pneumatologia

Tweede boek

Hoofdstuk 1. Eigenlijke werkingen van de Heilige Geest onder het Oude Testament, voorbereidende tot het Nieuwe

1. Het werk van Gods Geest in de nieuwe schepping, van sommigen veracht. 2. Werken onder het Oude Testament, voorbereidend tot de nieuwe schepping. 3, 4. Verdeling van de werken des Geestes. 5. De gave van de profetie, haar natuur, nut en einde, 6. Het begin van de profetie. 7. De Heilige Geest alleen haar auteur. 8. De naam profeet zijne betekenis en zijn werk. 9. Profetie door ingeving; waarom zo genoemd. 10. Profeten, hoe bewerkt door de Heilige Geest. 11. De bijvoegsels van profetie, of verscheiden wegen harer meedeling. 12. Van onderscheiden stemmen. 13. Dromen. 14. Gezichten. 15. Bijvoegsels van profetie. Iets beduidende daden. 16. Plaatsverwisseling. 17. Of ongeheiligde mensen kunnen heb ben de Geest van voorzegging. Het geval van Bileam. 18. Beantwoord. 19. Van het schrijven van de Schrift. 20. Drie zaken daartoe vereist. 21. Van wonderwerken. 22. Werken van Gods Geest in het verbeteren van de natuurlijke vermogens van des mensen verstand in staatkundige dingen. 23. In zedelijke. 24. In lichamelijke. 25. In verstandelijke en kunstige. 26. In het verkondigen van het Woord.

ß 1. Deze algemene zaken, welker overweging de eigenlijke werken van de Heilige Geest moest voorgaan, nu behandeld zijnde, ga ik voort tot mijn voorname onderwerp en oogmerk, de bedeling en het werk van Gods Heilige Geest, ten aanzien van de nieuwe schepping, en de herstelling van het mensdom, of Gods kerk daardoor. Dit is ene zaak van het hoogste belang voor ware gelovigen; maar steeds geweldig, en onlangs met bitter schelden weersproken van al de vijanden van de genade van God en onze Heere Jezus Christus. Van het belang en gewicht van dit leerstuk is reeds iets gezegd, ik voeg daar nu niets bij, maar laat allen, die God waarlijk vrezen, hierover oordelen uit het geopenbaarde dienaangaande in de Schrift, en over de nuttigheden van het daarin aangewezen. Velen, weten wij, willen deze dingen niet aannemen, maar zolang wij in ze te verhandelen blijven bij dat Woord, waarnaar wij en zij op enige dag moeten staan of vallen, behoeven wij ons niet te storen aan hun onkunde of hovaardij, noch ook aan derzelver vruchten en uitwerksels, smaad, spot en verachting. Want ecei QeoV endikon omma.

ß 2. De werken van de Geest, die tot de nieuwe schepping behoren, zijn twee soorten. 1. Daartoe voorbereidende onder het Oude Testament. Want ik acht, dat de staat van de oude schepping, zoveel ons leven voor God aangaat, eindigde met de komst van de zonde, en het geven van de eerste belofte. Alles wat daarop volgde in een weg van genade, was voorbereidend voor en tot de nieuwe. 2. Dadelijk gewrocht dienaangaande onder het Nieuwe. De daden en werkingen van de Geest, die beide de staten van de kerk gemeen zijn, gelijk zijn krachtdadig toedelen van heiligmakende genade aan Gods uitverkorenen, zal ik verhandelen in het gemeen onder het tweede hoofdstuk. Onder het eerste tel ik enkel op de aan die staat eigene, en maak daartoe vooraf twee algemene stellingen. 1. Alles wat onder mensen uitmunt, hetzij als volstrekt buitengemeen, en alleszins boven hetgeen natuurlijke grondbeginselen kunnen voortbrengen, hetzij het besta in een uitnemend en zonderling aankweken van die grondbeginsels en bekwaamheden, wordt toegeschreven aan Gods Heilige Geest, als de onmiddellijke Werkmeester en uitwerkende oorzaak van het- dit zullen wij in het vervolg met voorbeelden tonen. Oudtijds was de Geest alles; nu willen sommigen dat Hij niets zij.

ß 3. 2. Alles wat de Heilige Geest wrocht op ene uitmuntende wijze onder het Oude Testament, zag doorgaans en meestendeels, zo niet volstrekt en altoos, op onze Heere Jezus Christus en het Evangelie, en was (lus voorbereidend ter voltooiing van het grote werk van de nieuwe schepping in en door Hem.

ß 4. Deze werken van de Heilige Geest kunnen worden gebracht tot de twee gemelde soorten. 1. Buitengewone, die alle natuurlijke bekwaamheden, hoe aangelegd en aangekweekt te boven gaan. 2. Die bestaan in het aankweken en verhogen van die bekwaamheden tot nut van dit leven en van de kerk. De eerste kunnen worden geschikt onder drie hoofden. A. Profetie. B. Beschrijving van de Schrift. C. Wonderwerken. De tweede soort zullen wij in het vervolg vinden, in zaken, 1. Staatkundig, als bekwaamheid tot bewind en regering onder mensen. 2. Zedelijk, gelijk moed en dapperheid. 3. Natuurlijk, gelijk aanwas van lichaamssterkte. 4. Verstandelijke zaken, als: A. Gewijde, gelijk Gods Woord te verkondigen. B. Kunstige, als in BezaleÎl en Aholiab. Het genadewerk op van de mensen harten onder het Nieuwe Testament volkomener als tevoren geopenbaard, en van de eigen soort en natuur in alle staten van de kerk sedert de val, zal ik eens voor al verhandelen op zijn rechte plaats.

ß 5. De eerste uitmuntende gave en werk van de Heilige Geest onder het Oude Testament, en dat lijnrecht en onmiddellijk zag op Jezus Christus, was profetie. Want haar grote en voorname einde in de kerk, was aan te duiden Hem, zijn lijden en de heerlijkheid, die daarop zou volgen; of in te stellen zaken in de godsdienstpleging, die voorbeelden en schetsen van Hem waren. Want het grootste voorrecht van de kerk oudtijds was maar tijdingen te horen van de dingen die wij genieten, Jes. 33: 17. Gelijk Mozes van de top van Pisga het land Kana”n zag, en in de geest de luisterrijke heiligdommen daarin op te richten, wat het hoogste was waartoe hij kwam, zouden de beste van deze heilige de Koning van de heilige beschouwen in het land, dat nog zeer ver van hen was, of Christus in het vlees. Dit voorgezicht, dat zij door geloof verkregen, was hun grootste vreugde en heerlijkheid, Joh. 8: 56. Zij allen nochtans eindigden hun dagen gelijk Mozes, ten aanzien van het voorbeeld van de Evangeliestaat, Deut. 3: 24, 25. Eveneens was het met hen, Luk. 10: 23, 24. God voor ons enige betere dingen hebbende voorzien, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden, Hebr. 11:40. Dat dit was het voorname einde van de gave van de voorzegging, verklaart Petrus, 1 Pet. 1:9-12: Ontvangende het einde van uw geloof de zaligheid van uw ziel; van welke zaligheid ondervraagd en naarstig nagespeurd hebben de profeten, die profeteerden van de genade, die tot u zou komen. Onderzoekende wat, of op wat wijze van tijd de Geest van Christus, die in hen was voorbetekende, wanneer Hij tevoren getuigde Christus lijden en de heerlijkheid die zou volgen. Aan welke geopenbaard is, dat zij niet aan zichzelf, maar aan ons toedienden de dingen, die u nu zijn bekendgemaakt. Sommige ouden begrepen, dat de profeten enige zaken duister spraken, die niet waren te verstaan dan met groot onderzoek, bijzonder die de verwerping van de joden betroffen, opdat die niet werden aangezet om de Schrift zelf te vernietigen. Maar in de aangehaalde woorden wordt verklaard de voorname inhoud van het profetische werk onder het Oude Testament, en het licht, oogmerk en dienst van de profeten zelf. Het werk was om te getuigen Gods waarheid in de eerste belofte aangaande de komst van het gezegende zaad. Dit was Gods handelwijze, Hij gaf zelf eerst onmiddellijk de belofte, die de grondslag van de kerk was, Gen. 3: 15, dan bevestigde Hij die belofte door openbaring aan de profeten; eindelijk werd de Heere Christus gezonden om al de beloften aan de kerk goed te maken, Rom. 15:8. Ondertussen ontvingen zij vernieuwde openbaringen aangaande zijn persoon, zijn lijden, de heerlijkheid, die daarop volgen en de genade die daardoor tot de kerk komen zou. Terwijl zij dus werden te werk gesteld en aangeblazen van de Heilige Geest, of de Geest van Christus, poogden zij naarstig te kennen de zaken zelf in haar natuur en kracht, die hun werden geopenbaard; zo nochtans dat zij zagen, dat niet zij zelf, maar enige opvolgende geslachten die metterdaad zouden bezitten. Op deze dingen ingespannen, onderzochten zij ook, zover de Geest aanduiding gaf, in welke tijd dit alles zou vervuld worden, wanneer het zou zijn, en in wat soort van tijd, of in welke staat en toestand Gods volk zou wezen in die dagen. Dit was het voorname einde van de gave van de profetie, en dit het voorname werk en bezigheid van de profeten. De eerste belofte was gegeven door God in de persoon van de Zoon, gelijk ik elders heb bewezen, Gen. 3: 15. Maar de gehele uitlegging, bevestiging en verklaring daarvan, is voortgezet door de gave van voorzegging.

ß 6. Al vroeg is deze gave in de wereld meegedeeld en gebleven zonder bekende afbreking in het bezit van een of meer mensen in de kerk, ten allen tijde, gedurende haren voorbereidenden of dienstelijke staat. Na het sluiten van de Kanon van het Oude Testament, hield ze op in de joodse kerk, tot ze weer levend werd in Johannes de Doper, die groter was dan enig voorgegaan profeet, omdat hij was het dichtst nabij en het klaarst ontdekte de Heere Jezus Christus, het einde van alle profetieÎn. Dus sprak God door de mond van zijn heilige profeten, twn ap' aiwnoV, Luk. 1: 70, van 's werelds begin af. Aan Adam zelfs zijn vele zaken geopenbaard, zonder welke hij God niet recht had kunnen dienen in de staat en toestand, waarin hij gekomen was. Want al was zijn natuurlijk licht genoeg om hem te besturen tot alle godsdienstplichten, die de wet van de schepping eist het was niet genoeg tot al de plichten van de staat, waarin hij was gebracht door het geven van de belofte na de komst van de zonde. Daarom werd hij bestuurd tot het waarnemen van instellingen van dienstpleging, die hem noodwendig waren en die God aannam, gelijk offeranden. Henoch's profetie is niet alleen bewaard, maar herhaald en beschreven, Jud. 14, 15. Noch nieuwsgierig, noch moeilijk ware het, te bewijzen, dat al de aartsvaderen vroeger dan de zondvloed, bestierd zijn door een profetische geest, in het geven van namen aan die kinderen, die hen zouden opvolgen in de heilige geslachten. Van Abraham zegt God zelf, dat hij een profeet was, Gen. 20: 7, dat is, een die dikwerf Goddelijke openbaringen ontving.

ß 7. Deze gave van de profetie was altoos het onmiddellijke gewrocht van de Heilige Geest. Dit wordt bevestigd zo in het algemeen als in elke bijzonderheid. In het gemeen krachtig, 2 Pet. 1: 20, 21: Wetende eerst, dat geen profetie van de Schrift is van eigen uitlegging, want de profetie kwam oudtijds niet door de wil van mensen, maar heilige mensen Gods spraken, gelijk zij van de Heilige Geest bewogen werden. Onder gelovigen is het een grondregel, die zij allereerst toestemmen en goedkeuren, als waarop hun geloof rust, dat het zekere woord van de profetie, waarop zij in alles acht geven, vs. 19, geen vrucht is van iemands eigen bevattingen niet is onderworpen aan de wil van mensen, zodat zij het verkrijgen of beoefenen door hun eigen bekwaamheden maar dat het is gegeven door ingeving van God, 2 Tim. 3: 16. Want de Heilige Geest door bewerken, bewegen, besturen van het gemoed van heilige mensen, maakte hen daartoe bekwaam. Dit is de enigste bron en oorzaak van alle ware Goddelijke profetie, ooit ingegeven of geschonken tot nut van de kerk. In het bijzonder wordt het komen van Gods Geest op de profeten, hen tot hun werk bekwamende, dikwerf gemeld. Micha toont in zijn eigen voorbeeld hoe het was met hen allen, Micha 3:8: Maar waarlijk, ik ben vol kracht door des Heeren Geest, en vol gerichte en dapperheid, om Jakob zijn overtreding en IsraÎl zijn zonde te verkondigen. Alleen van Gods Geest had hij al zijn bekwaamheid om het profeetambt, waartoe hij was geroepen, uit te voeren. En toen God zeventig oudsten wilde begiftigen met ene gave van voorzegging, zei Hij, te zullen nemen van de Geest die op Mozes was, en die tot dat einde hun te zullen geven dat is, hij zou hen meedelen van dezelfde Geest als in Mozes was. En overal waar gezegd wordt dat God sprak door de profeten, of dat Gods Woord tot hen kwam, of dat God tot hen sprak, wordt altoos gemeend dat dit was het onmiddellijke werk van de Heilige Geest. Zo zegt David van zichzelf: Des Heeren Geest sprak door mij, of in mij, en zijn woord was in mijn tong, 2 Sam. 23:2. Hierom schrijft onze apostel, zijn woorden aanhalende, die lijnrecht de Heilige Geest toe, Hebr. 3:7: Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden zo gij zijn stem horen wilt en Hebr. 4:7, zeggende in David. Dus worden de woorden de Heere der heirscharen toegeschreven, Jes. 6:9, verzekerd te zijn de woorden van de Heilige Geest, Hand. 28:25. Hij sprak tot of in hen door zijn heilige ingevingen, en Hij sprak door hen, in hen krachtdadig onfeilbaar te besturen, om uit te spreken, te verklaren en te beschrijven hetgeen zij van hem hadden ontvangen, zonder misslag of verandering.

ß 8. Deze profetie wordt in haar beoefening aangemerkt tweezins. Eerst bepaald voor het voorspellen of voorzeggen van toekomende dingen, gelijk het Griekse woord en het Latijnse daarvan afgeleid, betekenen. Dus is profetie een Goddelijk voorzeggen van toekomende dingen, voortkomende uit Goddelijke openbaring. Doch het Hebreeuwse "nava'", waarvan "navie'" een profeet en "nevie'ah" profetie komt, is niet bepaald tot zulk ene betekenis, hoewel voorzeggingen door bovennatuurlijke openbaring steeds daardoor worden uitgedrukt. Maar in het gemeen betekent het woord niets meer als uit te spreken, uit te leggen en te verklaren de mening of woorden van een ander. Dus zegt God Mozes, dat Hij hem zou maken een god over Farao; een die met Farao zou handelen in de naam, plaats en macht van God; en A”ron, zijn broeder, zou zijn profeet wezen, Exod. 7: 1, dat is, een die zijn mening zou uitleggen en zijn woorden verklaren aan Farao, wijl Mozes had geklaagd over gebrek in zijn uitspraak. Dus zijn profeten, de uitleggers, de verklaarders van Gods Woord, wil, mening, of Godsspraken aan anderen. Zo een wordt beschreven Job 33:23. Hierom worden zij, die de Schrift uitlegden aan de kerk onder het Nieuwe Testament genoemd profeten, en hun werk profetie, Rom. 12: 7; 1 Kor. 14: 31, 32. Onder het Oude Testament worden zij, die God loofden met gezang in de tempel, volgens Davids instelling gezegd daarin te profeteren, 1 Kron. 25: 2. Deze naam "navie'" profeet, is van overoud gebruik; want God noemde Abraham zo, Gen. 20: 7. Naderhand werd in gemeen gebruik een profeet genoemd "ro'eh", en "chozeh", ziener, om hun goddelijke gezichten, veroorzaakt door Gods woorden aangaande Mozes, Num. 12:6, en God Zich doorgaans openbarende door dromen en gezichten, werden profeten, van Mozes dood af, tot SamuÎls dagen, genoemd zieners, 1 Sam. 9:9. En "'iesj 'elohiem", man Gods, 1 Sam. 2:27. Welke naam Paulus de Evangelieverkondigers geeft, 1 Tim. 6: 11; 2 Tim. 3: 17. Enige opmerking verdient Kimchi's gezegde, dat het werkwoord meest wordt gebruikt in de lijdelijke samenvoeging Niphal, omdat het aanduidt iets te ontvangen van God, bijwijze van openbaring, dat tot anderen wordt gesproken bijwijze van profetie. Gelijk ze nu voor ons ligt als ene buitengewone gave van de Heilige Geest, kan ze niet worden bepaald tot strikt voorspellen of voorzeggen, ook niet worden uitgestrekt tot alle ware verklaren van Gods mening, maar alleen tot hetgeen verkregen wordt door onmiddellijke openbaring.

ß 9. Deze eigenlijke gave van de Heilige Geest lust ons na te speuren, en dienaangaande te overwegen twee zaken. 1. Haar algemene natuur. 2. De bijzondere wegen langs welke eigenlijke openbaring iemand geschonken werd. 1. Haar natuur in het algemeen, bestond in ingeving. Zo spreekt onze apostel van de profetieÎn in de Schrift beschreven, 2 Tim. 3: 16, qeopneustia. Goddelijke ingeving was haar oorsprong en oorzaak, en de werking van de Heilige Geest in zijn mening de profeten mee te delen, wordt genoemd inblazing, uit tweeÎrlei hoofde. A. In overeenkomst met zijn naam en natuur. De naam, door welke Hij ons is geopenbaard, betekent adem; en Hij wordt genoemd Gods adem, waardoor zijn wezenlijke betrekking tot Vader en Zoon, en zijn eeuwige natuurlijke uitgang van Hen wordt uitgedrukt. Daarom, wanneer onze Zaligmaker Hem gaf aan zijn discipelen, ademde Hij op hen, tot een eigenlijk onderwijzend zinnebeeld van wat Hij gaf, Joh. 20: 22. Zo wordt ook gezegd in het grote werk van het instorten van de redelijke ziel in 's mensen lichaam, God ademde in hem de adem des levens, Gen. 2:7. 't Is dan van des Heiligen Geestes natuur en naam, dat zijn onmiddellijke werkingen op van de mensen gemoed, in het bovennatuurlijk meedelen van Goddelijke openbaringen, genoemd wordt ingeving, of inademing. En de onreine geest, zijn daden nabootsende, deden zijn dienstplegers aan met ene bovennatuurlijke aanblazing, langs wegen, zijn onreinheid betamende. B. Gelijk dit heilige werk van Gods Geest wordt uitgedrukt, overeenkomstig met zijn naam en natuur, wordt ook daardoor aangeduid de zachtmoedigheid, zachtheid en gemakkelijkheid, waarmee Hij werkt. Hij ademt vriendelijk en zacht hun in de kennis en bevatting van heilige dingen. 't Is een eigenlijk en onmiddellijk werk, waarin Hij handelt, overeenkomstig met zijn natuur als Geest, Gods Geest of adem; en overeenkomstig met zijn eigen persoonseigenschappen van zachtmoedigheid, teerheid en vrede. Zo is zijn daad, ingeving, waardoor Hij komt binnen de vermogens van des mensen ziel, die aandoende met ene kracht, die hun eigen niet is. 't Is waar, wanneer Hij dus iemand had ingeblazen Gods mening, dat die geen rust had noch kon hebben, tenzij Hij ze verklaarde op de eigenlijkste wijze en tijd, Jer. 20:9, Toen zei ik: Ik zal van Hem niet meer melden, en niet meer spreken in zijn naam; maar zijn woord was in mijn hart als een brandend vuur, in mijn beenderen besloten, en ik was moe van weerhouden, ik kon niet wachten. Doch deze ontrusting kwam van een zedelijk besef van hun plicht, en niet van geweldige beroering van de Geest op hun natuur. Viel soms beroering en ontsteltenis van Geest op enige van de profeten in en onder de openbaringen, die zij van de Geest ontvingen, het geschiedde uit tweeÎrlei hoofde. A. Uit de schrikkelijke en zeer vreselijke vertoning van zaken aan hun gezicht en verbeeldingskracht. B. Uit de grootheid en schrik van de geopenbaarde dingen zelf, die soms zeer vreselijk en verderfelijk waren, Dan. 8: 27 en 7: 15, 28. Hab. 3: 16, Jes. 21:2-4. Maar des Geestes ingevingen waren teer en lieflijk.

ß 10. 2. De onmiddellijke uitwerksels van deze ingeving waren, dat de aangeblazenen werden bewogen, of werkzaam gemaakt door de Heilige Geest. Heilige mensen Gods spraken upo pneumatoV agiou qeromenoi, 2 Pet. 1: 2 1, Bewogen of gedreven door de Heilige Geest. Hierdoor worden gemeend twee zaken. A. Het toebereiden en opheffen van hun verstandelijke vermogens, hun gemoed en verstand, waarin zijn openbaringen zouden worden ontvangen. Het bereidde hen om te ontvangen de indruksels, die Hij op ben maakte, en versterkte hun geheugen om ze te onthouden. Hij verlichtte en verhief hun verstand wel niet zo hoog, dat zij onderscheiden verstonden, en ten volle begrepen al de zaken zelf, die hun werden aangeduid. Hun ingevingen behelsden meer dan zij tot de grond konden naspeuren. Hierom, al werden de profeten onder het Oude Testament gebruikt om mee te delen de klaarste openbaringen en voorzeggingen aangaande Jezus Christus, zij allen waren in kennis en verstand van hun mening minder dan Johannes de Doper, gelijk hij ook daarin minder was dan de kleinste gelovige, of de minste in het koninkrijk der hemelen. Dus onderzochten zij naarstig tot hun eigen verlichting en stichting, door de algemene middelen van gebeden en overpeinzing, wat Gods Geest meende in de profetieÎn, die zij zelf ontvingen door buitengewone openbaring, 1 Pet. 1: 10, 11. DaniÎl zelf, die zulke klare vertoningen en heerlijke gezichten had aangaande de monarchieÎn van de wereld, en de veranderingen die de Voorzienigheid in dezelve zou werken, verstond niet wat en hoe het zou zijn in haar vervulling. Dit zegt hij zelf in het slot van zijn gezichten, Dan. 12: 8. Maar de Geest verhief en bereidde hun verstand zo, dat zij bekwaam werden om te ontvangen en te bewaren de indruksels van zaken, die Hij hun meedeelde. Dus stelt men de snaren van enig speeltuig, opdat het recht ontvangt de indruksels van de vinger, en de beoogden klank geve. De Geest sprak niet in hen of door hen, aan het gebruik van hun natuurlijke vermogens, verstand of geheugen overlatende te verstaan en te onthouden de zaken die Hij sprak, en ze dus anderen te verklaren maar Hij zelf bewrocht hun vermogens, en gebruikte ze om uit te drukken zijn woorden, niet hun eigen bevattingen. Hierin bestaat onder anderen het onderscheid tussen de ingevingen van de Heilige Geest en de zo genoemde van de duivel. Het uiterste dat de satan vermag, is sterke indrukken te maken op de verbeeldingskracht van mensen, of hun vermogens gaande te maken door te bezitten, te verwringen en te verdraaien de werkingen van het lichaam en de geesten van liet bloed. De Heilige Geest is in de vermogens, en gebruikt ze als zijn werktuigen. Hij deed dit, 2, met zoveel licht en bewijs van Zichzelf, van zijn macht, waarheid en heiligheid, dat hun geen twijfel overbleef, of hun gemoed was onder zijn bestuur en invloed of niet. Mensen kunnen zoverre vallen onder de macht van hun eigen inbeeldingen, door de overmacht van ene verdorven ongestelde neiging, dat ze die houden voor bovennatuurlijke openbaringen. En satan kan bedriegen, ja bedroog vanouds, en misschien nu nog, sommiger verstand zo, en deelt hun mee zo'n besef van zijn inblazingen, dat ze voor een tijd denken die van God zelf te zijn. Maar in de ingevingen van de Heilige Geest en zijn werkzaam maken van het gemoed van de heilige mensen oudtijds, gaf Hij hun onfeilbare verzekering, dat zij werden bewrocht door Hem alleen, Jer. 23: 28. Vraagt iemand door wat tekmhria, of onfeilbare tekenen zij zeker konden kennen de ingevingen van de HeiligeGeest, en ten enenmale onfeilbaar overreed zijn zonder mogelijkheid van misvatting, dat zij niet werden bedrogen? Ik antwoord, dat weet ik niet; want van die zaken hebben wij geen bevinding. Niets van die natuur matigen zij zich aan, die openlijk belijden aandeel te hebben aan de gewone genadewerkingen van de Heilige Geest, wat hun ook vals en dwaas wordt ten laste gelegd. Hetgeen zich ijdelhoofdige mensen in hun ongesteldheden, of onder hun beguichelingen vermeten hebben, neemt geen bedaard of verstandig mens in aanmerking. Maar Gods Geest beoogde hun, die hij dus buitengewoon aanblaasde, te geven ene verzekering, dat zij alleen door Hem werden te werk gesteld, die genoeg was om hen te dragen door het uitvoeren van hun gehelen plicht. Want in het volbrengen van hun werk, waartoe Hij hen riep, zouden hun velerlei gevaren bejegenen, en sommigen zouden hun leven afleggen, tot getuigenis dat de boodschap die zij deden waarheid was. Dit konden zij niet ondernemen zonder zo'n vol bewijs, dat Hij hen te werk stelde, als de menselijke natuur in zulke zaken vatten kan; Abrahams zaak bevestigt dit ten volle. En op hun gemoed moest noodwendig in deze buitengewone werkingen, zo'n indruksel zijn van de Geest zelf, van zijn heiligheid en van zijn gezag, dat hun geheel beveiligde voor alle vrees van bedrog. Hij stelde zelf op het woord, dat zij anderen verkondigden, die kenmerken van Goddelijke waarheid, heiligheid en kracht, die het maakte axiopiston, geloofwaardig, en dat het niet zonder de hoogste zonde van hen, tot wie het kwam, was te verwerpen. Veel meer dan bewees het zichzelf dus aan hen, die het oorspronkelijk werd ingegeven. 2. Hij bewoog en bestuurde hen, zelfs in de werktuigen van hun lichaam, waardoor zij uitdrukten de openbaring, die zij hadden ontvangen door ingeving van Hem. Zij spraken gelijk zij werden gedreven van de Heilige Geest. Hij bestuurde hun tong in het bekendmaken van zijn openbaringen, gelijk iemands verstand zijn hand bestuurt in het schrijven van zijn bevattingen. Hierom zegt David, in het uitdrukken van openbaringen of ingevingen van de Geest ontvangen, dat zijn tong was de pen van een vaardig schrijver, Ps. 45: 2. Dat is, zij werd dus bestuurd door Gods Geest, om uit te drukken de begrippen van Hem ontvangen. Uit dien hoofde wordt God gezegd te spreken door hun mond, gelijk Hij sprak door de mond van de heilige profeten, Luk. 1: 70, die allen hadden maar een mond, uit hoofde van hun geheel en volstrekt overeenstemmen in dezelfde voorzeggingen; want dit is de mening van een stem of een mond in ene menigte. De Heilige Geest sprak door de mond van David, Hand. 1: 16. Want van alles wat zij ontvingen door openbaring, waren zij enkel de pijpen, waardoor het water op zijn plaats werd gebracht, zonder het minste inmengsel van hun verdorvenheden of zwakheden. Dus zegt David, 1 Kron. 28: 19, ontvangen hebbende het ontwerp van de tempel, en de wijze van Gods gehele dienstpleging daarin door de Geest, vs. 12: Dit alles deed mij de Heere verstaan in geschrift door zijn hand op mij, zelfs al het werk van dit ontwerp. Gods Geest openbaarde het hem niet alleen, maar bestuurde hem zo in het in geschrift te stellen, dat hij kon verstaan Gods mening uit hetgeen hij zelf geschreven had of God gaf het hem zo duidelijk en klaar, alsof elke bijzonderheid ware in geschrift uitgedrukt door Gods vinger.

ß 11. Blijft over, aangaande dit eerste buitengewone werk en gave van de Heilige Geest, dat wij overwegen de eigenlijke wegen en middelen, langs welke Hij zijn mening de profeten meedeelde, en enige andere toevallige bijvoegsels van de profetie. Sommigen, Maimonides volgende in zijn More Nebuchim, hebben van de verscheidene wegen tot het meedelen van goddelijke openbaringen, onderscheid gemaakt in de trappen van profetieÎn, of in de gaven ervan, de een verheffende boven de ander. Dit heb ik in mijn uitlegging over Hebr. hfdst. 1 afgekeurd. Waarlijk, noch dit, noch iets anders geeft geen de minsten grond tot het verdichten van de elf trappen van profetie, die hij dacht te hebben uitgevonden; veel minder kan de Geest, of gave van de profetie worden verkregen langs de wegen die bij voorschrijft, en met Tatianus schijnt te begunstigen. De onderscheiden uitwendige wegen en wijzen van openbaring, in de Schrift gemeld, kunnen worden gebracht tot drie hoofden. 1. Stemmen. 2. Dromen. 3. Gezichten. En haar toevallige bijvoegsels zijn twee. 1. Zinnebeeldige daden. 2. Plaatsverwisselingen. De Scholastieken na Aquinas 22. q. 174. A. 1, brengen doorgaans de middelen van openbaring tot drie hoofden. Want omdat wij langs drie wegen iets kennen, 1. door onze uitwendige zinnen, 2. door indruksels op de verbeeldingskracht of inbeelding, 3. door zuivere daden van het verstand openbaarde God zijn wil aan de profeten ook door drie wegen. 1 . Door voorwerpen van hun zinnen, gelijk hoorbare stemmen. 2. Door indruksels op de inbeelding, in dromen en gezichten. 3. Door opheldering of verlichting van hun verstand. Maar omdat deze laatste wijze uitdrukt Goddelijke ingeving, kan ik niet toestemmen, dat ze is een onderscheiden weg van openbaring op zichzelf. Want zij was volstrekt noodzakelijk om te geven onfeilbare verzekering van het gemoed, ook in de andere wegen. En dit ter zijde gezet, blijven zij allen aan bedrog onderhevig.

ß 12. 1. God heeft soms gebruikt ene onderscheiden stem, uitsprekende de zaken, die Hij wilde verklaren, in woorden, die ze betekenden. Zo openbaarde Hij Zich of zijn mening aan Mozes, wanneer Hij tot hem sprak aangezicht aan aangezicht, gelijk iemand met zijn vriend spreekt, Exod. 33: 11, Num. 12: 8. En zover ik kan nagaan geschiedde de gehele openbaring aan Mozes door uitwendige hoorbare onderscheiden stemmen, welker zin werd gedrukt in zijn gemoed door de Heilige Geest. Want ene uitwendige stem zonder inwendige opheffing en bekwaammaking van het verstand, is niet genoeg om te geven vaste verzekering van waarheid aan hem die ze ontvangt. Dus sprak God tot El ia, 1 Kon. 19: 12-14. Ook tot SamuÎl, Jeremia, en misschien tot al de andere profeten bij hun eerste roeping en het treden in hun dienst. Want woorden wonderdadig gevormd van God, en gevoelig gebracht tot 's mensen uitwendige oren, brengen met zich grote majesteit en gezag. Deze was niet de gewone weg, waarlangs God zijn mening openbaarde, ze werd ook niet betekend door de spreekwijs: des Heeren Woord kwam tot mij; die beoogt alleen onmiddellijke openbaring door wat weg of middel die ook werd gegeven; en dit geschiedde meest door de heimelijke krachtdadige indruk op hun gemoed, hierboven beschreven. De stemmen werden of onmiddellijk geschapen van God zelf, gelijk wanneer Hij tot Mozes sprak, waarin de uitnemendheid van de openbaring hem gedaan, voornamelijk bestond, of der engelen dienst werd gebruikt in het vormen en uitspreken ervan. Maar gelijk reeds gezegd, de Goddelijke verzekering aan het gemoed van hen, tot wie ze gesproken werden, en hun bekwaamheid om ze aan andere onfeilbaar te verklaren, was door een onmiddellijk inwendig werk van Gods Geest op hen. Zonder dit konden de profeten zijn misleid door uitwendige hoorbare stemmen, die toch konden op zichzelf aan hun gemoed geen onfeilbare verzekering geven.

ß 13. 2. Dromen werden onder het Oude Testament gebruikt tot hetzelfde einde, en tot die breng ik al de gezichten, die zij hadden in hun slaap, schoon geen dromen genoemd. Die waren in deze het onmiddellijke werk van de Heilige Geest, ten aanzien van de Goddelijke en onfeilbare indruksels, die zij brachten tot der mensen gemoed. Hierom worden in de belofte van het overvloedig uitstorten van de Geest, of het meedelen van zijn gaven, dromen gemeld, Hand. 2: 17: Ik zal uitstorten mijn Geest op alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw oude lieden zullen dromen dromen. Niet dat God voor had veel te gebruiken deze weg van dromen en nachtgezichten onder het Nieuwe Testament; maar de mening van de woorden is te tonen, dat overvloedig zou worden uitgegoten die Geest, die onder het Oude Testament langs die verscheiden wegen en middelen werkte. Alleen tot enige bijzondere bestieringen heeft God soms volhard gezichten in de rust van de nacht te gebruiken. Zo'n gezicht had Paulus, Hand. 16: 10. Doch dit was oudtijds gemener. Dus gaf God Abraham ene bijzondere openbaring, toen de schrik eens diepe slaaps op hem viel, Gen. 15: 12-14. En DaniÎl hoorde de stem van de woorden van Degene die tot Hem sprak, wanneer hij was in enen diepe slaap, Dan. 10:9. Doch ik houd deze hun slaap niet voor natuurlijk, maar als van God gezonden en op hen geworpen, opdat Hij in dezelve aan hun verbeeldingskracht het beeld van de zaken vertoonde. Dus deed God oudtijds een diepe slaap op Adam vallen, Gen. 2: 21. De joden maken onderscheid tussen dromen en die gezichten in de slaap, gelijk ze onderscheiden kunnen worden aangemerkt; maar ik voeg ze bijeen onder ÈÈn hoofd van openbaring in de slaap. Deze weg van openbaring was zo algemeen, dat iemand die voorgaf te profeteren, uitriep "chalamtie chalamtie" ik heb gedroomd, ik heb gedroomd, Jer. 23:25. En door des duivels nabootsen van Gods handelwijze met zijn kerk, werd ook de droom onder de heidenen ene wijze van waarzegging, Hom. Iliad. l, 63, kai gar t' onar ek DioV estin want ook de droom is van Jupiter. En wanneer alle Goddelijke openbaringen de verworpene joden geheel hadden verlaten, matigden zij zich aan bijzonder verstand in het uitleggen van dromen, en uit hoofde van hun bedrog hierin, waren zij doorgaans als eerloos berucht. Qualiacumque voles Judaei somnia vendent.

ß 14. 3. God openbaarde Zich in en door gezichten, of het vertonen van zaken aan de inwendige of uitwendige zinnen van de profeten. Deze wijze was zo gemeen, dat ze voor een tijd de naam droeg van alle profetische openbaringen. Want wij hebben reeds gezegd, dat een profeet oudtijds werd genoemd een ziener, en wel omdat in hun ontvangen van de profetieÎn zij ook gezichten zagen. Dus noemt Jesaja zijn gehele heerlijke voorzegging "chazoon asjer chazah" het gezicht dat hij zag, Jes. 1: 1; deels om de eigenlijke vertoning van zaken aan hem, Jes. 6: 1-3, en deels misschien om het klare bewijs van de zaken hem geopenbaard, die voor zijn gemoed zo volkomen klaar waren, als had hij ze met zijn ogen gezien. Ook begonnen de profetieÎn om haren inhoud doorgaans genoemd te worden des Heeren last. Want God belastte der profeten geweten met zijn woord, en hunne personen met het uit te voeren. Maar toen valse profeten begonnen veel te gebruiken en zich te bedienen van deze uitdrukking, werd ze verboden, Jer. 23:33, 36. Nochtans vinden wij hiervan melding, misschien omtrent dezelfde tijd, Hab. 1: 1, en na het terugkeren uit de gevangenis, Zach. 9: 1, Mal. 1: 1. Dit verbod betrof dan alleen die tijd, waarin vele valse profetenwaren, die God dus hun voorwendsel wilde ontnemen; of het volk gebruikte tot verachting en spot, de uitdrukking de profeten gemeen in het aankondigen van Gods oordelen tegen hen, wat God hier bestraft en dreigt te wreken. Maar geen van de profeten had al zijn openbaringen door gezichten, ook raakte dit niet de meedeling van de gave van de profetieÎn, maar haar oefening. En hun gezichten zijn bijzonder beschreven. Zulken waren die, Jes. 6: 1, 2, Jer. 1: 11, 14, 15, Ezech. 1, en dergelijke. Van twee soorten waren deze gezichten. 1. Uitwendige vertoningen van zaken aan der profeten lichamelijke ogen. 2. Inwendige vertoningen aan hun gemoed. 1. Soms werden personen of zaken vertoond aan hun uitwendige zinnen. Hierin gebruikte God de dienst van engelen. Dus verschenen aan Abraham drie mannen, Gen. 18: 1, 2, een ervan was Gods Zoon zelf, de anderen twee bedienende engelen, gelijk elders is getoond. Zulke verschijnselen waren het brandend braambos, dat Mozes zag, Exod. 3: 2. De verschijnselen zonder gelijkenis van iets dat leven heeft, op SinaÔ bij de wetgeving, Exod. 19. De man, die Jozua zag bij het belegeren van Jericho, Joz. 5: 13, 14. De ziedende pot en de amandelroede, Jer. 1: 11, 13. De twee vijgenkorven, Jer. 24: 1-3, en vele meer. In zulke gevallen maakte God vertoningen van zaken aan hun uitwendige zinnen. 2. Die werden soms alleen gemaakt aan hun verstand. Dus staat uitdrukkelijk, Hand. 10: 10, dat Petrus, in het zien van een linnen laken op de aarde neergelaten, in verrukking was, epepesen ep' auton ekstasisV, hem overviel een vertrekking van zinnen, waardoor hij voor een tijd werd beroofd van het gebruik van zijn lichamelijke zinnen. Hiertoe breng ik ook die van DaniÎl en al de openbaren de gezichten, bijzonder die, waarin vertoond werden God zelf en zijn heerlijke Troon, gelijk die van Micha, 1 Kon. 22: 19; Jes. 6: 1; Ezech. 1: 3 -5. 't Is klaar, dat in al deze de lichamelijke zinnen van de profeten geen gebruik hadden maar dat hun gemoed werd aangedaan met die denkbeelden en vertoningen van zaken. Doch dit was zo krachtdadig, dat zij niet anders wisten, of zij gebruikten ook hun vermogen des gezichts. Hierom dacht Petrus, dadelijk uit de gevangenis verlost, dat hij maar een gezicht zag, Hand, 12:9, want hij wist uit bevinding, hoe krachtig zij het gemoed aandoen. Deze gezichten van beide soorten werden de profeten vergund om hun gemoed te bevestigen in het bevatten van de zaken, hun meegedeeld tot onderwijs van anderen. Want hierdoor werden zij van dezelve diep geraakt, waartoe een klaar denkbeeld en vertegenwoordiging van zaken metterdaad strekt. Evenwel waren nodig om deze gezichten te maken lijnrechte en volle delen van Goddelijke openbaring, twee zaken. 1. Dat van de profeten gemoed recht werd aangedaan, bestierd en opgeheven door de Heilige Geest om ze te ontvangen, dat verzekerde hun dat hun gezichten van God waren. 2. Dat Hij hen bekwaamde getrouw te onthouden en onfeilbaar te verklaren wat hun zo was vertoond. Bijvoorbeeld, EzechiÎl ontving een gezicht in de weg van aan zijn gemoed te vertonen een heerlijk tempelgebouw, om de kerk te onderwijzen de geestelijke heerlijkheid en schoonheid van Evangeliedienstpleging, die zou worden ingevoerd, Ezech. hfdst. 44-48, en het schijnt geheel onmogelijk voor een menselijk verstand te begrijpen, en geheel te onthouden de net verdeelde oprichting, maten en wetten van bet vertoonde gebouw; dus was des Heiligen Geestes eigenlijke werk, in zijn verstand in te planten en te bewaren het afbeeldsel hem voorgesteld, en hem te bekwame het net en onfeilbaar te verklaren. Dus verzekert David, dat Gods Geest hem gaf te verstaan het ontwerp van de tempel, door Salomo te bouwen, in geschrift door zijn hand op hem.

ß 15. 2. Soms ging profetie gepaard niet enige toevallige bijvoegsels. God beval de profeten soms bij het openbaren van zijn wil, zinnebeeldige daden; gelijk Jesaja naakt en barrevoets te gaan, Jes. 20: 1-3. Jeremia een linnen gordel te kopen, enz., Jer. 13: 1-7. EzechiÎl ene belegering te maken, Ezech. 4: 1-4, en zijn huisraad te verhuizen, Ezech. 12:3, 4. Hosea ene vrouw en kinderen der hoererijen te nemen, Hos. 1: 2. Ik zal in deze dingen, als dikwijls verhandeld, kort zijn. Sommigen ervan, gelijk Jesaja's naakt gaan, en Hosea's nemen van ene vrouw van de hoererijen, behelzen in zichzelf zaken strijdig tegen het natuurlicht en Gods uitdrukkelijke wet, die aan anderen kwade voorbeelden zouden geven; dus kan men ze niet houden voor dadelijk verricht maar hun alleen in gezicht vertoond, opdat ze te dieper indruk op hen maakten; en van hetgeen zij zagen of deden in gezicht, spreken zij volstrekt als zo gezien of gedaan, zie Ezech. 8: 3, 4. De andere genoemde zaken kunnen, zoveel ik kan zien, waarlijk verricht zijn, en niet enkel in gezicht. Klaar werd EzechiÎl geboden de zaken te doen die hij deed in het gezicht van het volk, te hunner klaarder overtuiging, Ezech. 12:4-6, en op het zien ervan vraagden zij wat ze hun aangingen? Ezech. 24: 19.

ß 16. Hun openbaringen gingen, ten tweede, ook gepaard met plaatsverwisselingen, of dat zij werden verplaatst en gebracht van de ene plaats naar de andere - dit geschiedde EzechiÎl, hfdst. 8: 3 en 11: 24. En uitdrukkelijk wordt gezegd, dat dit was in de gezichten Gods. Vallende door Goddelijk bestel in verrukking of vertrekking van zinnen, waarin de werking van hun uitwendige zinnen werd opgeschort, werd hun gemoed en verstand, volgens hun eigen bevatting, gebracht in ene heilige verrukking van de ene plaats naar de andere; hetwelk alleen werd uitgewerkt door ene Goddelijke en krachtdadige vertegenwoordiging van de zaken aan hen, die gebeurden in de plaatsen van waar zij metterdaad afwezig waren. Dit zijn enige van de aanhangsels van de profetische openbaringen in de Schrift beschreven, en mogelijk zijn nog andere zaken van dezelfde natuur aan te wijzen. Behorende deze allen tot de polutropia thV qeiaV ephlusewV, of velerlei wijzen van Goddelijke openbaringen, gemeld Hebr. 1: 1.

ß 17. Doch hier ontmoet ons iets twijfelachtigs en van gewicht, of de Heilige Geest ooit gaf zijn heilige ingevingen en de gave van de profetie door dezelve, aan goddeloze en ongeheiligde mensen. Want de apostel Petrus zegt, dat heilige mensen oudtijds spraken gelijk zij werden gedreven door de Heilige Geest, 2 Pet. 1:21, en dat schijnt aan te duiden dat allen, die werden aangeblazen en gedreven door Hem tot deze gave van de profetie, heilige mensen Gods waren. En nochtans zullen wij vinden, dat ware profetieÎn zijn gedaan door mensen, schijnbaar geheel ontbloot van alle heiligende genade. En wat de zwarigheid vergroot, 't is zeker dat grote voorzeggingen, ook ten aanzien van Christus zelf, zijn gegeven en gedaan van mensen bestierd en aangeblazen meestendeels van de duivel. Zo was het met Bileam, een tovenaar, die zich begaf tot duivelbezwering en waarzeggerijen, en als zo'n op Gods last werd uitgeroeid. ja op of omtrent dezelfde tijd, waarin hij ene heerlijke voorzegging uitsprak aangaande de Messias, de ster uit Jakob, gaf hij, aan zijn eigen geest en neiging overgelaten, vervloekten raad en onderrichting om Gods volk te verleiden tot verderfelijke en oordeel verwekkende zonden, Num. 31: 16. En in zijn gehele onderneming meende hij zijn gierigheid te verzadigen met een loon voor het vloeken van hen door zijn toverijen. Deze man zegt van zichzelf, dat hij hoorde de woorden Gods, en des Almachtigen gezichten zag, Num. 24: 4, en voorzegde en profeteerde metterdaad heerlijke zaken aangaande Christus en zijn koninkrijk. Zullen wij dan denken, dat Gods Heilige Geest zijn heilige ingevingen mengt met des duivels goddeloze inblazingen in een waarzegger? Of zullen wij stellen, dat de duivel was de auteur van deze voorzeggingen, daar God aan de valse goden en hun profeten, door hen aangeblazen verwijt, dat zij niet konden verklaren de dingen die gebeuren zouden, noch tonen de dingen die naderhand komen zullen Jes. 41:22, 23. Van Saul wordt ook gezegd, dat des Heeren Geest van hem week, en dat een boze geest hem kwelde; en nochtans naderhand dat Gods Geest op hem kwam, en hij profeteerde, 1 Sam. 19:24. De oude profeet van Bethel, die tot de profeet, die uit Juda kwam, loog, en dat in de naam des Heeren, en hem verleidde tot zonde en verwoesting en waarschijnlijk besmette met Jerobeams afgoderij en valse godsdienstpleging, werd evenwel gehouden voor een profeet, en voorzegde hetgeen gebeurde, 1 Kon. 13.

ß 18. Verscheiden zaken dienen om deze zwarigheid op te lossen. 1. Ten aanzien van de plaats, 2 Pet. 1: 2 1. A. Die moet men niet nemen algemeen, dat allen, die te enige tijd profeteerden, persoonlijk heilig waren,. maar alleen de meeste. B. Petrus schijnt te spreken alleen van de schrijvers van de Schrift en van de profetieÎn daarin bewaard, tot onderwijs van de kerk, en die waren ongetwijfeld allen geheiligd en godvrezend. C. Hij verstaat misschien geen wezenlijke inklevende heiligheid, maar alleen ene afzondering en toewijding aan God ambtshalve, dat van ene andere natuur is. 2. De gave van de profetie wordt gegeven niet om te zijn op zichzelf, en in zijn eigen natuur ene heiligende genade, de ingeving, waardoor ze wordt gewrocht, is dat ook niet. Want omdat ze bestaat in ene aandoening van het verstand, met voorbijgaande bestraling van licht in verborgen zaken, brengt die op zichzelf niet voort, noch kon voortbrengen geloof, liefde of heiligheid in het hart; daartoe is nodig een ander werk van de Heilige Geest. 3. 't Is dan niet onbestaanbaar in deze, dat God schonk onmiddellijke ingeving aan sommige niet wezenlijk geheiligden. Toch kan ik niet toestemmen, dat dit metterdaad geschied zij, zonder billijke bepaling. Want omdat sommigen werden gesteld tot profeten voor de kerk in hun gehelen levensloop, na hun eerste roeping van God, gelijk SamuÎl, Elia, Eliza, Jeremia en andere profeten in de Schrift gemeld, twijfel ik geenszins, of die allen waren waarlijk geheiligd door Gods Heilige Geest. Maar aan anderen werden alleen tot enige voorvallen ontdekt verborgen of toekomende dingen, of zij vielen in enige verrukkingen of opgetogenheden met bovennatuurlijke beweging van hun verstand (gelijk van Saul tweemaal gezegd wordt) voor korte tijd. En ik vind geen reden als om toe te staan, ja uit Schriftgetuigenissen moeten wij wel toestaan, dat vele zulke mensen zo kunnen worden aangeraakt van Gods Geest. Dus was het met de goddelozen Kajafas, die gezegd wordt te profeteren, Joh. 11: 51; zijn woorden waarlijk drukten uit zo'n grote voorzegging, als in de gehele Schrift is. Maar die ellendige mens kende geenszins het gewicht van hetgeen hij uitsprak. Een schielijk indruksel van Gods Geest deed hem tegen zijn oogmerk ene geheiligde waarheid uitspreken, en wel omdat hij hogepriester was, wiens woorden bij het volk hoog geacht werden. En gelijk Bileam werd overheerd om te profeteren en goed te spreken van IsraÎl, daar hij waarlijk voor had en begeerde hen te vloeken, bracht deze Kajafas, beogende de uitroeiing van Jezus Christus, deze woorden voort, welke uitdrukken de zaligmaking van de wereld door zijn dood. 4. De zwarigheid aangaande Bileam zelf, die een tovenaar en van de duivel profeet was, is, erken ik, van enig gewicht. Maar de volgende zaken dienen ter oplossing. A. Sommigen beweren, dat Bileam was een profeet van God alleen. Dat hij zich ja begaf tot oordeelkundige sterrenkijkerij, en het ramen van toekomende dingen uit natuurlijke oorzaken, maar dat al zijn voorzeggingen Goddelijk waren; en dat haar licht, alleen aandoende het bespiegelend gedeelte van zijn verstand, geen invloed had op zijn wil, hart en genegenheden, die steeds verdorven bleven. Dit beweert Tostatus. Maar uitdrukkelijk wordt gezegd, Num. 24: 1, dat hij toverijen zocht; zijn gehele levensloop en einde wordt beschreven als een tovenaar, en hij wordt uitdrukkelijk genoemd, "qoseem" een waarzegger, Jos. 13: 22, welk woord wij (Engelsen) slechts een maal vertalen door voorzichtige, dat is, iemand die voorzichtig toekomende dingen raamt, volgens tegenwoordige schijnoorzaken, Jes. 3: 2. Maar het wordt meest gebruikt voor een duivelse voorzegger of waarzegger. Bileams zeggen, dat hij Gods stem hoorde en gezichten des Almachtigen zag, kan alleen eigen roem zijn, om eerbied te verwekken voor zijn duivelbezweringen. Maar wij vinden, dat hij in die dagen bekend was in de wereld, en geacht werd Godsspraken aan mensen te uiten. Hiervan maakte God in zijn voorzienigheid gebruik, om de volkeren te getuigen des Messias komst, waarvan het gerucht toen bijna verloren was. In deze toestand kan men toestaan, dat Gods goede Geest, zonder het allerminste nadeel aan de majesteit en zuiverheid van zijn eigen heiligheid, overheerde des duivels macht, zijn inblazingen wierp uit des mans verstand, en in haar plaats gaf zo'n indruksel van de geheiligde waarheden, als hij niet kon nalaten uit te spreken en te verklaren. Voor die korte tijd nam Hij, als het ware, het werktuig uit des satans hand, en door zijn indruksel erop, deed Hij het geluid geven naar zijn welgevallen, en toen dat gedaan was, liet Hij het weer in satans bezit. En zoveel ik weet, handelde Hij soms zo niet andere heidenen, die hun werk maakten om van de duivel orakelen te ontvangen en bekend te maken. Dus deed Hij de dienstmaagd, bezeten van een waarzeggende geest, Paulus en zijn metgezellen erkennen voor dienstknechten van de hoogste God, die de mensen de weg van de zaligheid verkondigden, Hand. 16: 16, 17. En dit moeten erkennen allen die achten dat de Sibyllen of heidense profetessen voorzeggingen hebben gedaan aangaande Jezus Christus, omdat de gehele trant van haar voorzeggende orakelen duidelijk duivels is. Geen samenspanning van mensen of duivelen zal ooit de Geest doen afstaan van zijn oppermacht over hen, en van hen te doen dienen tot zijn heerlijkheid. 5. De zaak van Saul is klaar. Des Heeren Geest, die van hem week, was de Geest van wijsheid, bescheidenheid en moed om hem te bekwame tot regering en bewind, dat is, des Heiligen Geestes gaven tot dat einde ontnam Hij hem. En de boze geest, die op hem was, ging niet verder dan op te wekken kwellende en verontrustende gemoedsneigingen. Niettegenstaande deze kwelling en straf hem opgelegd, kon Gods Geest te enige tijd op hem vallen, en hem brengen in verrukking of opgetogenheid, waarin zijn verstand buitengewoon werd aangedaan en geoefend, en hij zelf vervoerd tot daden geheel tegen zijn genegenheden. Dus lost Augustinus deze zaak wel op. En aangaande de ouden profeet te Bethel, 1 Kon. 13, schoon hij een snood mens schijnt, gebruikte God hem onder andere om zijn wil soms te openbaren aan dat volk - 't is niet waarschijnlijk, dat hij was onder satans beguicheling, gelijk Ba”ls profeten; want hij wordt volstrekt genoemd een profeet, en des Heeren Woord kwam waarlijk tot hem, vs. 20, 21.

ß 19. Het beschrijven van de Schrift was een ander gewrocht van de Heilige Geest, dat zijn begin had onder het Oude Testament. Ik houd dit voor ene onderscheiden gave van profetie in het gemeen, of liever ene onderscheiden soort of slag van profetie. Want vele Goddelijk aangeblazen profeten hebben nooit enige van hun profetieÎn, of iets anders tot nut van de kerk beschreven. En vele schrijvers van de Schrift waren geen profeten, strikt genomen. Paulus zegt, 2 Tim. 3: 16, dat de h graqh Schrift, of het geschrift zelf, was door ingeving van God, gelijk David zegt, dat hij had het ontwerp van de tempel van Gods Geest in geschrift, omdat die hem bestierde in zijn afbeelding te beschrijven, 1 Kron. 28: 19. Deze dienst was eerst Mozes aanbevolen, die behalve de vijf boeken der Wet, waarschijnlijk ook heeft beschreven de geschiedenis van Job. Voor hem waren vele profeten, maar hij bracht de eerste, Gods wil in geschrift, na God zelf, die eerst de Wet in stenen tafelen schreef, het begin en voorbeeld van de Schrift. De schrijvers van de historische boeken van het Oude Testament voor de Babylonische ballingschap zijn onbekend. De joden noemen ze "nevie'iem riesjoniem" de eerste of voorgaande profeten. Wie zij in het bijzonder waren, weten wij niet, maar wel dat zij waren van het getal van de hei1ige mensen Gods, die oudtijds schreven en spraken gelijk zij werden gedreven van de Heilige Geest; hierom worden zij allen genoemd profeten. Want al schreven zij historischerwijze, gelijk Mozes ook deed, over zaken in hun dagen voorbij en verleden, of misschien gebeurd in hun tijd, zij beschreven die niet, of uit hun geheugen, of uit overlevering, of uit de registers of aantekeningen van vorige tijden, (hoewel zij konden voorzien zijn met, en geoefend in die dingen) maar door ingeving, leiding en bestuur van de Heilige Geest. Hierom worden zij genoemd profeten in de uitgestrekte betekenis van het woord, om aan te duiden Goddelijk aangeblazen en, of die onmiddellijke openbaringen van God ontvangen. En dus was het met al de schrijvers van de Heilige Schrift. Hun gemoed was onder de volle verzekering van Goddelijke ingeving, hierboven beschreven, en de woorden die zij beschreven waren onder de bijzondere zorg van dezelfden Geest, en van zijn ingeving of bewoording.

ß 20. In dit werk liepen dan samen drie zaken. 1. Het aanblazen van het gemoed van deze profeten, met kennis en bevatting van de zaken hun meegedeeld. 2. Het ingeven van woorden aan hen, om uit te drukken wat hun gemoed bevatte. 3. Het besturen van hun handen, om te schrijven de ingegeven woorden, of van hun tongen, om ze uit te spreken aan hen die ze in geschrift stelden, gelijk Baruch schreef de profetie van Jeremia uit zijn mond, Jer. 36: 3, 18. Ontbrak een van deze, de Schrift kon niet zijn volstrekt en alleszins Goddelijk en onfeilbaar. Want waren de schrijvers aan zichzelf overgelaten in iets dat dit schrijven aanging, wie kan ons verzekeren, dat nihil humani, geen menselijke onvolmaaktheid zich daarin heeft gemengd? Ik weet, dat sommigen denken, dat alleen de stof en het wezen van de dingen hun is meegedeeld, maar dat de woorden om die uit te drukken aan hen en hun bekwaamheden zijn overgelaten. Dit zeggen zij, te blijken uit de verscheidenheid van stijl, die volgens hun verscheiden bekwaamheden, opvoeding en vermogens onder hen werd gevonden. Dit bewijst, zeggen zij, dat het in woord brengen van hun openbaringen aan hen was overgelaten, en het voortbrengsel was van hun natuurlijke bekwaamheden. Hierover in het algemeen heb ik elders gehandeld en getoond in wat misslagen verscheidenen hebben gelopen, aangaande de stijl van de heilige schrijvers van de Schrift. Dat gezegde herhaal ik hier niet - maar zeg alleen, dat de gemeende verscheidenheid meest spruit uit de verscheidenheid van het behandelde onderwerp, en geenszins zodanig is dat ze begunstigt dit lichtvaardige gevoelen. Want de Heilige Geest in zijn werk op der mensen gemoed, dwingt ze niet met geweld, en drijft ze niet, anders dan ze zijn in hun eigen natuur, en met hun tegenwoordige begaafdheden en hoedanigheden gepast om te worden werkzaam gemaakt en gebruikt. Hij leidt en bestiert hen in paden, die zij bekwaam zijn te bewandelen. De woorden, die Hij hun ingeeft zijn zulke, waaraan zij gewend zijn, en Hij doet hen zulke uitdrukkingen maken die hen gemeenzaam zijn. Zo maakt iemand, die verscheidene zegels gebruikt, verscheidene indruksels, schoon het besturen ervan eveneens en hetzelfde is. En iemand die kunstig speelt op verscheiden speeltuigen, verscheiden gesteld, maakt verscheiden tonen. Wij mogen en willen ook toestemmen, dat zij gebruikt hebben hun eigen verstands en gemoedsbekwaamheden in het uitkiezen van woorden en spreekwijzen. Dus zocht de prediker uit te vinden aangename woorden, Pred. 12: 10. Doch de Heilige Geest, die der mensen verstand en bekwaamheid grondiger kent dan zij zelf, bestuurde, dreef en werkte zo in hen, dat de woorden die zij verkoren, zo lijnrecht en zeker van Hem waren, als had Hij ze hun met hoorbare stem toegesproken. Hierom is het geschrevene oprecht, woorden van waarheid, Pred. 12: 10. Dit moest noodwendig zo zijn, of zij konden niet spreken gelijk zij werden gedreven van de Heilige Geest, en hun geschrift kon niet worden gezegd te zijn van Goddelijke ingeving. Hierom hangen dikwerf af van ene letter in de grondtekst grote betekenissen, gelijk bijvoorbeeld in het veranderen van de naam Abraham en onze Zaligmaker verzekert, dat ieder stip en jota van de wet onder Gods zorg is, als gegeven door ingeving van Hem zelf, Matth. 5. Maar ik heb elders van deze dingen gehandeld, en breek daarom hier af.

ß 21. De derde soort van onmiddellijke buitengewone werkingen van de Heilige Geest, volstrekt te bovengaande de daden en schikking van menselijke vermogens, zijn wonderwerken van alle soorten, die onder het Oude Testament velen waren. Zulke waren vele zaken gewrocht door Mozes, Jozua, Elia, Eliza en anderen, die van Mozes, zo de joden niet misrekenen, te boven gaande al de anderen in de Schrift beschreven. Deze allen waren de onmiddellijke gewrochten van de Goddelijke macht des Heiligen Geestes. Hij is de enigste auteur van alle wezenlijke wonderdadige werkingen. Want wij verstaan door wonderwerken zulke gewrochten, die waarlijk zijn buiten en boven de macht van natuurlijke oorzaken, hoe ook in het werk gesteld. Uitdrukkelijk wordt gezegd dat onze Heere Jezus Christus wonderwerken wrocht (bijvoorbeeld het uitwerpen van duivelen uit bezetenen) door de Heilige Geest. Was hun onmiddellijke voortbrenging door Hem, in de menselijke natuur van Jezus Christus, persoonlijk verenigd tot de Zoon Gods; hoeveel meer moet men toestemmen dat ze door zijn macht alleen werden gewrocht in mensen, die niet zulk ene betrekking hadden tot de Goddelijke natuur. Dus wordt overal, daar ze gezegd worden te zijn gewrocht door Gods hand of vinger, stipt verstaan de persoon des Heiligen Geestes, gelijk hierboven getoond is. De mensen, die wonderwerken wrochten waren nooit de wezenlijke onderwerpen van de macht, waardoor ze gewrocht werden, als ware die inklevende of bijblijvende in hen als ene hoedanigheid, Hand. 3: 12, 16. Zij werden alleen onfeilbaar bestierd van de Heilige Geest, om door woord of daad vooraf aan te duiden hun werking. Zo was het met Jozua, toen hij zon en maan beval stil te staan, Joz. 10. 12. In Jozua was geen macht, ook niet hem buitengewoon meegedeeld, die zo'n ware invloed had op het gehele gestel van de natuur om in het zo grote verandering uit te werken. Hij had maar Goddelijke volmacht om te spreken hetgeen God wilde uitverken waarom gezegd wordt, dat God daarin hoorde naar de stem eens mensen, vs. 14. 't Is de uiterste ijdelheid in sommige Joden, gelijk Maimonides, More Nebuch, blz. 2, hfdst. 35, Levi B. Gerson over deze plaats, en anderen, te ontkennen enig stilstaan van zon en maan, en te oordelen dat alleen wordt gemeend de spoed van Jozua in het ten onderbrengen van zijn vijanden voor de avond. Zij beweren dit, opdat Jozua niet wordt geacht groter wonderdaad te hebben gewrocht dan Mozes. Maar de profeet Habakuk zegt duidelijk anders, Hab. 3: 11, ook hun eigen Sirach, hfdst. 45 en 46, en 't is geen kleine verkeerdheid in sommige Christenen zo'n stinkend verdichtsel te begunstigen, zie Grot. in Loco. 't Is eveneens in alle andere wonderdadige werkingen, zelfs waar de delen van des mensen lichamen gemaakt werden tot werktuigen van het wonderwerk zelf, gelijk in de gave van de talen. Zij, die deze gave hadden, spraken niet uit ervaring of bekwaamheid, die in hen bleef, maar zij waren enkel werktuigen van de Heilige Geest, die Hij bewoog naar zijn welbehagen; en het einde van al deze wonderdaden was te geven achting aan de personen, en te bevestigen de dienst van hen, door wie ze werden gewrocht. Want gelijk zij in het eerste baarden verwondering en verbaasdheid, bewezen zij bij verder overleg, Gods zorg en hulp over zulke personen en hun werk. Aldus toen God Mozes zond om zijn wil op ene ongewone wijze te verklaren aan IsraÎls volk, gebood Hij hem verscheiden wonderen of tekenen te werken voor hun gezicht, opdat zij geloofden dat hij van God was gezonden, Exod. 4: 8. En zulke werken werden tekenen genoemd, omdat ze waren tekenen en onderpanden van de tegenwoordigheid van Gods Geest bij hen, door wie ze gewrocht werden. Ook werd deze gave nooit geschonken aan iemand alleen, of om hun zelfs wil, maar zij was altoos ondergeschikt tot het werk van Gods mening te openbaren of te verklaren. Dit zijn de algemene hoofdzaken van de ongewone werkingen van Gods Heilige Geest, in werken die aan alle menselijke of natuurlijke bekwaamheden in haar gehele soort te boven gaan.

ß 22. De volgende soort van des Heiligen Geestes werkingen onder het Oude Testament, welker uitlegging wij beogen, zijn die, waardoor Hij verbeterde, door onmiddellijke indruksels van zijn eigen macht, de natuurlijke vermogens en bekwaamheden van des mensen verstand. Deze betreffen, gelijk reeds gezegd is, staatkundige, zedelijke, natuurlijke en verstandelijke zaken, met sommige van gemengde natuur. 1. Door zijn gaven, aangaande staatkundige zaken, bekwaamde Hij mensen tot bewind en burgerlijke regering. Regering of oppergezag is van groot belang tot Gods heerlijkheid in de wereld, en zeer nuttig voor de mensen. Zonder regering werd de gehele wereld vervuld met geweld, en werd ene openbare vertoonplaats van alle goddeloosheid, wanorde en verwarring. Elk zal toestemmen, dat, om wel en tot de eigenlijke einden te regeren, verscheidene zonderlinge gaven en verstandsbekwaamheden worden vereist in, en nodig zijn voor hen, die daartoe worden geroepen. Deze moeten zij zelf najagen, en naarstig pogen de mate te vermeerderen, die zij reeds verkregen hebben. Waar iemand dit verzuimt, zal de wereld en hijzelf haast eten de vruchten van dit verzuim. Evenwel omdat het uiterste, dat mensen in deze kunnen bereiken door gemene pogingen en algemene zegen daarover, niet genoeg is tot enige eigenlijke einden, die God bedoelde in en door hun bewind en regering, gaf de Heilige Geest dikwerf zonderlingen aanwas van hun verstandsbekwaamheden door zijn eigen onmiddellijke en buitengewone werking. En soms bevestigde Hij de uitwerksels van zijn macht hierin, door enige uitwendige zichtbare tekenen van zijn komst tot hen, in welke Hij dus wrocht. Dus wordt in het eerste instellen van het Sanhedrin, of de vergadering van de zeventig oudsten, om met Mozes te dragen de last van het volk in hen te regeren en te besturen, de Heere gezegd, zijn Geest op hen te leggen, en dat de Geest op hen rustte, Num. 11: 16, 17: En de Heere zei tot Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen van IsraÎls oudsten, die gij weet te zijn oudsten van het volk en ambtlieden over hen. En Ik zal nemen van de Geest, die op u is, en zal Hem op hen leggen, en zij zullen van het volk last met u dragen. Vs. 25: En de Heere nam van de Geest, die op Mozes was, en gaf Hem aan de zeventig oudsten, en de Geest rustte op hen. Deze oudsten werden geroepen om deel te hebben in het hoogste bewind en regering van het volk, dat tevoren geheel was in Mozes handen. Dit verklaart de oorzaak hunner roeping, vs. 11-15. Zij waren tevoren "sjootriem" mindere ambtlieden; gelijk het volk in Egypte had raads en scheidslieden, Exod. 3: 16, 5: 6 en 24: 1, 9. Nu werd hen aanbevolen hoge macht in het richten, en zij worden daarom genoemd "'elohiem" goden. Want deze waren het tot wie Gods Woord kwam, en die daarom genoemd zijn goden, Joh. 10: 34, 35, Ps. 82: 6, het waren geenszins de profeten, die geen de minste macht noch regering hadden. Op hen rustte de Geest Gods, die in Mozes was; dat is, Hij wrocht dezelfde bekwaamheden tot regering in hen, die Mozes had ontvangen; dat is, wijsheid, rechtvaardigheid, vlijt, moed en dergelijke; opdat zij het volk wijs richtten, en de wet onpartijdig deden uitvoeren. Wanneer nu Gods Geest dus op hen rustte, werd gezegd, zij profeteerden en hielden niet op, vs. 25, 26. Dat is, zij zongen of spraken Gods lof uit op ene wijze, die aan allen klaar betoonde, dat zij buitengewoon aangedaan werden door de Heilige Geest. Dus wordt dat woord gebruikt 1 Sam. 10:10 en elders. Doch deze gave en dit werk van de profetie was niet het eigenlijke einde, waarom zij met de Geest werden begaafd, want zij werden nu geroepen, gelijk gezegd is, tot bewind en regering. Maar omdat hun gezag en regering onder het volk nieuw was, gaf God dat zichtbare teken en onderpand, dat Hij hen riep tot hun ambt, opdat hun personen geacht en hun gezag erkend werd. Om de dubbelzinnigheid van het woord "welo' jasafoe" dat wij vertalen: en zij hielden niet op, zij profeteerden en scheiden niet uit, Num. 11: 25, hetwelk kan betekenen toedoen zowel als ophouden, zeggen vele joden, dat zij zo niet meer profeteerden dan die dag alleen zij profeteerden toen en voeren niet voort, dat is, zo meer te doen. Wanneer God een koninkrijk onder hen oprichtte, voor hen ene nieuwe soort van regering, en Saul uitkipte voor de persoon die regeren zou, wordt gezegd dat God hem gaf een ander hart, 1 Sam. 10:9, dat is, Gods Geest kwam op hem, om hem, gelijk elders wordt uitgedrukt, te begaven met de wijsheid en grootmoedigheid, die hem bekwaamde tot koninklijke regering. En omdat hij schielijk werd geroepen uit geringe staat tot de koninklijke waardigheid, ging het meedelen van Gods Geest gepaard met een zichtbaar teken en kenmerk, opdat het volk, anders gereed zijn persoon te verachten, zich aan zijn regering onderwierp. Want hij had ook ene buitengewone aanblazing van de Geest, zich uitdrukkende in ene zichtbare verrukking, vs. 10, 11. En hij handelde ook met anderen op die wijze, en stelde ook in om deze oorzaak de plechtigheid van het zalven op hun inhuldiging want dat was een teken van het meedelen van de gaven des Heiligen Geestes aan hen; hoewel daarin werd gezien op Jezus Christus, die gezalfd zou worden met al zijn volheid, van wie zij voor dat volk voorbeelden waren. Deze gaven tot regering zijn natuurlijke en zedelijke bekwaamheden van des mensen gemoed, gelijk voorzichtigheid, rechtvaardigheid, moed, ijver, goedertierenheid en dergelijke. En wanneer de Heilige Geest op iemand viel om hem te bekwame tot staatkundige regering, en het uitvoeren van burgerlijke macht, deelde Hij hem niet mee gaven en bekwaamheden van geheel andere soort, maar Hij gaf hem alleen buitengewone aanwas van zijn gewone bekwaamheden. En waarlijk, zo lastig valt ene rechtvaardige en nuttige regering, zulke grote en veelvuldige verzoekingen nodigen en trekken macht en overvloed van aardse dingen tot zich, dat zonder bijzondere bijstand van Gods Heilige Geest, mensen wel moeten of neerzinken onder hun gewicht, of zich ellendig misdragen in het oefenen en uitvoeren ervan. Dit deed Salomo, toen God hem in het begin van zijn regering keus gaf van alle aardse begeerlijke zaken, uitkiezen wijsheid en kennis om te regeren, boven die alle, 2 Kron. 1: 10-12. En deze ontving hij van Hem, die de Geest is van wijsheid en verstand, Jes. 11:2. Wilden de regeerders der aarde zijn voorbeeld navolgen, en ernstig aanhouden bij God om zulke onderstanden van zijn Geest, die hen bekwaamde tot heilig en rechtvaardig uitvoeren van hun ambt, het zou op vele plaatsen met hen en met de wereld beter gaan, dan het gaat of gaan kan, waar de staat van zaken, beschreven Hos. 7: 3-5, plaats heeft. God bracht oudtijds deze bedeling ook buiten de gemeenschap van de kerk, tot uitwerking van enige zijner eigenlijke einden; en ik twijfel geenszins of Hij doet dat nog. Dus zalfde Hij Cyrus, en noemt hem zijn gezalfde, Jes. 45: 1. Want Cyrus had tweeÎrlei werk te doen voor God, in welker beide delen hij zijn bijzondere bijstand behoefde. Hij zou Gods oordelen en wraak uitvoeren over Babel, en Gods volk verlossen, opdat zij de tempel herbouwden. Tot deze beide behoefde en ontving hij bijzondere hulp van Gods Geest, al was hij in zichzelf maar een roofvogel, Jes. 46: 1 l. Want de gaven van de Heilige Geest van deze soort, wrochten geen wezenlijke heiligheid in hen, aan wie ze werden geschonken - zij werden hun alleen gegeven ten goede en voordeel van anderen, met hun eigen voorspoed in hetgeen zij ondernamen tot dat einde. Ja velen, aan wie zij worden gegeven, merken nooit recht aan hun auteur, maar offeren aan hun eigen netten en garen, en zien zichzelf aan voor de bron van hun wijsheid en bekwaamheden. Doch het is geen wonder, dat alle hoogachting voor de gaven van de Heilige Geest in het regeren van de wereld, versmaad wordt, waar zijn gehele werk in en tot de kerk zelf, openbaar wordt bespot.

ß 23. 2. Wij mogen hier bijvoegen de bijzondere begaafdheden met enige zedelijke deugden, die Hij enige mensen schonk tot volbrenging van enig bijzonder oogmerk. Dus kwam Hij op Gideon en op Jefta, om hen te zalven tot het werk van het volk te verlossen van zijn vijanden door strijd, Richt. 6:34 en 11:29 Van hen beiden wordt tevoren gezegd, dat zij waren dappere mannen, Richt. 6: 12 en 11: 1. Dit komen dan van Gods Geest op hen, en hen te bekleden, was zijn bijzonder opwekken van hun manhaftigheid, en zijn versterken van hun gemoed tegen de gevaren, waarmee zij moesten strijden. En Hij deed dit door zo'n krachtdadige indruk van zijn macht op hen, dat zij zelfs daardoor werden bevestigd van hun roeping, en dat anderen Gods tegenwoordigheid bij hen konden onderscheiden. Hierom wordt gezegd, dat Gods Geest hen bekleedde, zij in hun binnenste werden verwarmd en aan anderen bekendgemaakt, door zijn gaven en hun oefening.

ß 24. 3. Daar zijn voorbeelden, dat Hij bij de gaven van het gemoed, waardoor Hij mensen bekwaamde tot hun plichten, bijvoegde zelfs lichaamskrachten, wanneer die ook nodig waren tot het werk waartoe Hij hen riep; zo was zijn gave aan Simson. Zijn lichaamskracht was bovennatuurlijk, een louter uitwerksel van de macht van Gods Geest, en daarom, wanneer Hij ze te werk stelde in zijn roeping, wordt gezegd, dat des Heeren Geest krachtig op hem kwam, Richt. 14:6 en 15:14, of krachtig in hem wrocht. En Hij gaf hem deze sterkte in de weg van ene instelling, bestemmende het groeien van zijn haar, ten teken en pand er van; en wanneer hij de zorg daarvan schond, verloor hij voor een tijd de gave zelf.

ß 25. 4. Hij deelde ook mee verstandelijke gaven, om te worden geoefend in en omtrent natuurlijke en kunstige zaken. Dus begaafde Hij BezaleÎl en Aholiab met wijsheid en vernuft in allerlei keurige handwerken, tot het bouwen en versieren van de tabernakel, Exod. 31: 2, 3. Of BezaleÎl tevoren zich had toegelegd om die kunsten en wetenschappen te leren, is geheel onzeker. Doch voorzeker waren zijn begaafdheden buitengewoon. Gods Geest verhoogde, vermeerderde en versterkte de natuurlijke vermogens van zijn verstand, tot het begrijpen en verstaan van al de keurige werken, Exod. 31 genoemd, en tot kennis hoe ze toe te stellen en te schikken, in de orde van God zelf beoogd. Derhalve, al verschilde zijn gemeld vernuft en verstand niet in soort van hetgeen anderen door vlijt verkrijgen, hij ontving het door onmiddellijke aanblazing of ingeving van de Heilige Geest, in die trap ten minste die hij deelachtig was.

ß 26. Ten laatste kunnen wij hier ook overwegen de bijstand aan heilige mensen gegeven, tot het bekendmaken en verkondigen van Gods Woord aan anderen, gelijk aan Noach, de prediker van de gerechtigheid, 2 Petr. 2: 5, tot overtuiging van de wereld en bekering van de uitverkorenen, waarin Gods Geest met mensen twistte, Gen. 6: 3, en predikte hun die ongehoorzaam waren, 1 Petr. 3: 19, 20. Maar tot het verklaren van zijn gehele werk in die bijzondere zaak, zal ons in het vervolg gepaster plaats voorkomen.

ß 27. Dus hebben wij in het kort doorgegaan de bedeling van Gods Geest onder het Oude Testament. Ik heb daarin niet beoogd op te zamelen zijn gehele werk en al zijn daden; want dan moest alles, wat in de kerk prijswaardig is, nagespeurd zijn; want alles is zonder Geest, dood, duisternis en zonde. Alle leven, licht en kracht zijn van Hem alleen. Laten de aangewezen voorbeelden van zaken, uitdrukkelijk Hem toegekend, genoeg zijn, om te tonen, dat het gehele wezen en de welvaart van de kerk enkel en alleen afhing van zijn wil en werkingen. Dit zal nog klaarder blijken, wanneer wij ook hebben overwogen zijn andere gewrochten en werkingen, die beide de staten van de kerk onder het Oude Testament en het Nieuwe, gemeen zijnde, hier met voordacht zijn voorbijgegaan, omdat haar natuur uitvoeriger wordt verklaard in het Evangelie door helderder voorbeelden. Van de Geest dan was het Woord van de belofte en de gave van de profetie, waarop de kerk is gegrond, en waardoor ze is gebouwd. Van de Geest was de openbaring en instelling van al de inzettingen van godsdienstpleging; van de Geest was het mededelen van gaven en nuttige bekwaamheden, die enig mens ontving tot stichting, regering, bescherming en verlossing van de kerk. Al deze dingen wrocht een en dezelfde Geest, die aan ieder mens onderscheiden bedeelt gelijk Hij wil. Was dit de staat van zaken onder het Oude Testament, men oordele daaruit hoe die is onder het Nieuwe. Het voorname voordeel van de tegenwoordige staat boven de verleden, die Christus komst in het vlees naastbij was, bestaat in het overvloediger uitstorten van de Heilige Geest op Christus' discipelen, dan tevoren. Hoe kunnen dan sommige mensen denken, dat de Geest en zijn werk ons van geen grote nuttigheid zijn? Waar wij alles wat goed is, zelfs onder het Oude Testament vinden toegekend aan de Geest, als zijn enigsten onmiddellijke auteur, zijn vele mensen thans moeilijk te overreden, dat Hij nu nog volhardt bijna enig goed in het geheel te doen. In hetgeen men nog toestemt, dat Hij de hand heeft, draagt men zorg alles zo te schikken, dat de voorname lof op mensen komt. Zo verschillend, ja zo tegenstrijdig zijn de gedachten van God en mensen in deze, waar de gedachten niet worden gevangen genomen tot gehoorzaamheid van het geloof. Doch wij scheiden hier vanaf. De joodse meesters zeggen algemeen, dat de gave van de Heilige Geest onder de tweede tempel, of nadat hij volbouwd was, ophield. Hun mening moet zijn dat ze ophield ten aanzien van de gave van bedienende profetie of wonderwerken, en van het beschrijven van Gods wil, door ingeving ten dienste van de kerk; anders is hun aanmerking onwaar. Want daarna werden bijzondere openbaringen van de Heilige Geest geschonken aan velen, gelijk aan Simeon en Anna, Luk. 2. Anderen ontvingen ook gedurig van zijn gaven en genaden, om hen te bekwame tot gehoorzaamheid, en hen toe te rusten tot hun werk. Want zonder aanhouding van deze onderstanden, moet de kerk zelfs volstrekt ophouden.