: Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees. En Christus zegt tot zijn leerlingen, dat Hij de Vader zou bidden, en Die zou hun enen anderen Trooster geven, de Geest der waarheid, Joh. 14: 16, 17. Hij is ook de Geest van Christus oorspronkelijk en in wezen, omdat Hij is de Geest van God, dat is, omdat Christus ook God is. Dit verondersteld, stem ik toe, als gezegd, dat Hij kan worden genoemd, als bij gevolg de Geest van Christus, als door Hein beloofd, gezonden, zijn werk doende, en de uitverkorenen meedelende zijn genade, beeld en gelijkenis.

ß 17. Dit blijkt klaarder 1 Petr. 1: 101, 11: Van welke zaligheid naarstig hebben ondervraagd en nagespeurd de profeten, die voorzegd hebben de genade die tot u komen zou; onderzoekende wat, of op welke tijd de Geest van Christus, die in ben was, aanduidde. Deze Geest wordt gezegd volstrekt de Heilige Geest te zijn, 2 Petr 1: 21. Zo wordt dan de Geest, die oudtijds in alle geslachten van 's werelds begin af in de profeten was, voordat de menswording van Gods Zoon plaats had, genoemd de Geest van Christus, dat is, van Hem die de Christus is. En dit kan niet zijn, omdat Hij was gezalfd door die Geest, of omdat Hij die naderhand zijn discipelen gaf; want zijn menselijke natuur bestond nog niet, toen zij profeteerden. Die de Geest ontvangen na de zalving van Christus' menselijke natuur, kunnen enigszins gezegd worden te ontvangen de Geest van Christus, omdat zij worden deelgenoten van dezelfde Geest met Hem, tot dezelfde einden en oogmerken naar hun mate. Doch zo kan het niet zijn ten aanzien van hen die leefden, profeteerden door de Geest, en stierven lang voor Hij mens werd. Dus beweren zij, die de Godheid van Christus en van de Heilige Geest, hier onloochenbaar getuigd, weerspreken, dat de Geest, waardoor zij niet kunnen ontkennen dat de Heilige Geest wordt gemeend, hier genoemd wordt de Geest van Christus, omdat de profeten oudtijds, die door de Geest spraken, voornamelijk profeteerden aangaande Christus en zijn genade, en grote verborgenheden dienaangaande verkondigden. Dus wordt Christus in deze plaats gemaakt het voorwerp van des Geestes onderwijs, en niet de Auteur van zijn zending. Dus Crell. Prologom. pag. 13, 14. Maar waarom wordt Hij dan ook niet genoemd Gods Geest uit deze hoofde? want de profeten die door Hem spraken, handelden geheel van God, van Gods zaken en wil? Dit zeggen zij niet, want zij erkennen Hem voor Gods kracht en vermogen, in Hem blijvende en uit Hem voortgaande. Doch omdat God de Vader een persoon is en Christus een persoon, en de Geest gezegd wordt te zijn de Geest van God en de Geest van Christus: waaruit blijkt nu dat men dezelfde uitdrukking verscheiden moet verstaan? En waaruit blijkt, dat de Geest wordt genoemd Gods Geest, omdat Hij het is, en van God uitgaat; maar de Geest van Christus omdat Hij het niet is maar alleen van Hem handelt? Zij hebben hun antwoord gereed, omdat de Vader God is, Christus niet, dus kon Christus de Geest niet geven toen Hij niet was. Gemakkelijk valt hun ene grondwaarheid te loochenen, en dat loochenen te stellen tegenover een klaar getuigenis er aan gegeven. Maar deze voorgewende zin laat waarlijk in de woorden geheel geen zin over. Want wordt de Geest, die in de profeten was, genoemd de Geest van Christus, alleen omdat Hij tevoren verklaarde de dingen van Christus, dat is, zijn lijden en de heerlijkheid die volgen zou; en is dat de enige reden van die benoeming, dan is de zin of betekenis van de woorden dus: onderzoekende wat, of op welke tijd de Geest, die betekende wanneer Hij tevoren getuigde het lijden van Christus, die in hen was, betekende wanneer Hij tevoren getuigde het lijden van Christus. Want volgens deze uitleg is de Geest van Christus niets dan de Geest, die tevoren van Hem getuigt, en wordt enkel daarom alzo genoemd de ongerijmdheid hiervan blijkt klaar.

ß 18.Men zoekt schijn voor dit verdraaien van de Schrift uit 1 Joh. 4: 3: Elke geest, die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet uit God, maar van de antichrist, die gij hebt gehoord dat komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. Want, zeggen sommigen, de geest van de antichrist wordt gezegd in de wereld te zijn, toen de antichrist nog niet gekomen was. Doch de Geest hier beoogd, wordt niet genoemd Geest van de antichrist, omdat hij verklaarde en voorzegde de dingen van de antichrist, eer hij kwam, uit hoofde waarvan zij alleen toestemmen dat Gods Geest in de profeten oudtijds wordt genaamd de Geest van Christus. Deze plaats helpt hen dan niets, maar feilt hun in het voornaamste, dat zij er door bewijzen willen. Doch aangenomen dat de woorden, die gij hebt gehoord dat komen zou, en nu in de wereld is, te verstaan zijn van de gemelde geest, en niet van de antichrist zelf, evenwel kunnen ze niets meer beogen dan dat de valse leraars en verleiders, die toen in de wereld waren, werkten door dezelfde geest, waardoor de antichrist zou werken bij zijn komst. Dus hebben deze uitdrukkingen geen overeenkomst. Behalve dat de geest van de antichrist toen in de wereld was, eveneens als de antichrist zelf; zoverre zijn geest in de wereld was, was hij er: want antichrist en zijn geest kunnen niet gescheiden worden. Zij beiden waren toen in de wereld in hun voorlopers, die de Evangeliewaarheid weerspraken aangaande de menswording en het lijden van Gods Zoon. Waarlijk, de Geest van de antichrist is hier niets meer dan zijn leer antichristische leringen, die men moet beproeven en verwerpen. Geen bijzonder persoon wordt door antichrist bedoeld, maar een verborgen weerstaan van Christus en het Evangelie, dat zeker soort van mensen in later tijd ook bijzonder behaagd heeft. Hij en tevens zijn geest begon in de dagen van de apostelen, toen de verborgenheid der ongerechtigheid begon te werken, 2 Thess. 2: 7. Deze woorden geven dan geen voet tot het vervalsen en verdraaien van de andere uitdrukking, aangaande Christus Geest in de profeten oudtijds maar de ware reden van die benoeming is deze: de Heilige Geest wordt genoemd des Zoons Geest, en de Geest van Christus uit hoofde van zijn uitgang of uitvloeiing ook uit zijn persoon. Zonder hierop te zien kan Hij niet eigenlijk worden genoemd de Geest van Christus, maar wel op die onderstelling, en Hij wordt zo genoemd wegens de velerlei betrekking en opzicht, die Hij heeft op Christus in zijn werk en verrichtingen. Dus wordt de Geest in de Schrift genoemd, en deze zijn de namen, waardoor het wezen en bestaan van de derde persoon in de Heilige Drie-eenheid wordt aangeduid. Hoe Hij wordt genoemd uit hoofde van zijn ambten en werkingen hopen wij in het vervolg te tonen.