pneumatologia

Tweede boek

Hoofdstuk 4. Werk van de Heilige Geest, in en op Christus' menselijke natuur

1. De dadelijke heiliging van Christus menselijke natuur door de Heilige Geest. Op wat grond vlekkeloos en vrij van zonde. Zeker begiftigd met alle genaden. 2. Oorspronkelijke heiligheid en heiliging in Christus, hoe voortgezet door de Geest. Oefening van genade in Christus, door de redelijke vermogens zijner ziel. Haar aanwas. 3. Wijsheid en kennis, hoe vermeerderd, voorwerpelijk in de menselijke natuur van Christus. 4. Het zalven van Christus door de Heilige Geest met kracht en gaven. 5. Hem bij uitstek meegedeeld bij zijn doop. Joh. 3:34, uitgelegd en verdedigd. 6. Wonderdadige werken, in Christus gewrocht door de Heilige Geest. 7. Christus door de Geest bestierd, geleid en ondersteund in zijn gehele werk. Mark. 1: 11 geopend. 8. Hoe de Heere Christus Zich aan God offerde door de eeuwige Geest. 9. Zijn heiliging daartoe. 10. Genaden bij uitstek daarin werkzaam, liefde, ijver, onderwerping, geloof en waarheid alle daarin geoefend. 11, 12. Het werk van Gods Geest jegens Christus, terwijl Hij was in de staat van de doden; in zijn opstanding en verheerlijking. 13. Het ambt van de Geest, om aan Christus getuigenis te geven, en zijn volvoering. 14. De ware weg, en het middel om te komen tot kennis van Christus, met haar noodzakelijkheid. 15. Gevaar van misvattingen hierin. 16. Wat het is Christus lief te hebben gelijk wij behoorden.

§ 1. Ten tweede, Christus menselijke natuur dus gevormd in de baarmoeder door een scheppende daad van de Heilige Geest, werd op het tijdstip van haar ontvangenis geheiligd en vervuld met genade, volgens de mate van haar ontvangbaarheid. Niet voortgeteeld door natuurlijke voortteling, werd ze niet besmet door de oorspronkelijke zonde of verdorvenheid van Adam, welke alleen door die weg en dat middel wordt voortgezet. Hij niet zijnde in de lendenen van Adam zedelijk voor de val, want de belofte van zijn menswording werd naderhand gegeven, kon Adams zonde uit geen hoofde Hem worden toegerekend. Alle zonde is op Hem gelegd als onze Middelaar en Borg van het Verbond; maar uit zijn eigen hoofde was Hij niet de allerminste beschuldiging van zonde oorspronkelijk of dadelijk onderhevig. Zijn natuur als wonderdadig geschapen op de gezegde wijze, was volstrekt onschuldig, zonder vlek en vrij van zonde, gelijk Adam, toen hij werd geschapen. Dit was nog alles niet, zij werd door de Heilige Geest ten hoogste begaafd met alle genade. En hierdoor was ze in het vervolg alleen vatbaar voor verdere trappen van dadelijke oefening, maar niet voor enige nieuwe soort van genade. En dit werk van heiliging of oorspronkelijk instorten van alle genade in Christus' menselijke natuur, was het onmiddellijke werk van de Heilige Geest, en Hem noodzakelijk. Want al worden de natuurlijke vermogens van de ziel, het gemoed en genegenheden, geschapen zuiver, onschuldig, onbesmet, gelijk ze niet anders kunnen geschapen worden van God - 't is evenwel niet genoeg om enig redelijk schepsel te bekwamen om voor God te leven - veel minder was het alles wat in Jezus Christus was. Daartoe wordt vereist bovennatuurlijke geschenken van genade, aan de natuurlijke vermogens van onze ziel toegevoegd. Zullen wij voor God leven, in ons moet zijn een grondbeginsel van geestelijk leven, zowel als van natuurlijk leven. Dit was Gods beeld in Adam, en werd in Christus gewrocht door de Heilige Geest, Jes. 11: 1-3: Een rijsje zal voortkomen uit de stam van Jesse, en een scheut zal uit zijn wortelen groeien. En des Heeren Geest zal op Hem rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vrees des Heeren; en zal Hem vaardig maken van verstand in des Heeren vrees. Ik stem toe, dat het volgende werk van de Geest in en op de Heere Christus, in het uitvoeren van zijn ambt, als Koning en Hoofd van de kerk in deze woorden is ingesloten. Maar zijn eerste heiligende werk in de baarmoeder wordt voornamelijk beoogd. Want de uitdrukkingen, een rijsje uit de stam van Jesse, en een scheut uit zijn wortelen, ten opzichte van welke de Geest wordt gezegd Hem meegedeeld te worden, zien duidelijk op zijn menswording. En Christus ziel was van het eerste ogenblik harer instorting, een onderwerp, voor een volheid van genade ontvangbaar, ten aanzien van haar hebbelijk verblijf en inwoning, al werd haar dadelijke oefening voor een tijd opgeschort, tot de werktuigen van het lichaam daartoe geschikt waren. Dit ontving zij dan bij haar eerste zalving van de Geest. Hiervan was Hij van zijn eerste ontvangenis af heilig, zowel als onschuldig en onbesmet, Hebr. 7:26. Dat heilige! Luk. 1:35. In de wortel vervuld met volkomen genade en wijsheid, omdat de Vader Hem gaf de Geest niet bij mate, Joh. 3:34. Zie dienaangaande onze uitlegging over Hebr. 1:1, eerste deel, bladz. 598, enz. Zie Joh. 1: 14-16.

§ 2. Ten derde. De Geest zette dat werk voort, welks grond slag Hij dus had gelegd. Wij moeten in deze vlijtig opmerken twee zaken. 1. Dat de Heere Christus als mens oefende en moest oefenen alle genaden door de redelijke vermogens en krachten van zijn ziel, verstand, wil en genegenheden. Want Hij oefende genade als een mens, geworden uit ene vrouw, geworden onder de wet. Zijn Goddelijke natuur was Hem niet in plaats van ene ziel, en werkte niet onmiddellijk de zaken die Hij uitvoerde, gelijk sommige ouden ijdel dachten. Maar zijnde een volkomen mens, was zijn redelijke ziel in Hem het onmiddellijke grondbeginsel van al zijn zedelijke werkingen, gelijk de onze in ons. Nu had en maakte Hij in het aanleggen en oefenen van deze vermogens en zielskrachten, voortgang naar de wijze van andere mensen. Want Hij was ons in alles gelijk, doch zonder zonde. In haren aanwas, uitbreiding en oefening was ook vereist voortgang in genade. Deze had Hij gedurig door de Heilige Geest, Luk. 2:40: Het kind groeide, en werd sterk in Geest. Het eerste ziet op zijn lichaam dat groeide, en nam toe naar de wijze van andere mensen, gelijk vs. 52: Hij nam toe in grootte. Het andere ziet op de bevestiging van de vermogens van zijn gemoed Hij werd sterk in Geest. Dus vs. 52: Hij wies in wijsheid, en in grootte, en in genade. Hij was plhroumenos sufiaV, steeds vervullende en vervuld met nieuwe trappen van wijsheid in haar oefening, gelijk de redelijke vermogens van zijn gemoed konden vatten; aanwas in deze vergezelde zijn jaren, vs. 52. Het gezegde van de Evangelist toont de vervulling van het voorzegde, Jes. 11: 1-3. En dit toenemen in genade en wijsheid was het eigenlijke werk van de Heilige Geest. Want gelijk de vermogens van zijn gemoed werden uitgebreid bij trappen, en versterkt, vervulde de Heilige Geest die met genade tot dadelijke gehoorzaamheid.

§ 3. 2. Christus menselijke natuur was vatbaar, dat aan haar gemoed en verstand werd voorgesteld nieuwe voorwerpen, waarvan zij tevoren enkel had een niet-weten. Dit is een onafscheidbaar bijvoegsel van de menselijke natuur als zodanig, gelijk vermoeidheid of honger, en geen ondeugd of berispelijk gebrek. Sommigen hebben hard geschreeuwd over het toeschrijven van onwetendheid door sommige Hervormde Godgeleerden aan Christus menselijke ziel, Bellarm. de Anim. Christi. Neemt men onwetendheid voor een zedelijk gebrek van enige soort, of onkunde van iets dat iemand behoort te weten, of dat hij tot de volmaaktheid van zijn toestand of plicht nodig heeft, dan is het onwaar, dat dit ooit aan Christus toegeschreven is door iemand van hen. Neemt men het enkel voor een niet weten van enige dingen, dan ontkent het alleen oneindige alwetendheid, en behelst niets onbestaanbaars met de hoogste heiligheid en zuiverheid van de menselijke natuur. Dus zegt de Heere Christus van Zichzelf, dat Hij niet wist de dag en uur van het einde van alle dingen, en Paulus van Hem, dat Hij gehoorzaamheid leerde door de dingen die Hij leed, Hebr. 5: 8. In het vertonen dan van zaken opnieuw aan Christus menselijke natuur, nam bare wijsheid en kennis voorwerpelijk toe, en in nieuwe proefwegen en verzoekingen, leerde Hij ondervindelijk het nieuwe beoefenen van genade. Dit was het gedurige werk van de Heilige Geest in Christus menselijke natuur. Hij woonde in Hem in volheid, want Christus ontving de Geest niet bij mate. En gestadig bij alle gelegenheden gaf Hij uit van zijn onnaspeurbare schatten, genade ter beoefening in alle plichten en voorvallen. Hierdoor was Hij hebbelijk heilig, en oefende heiligheid zuiver en algemeen in alles.

§ 4. Ten vierde. De Heilige Geest zalfde Hem op ene bijzondere wijze met al de buitengewone krachten en gaven, nodig tot het oefenen en volbrengen van zijn ambt op aarde. Jes. 61: 1: Des Heeren Geest is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebroken van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening van de gevangenis. Christus profetisch ambt en zijn volbrengen van het op aarde, wordt beoogd. Hij past deze woorden op Zichzelf in zijn Evangelieverkondiging, Luk. 4:18. Want dit ambt volbracht Hij bijzonder hier in de wereld, als waardoor Hij mensen onderwees in de natuur en nuttigheid van zijn andere ambten. Zijn koninklijke macht oefende Hij in zijn menselijke natuur op aarde, maar spaarzaam. Hoewel daartoe ook behoorde zijn uitzenden van apostelen en evangelisten, om met gezag te prediken. En omtrent het eindigen van zijn bediening stelde Hij in inzettingen van evangelie dienstpleging en bestemde de orde van zijn kerk in haar te gronden en op te bouwen, hetwelk waren daden van koninklijke macht. Hij volbracht geen daad van zijn priesterlijk ambt, dan alleen omtrent zijn dood, toen Hij Zichzelf gaf voor ons ten offerande en slachtoffer aan God tot ene welriekende reuk, Ef. 5: 2, waarin God rook ene reuk van rust, en jegens ons werd verzoend. Maar de gehele loop van zijn leven en dienst was het volbrengen van zijn profetisch ambt aan de joden, Rom. 15: 8, hetwelk Hij moest doen volgens de grote belofte, Deut. 18: 18, 19. En van Hem hierin aan te nemen of te verwerpen, hing af leven en dood van Israëls kerk, Deut. 18: 19, Hand. 3:23, Hebr. 1: 1, Joh. 8:24. Hiertoe werd Hij toegerust door deze zalving van de Geest. En daar is enig onderscheid tussen de Geest die op Hem was, en zijn gezalfd worden om de blijde boodschap te verkondigen, hetwelk behelst het meedelen van de gaven van die Geest aan Hem. Dus wordt gezegd, Jes. 11:2, de Geest rustte op Hem als een Geest van wijsheid, om Hem vaardig te maken van levend verstand in des Heeren vrees. Dit was op ene bijzondere wijze, en enigermate onuitspreekbaar, waarom Hij wordt gezegd te zijn gezalfd met de olie van vreugde boven zijn medegenoten, of die dezelfde Geest met Hem deelachtig waren, Ps. 45:8, Hebr. 1: 8, 9, hoewel ik erken, dat in die uitdrukking bijzonder wordt gezien op zijn heerlijke verhoging die daarop volgde, gelijk over die plaats gezegd is. Dit meedelen van buitengewone gaven, ter uitvoering van zijn profetisch ambt, geschiedde bij zijn doop, Matth. 3. Zij werden niet geschonken aan het Hoofd van de kerk, en geen gaven van de eigen natuur worden in het algemeen gegeven aan enige van zijn leden, als tot gebruik, beoefening en aanwas. Dat zij toen zijn geschonken, blijkt uit het volgende.

§ 5. A. Toen ontving Hij het zichtbare pand, dat Hem bevestigde in en aan anderen betuigde van zijn roeping van God tot het oefenen van zijn ambt. Want toen daalde Gods Geest neer gelijk ene duif en rustte op Hem, en zie ene stem kwam van de hemel, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb, Matth. 3:16, 17. Hierdoor werd Hij van God de Vader verzegeld, Joh. 6:27, Die in dat zichtbare pand van zijn roeping, het grootzegel van de hemel aan zijn lastbrief hechtte. Dit zou ook zijn een getuigenis aan de anderen, opdat zij Hem erkenden in het ambt, dat Hij nu op Zich had genomen, Joh. 1: 33.

B. Hij ving nu aan zijn openbare bediening, en gaf Zich geheel over tot zijn werk. Want tevoren toonde Hij alleen bij gelegenheid Gods tegenwoordig zijn bij Hem, om der mensen gemoed enigszins te bereiden tot achtgeving op zijn bediening; gelijk toen Hij hen deed verbaasd staan over zijn redenen met de leraren in de tempel, Luk. 2: 46, 47. En hoewel Hij waarschijnlijk werd aangeblazen door de Geest in en tot vele zulke buitengewone daden, gedurende de loop van zijn afgezonderd leven, ontving Hij niet eer de volheid van gaven tot zijn werk, als in de tijd van zijn doop, daarom begaf Hij Zich niet tevoren geheel tot zijn openbare bediening.

C. Terstond hierop wordt gezegd, dat Hij was vol van de Heilige Geest, Luk. 4: 1. Tevoren werd Hij gesterkt in de Geest, plhroumenoV sofiaV, Luk. 2:40, steeds vervullende, maar nu was Hij plhrhV pneumatoV agiou, vol van de Heilige Geest. Hij werd dadelijk begiftigd en voorzien met al de volheid van geestelijke gaven, Hem enigszins nodig of nuttig, of die de menselijke natuur kan ontvangen. Hierop ziende, zegt de evangelist, Joh. 3:34, ou gar ek metrou didwsin o QeoV to pneuma, want God geeft de Geest niet bij mate. Dat de Heere Jezus Christus hier gemeend, en aan Hem de Geest dus gegeven werd, blijkt klaar uit de samenhang; van Hem wordt gesproken, Hij is het onderwerp van de gehele rede, vs. 31: Die van boven komt is boven allen; die uit de hemel komt is boven allen. Niemand twijfelt of dit is ene beschrijving van Christus persoon. En in het begin van dit vers, die God gezonden heeft, de gewone omschrijving van de Heere Jezus Christus dikwerf in dit Evangelie gebruikt Hij getuigt hetgeen Hij heeft gezien en gehoord, vs. 32. En spreekt de Woorden Gods, vs. 34. Zijn getuigenis had ook verscheiden uitkomsten, velen verwierpen het vs. 32. maar sommigen namen het aan en verzegelden daarin dat God waarachtig is, vs. 33. Want die niet gelooft Gods getuigenis van zijn Zoon, maakt Hem tot een leugenaar, 1 Joh. 5: 10. Tot een reden van dit alles, volgt, dat God Hem de Geest gaf niet bij mate, zodat Hij volkomen vermocht Gods woorden te spreken, en die zijn getuigenis verwierpen waren billijken toorn onderhevig, vs. 36. IJdel dan wil Crellius de Spirit. Sanct. gevolgd van Schlicting in zijn uitlegging van deze plaats, dat de Heere Christus in deze woorden niet wordt bedoeld. Want zij willen ze maar in het algemeen doen betekenen, dat God aan geen maten is gebonden in het uitdelen van de Geest, maar geeft aan de een volgens deze, aan de ander volgens die mate. Doch dit verbreekt de samenhang en zin van de woorden, en weerspreekt de tekst zelf. Want Gods geven van de Geest niet ek metrou bij mate, is dat Hij ze geeft ametrwV, onmeetbaar, zonder gekende maat of paal, en zo is de Geest gegeven alleen aan de Heere Christus. Want aan elk van ons wordt gegeven genade, volgens de mate van Christus gift, Ef. 4: 7. Dat is, in de mate die Hij belieft te geven en uit te delen. Maar de uitwerksels van dit geven van de Geest aan de Heere Christus niet bij mate, behoorde tot die volheid, uit welke wij ontvangen genade voor genade, Joh. 1: 16. Want hierdoor volvoerde de Vader zijn wil, Hem behaagde dat in Christus alle volheid wonen zou, Kol. 1: 19, opdat Hij in alles de voorrang had. Geen zwarigheid heeft deze uitlegging door het gebruik van het woord didwsi Hij geeft, in de tegenwoordige tijd, schoon Crellius dat dringen wil. Christus, zeggen zij, had tevoren de Geest ontvangen, want dit wordt van Hem gezegd na zijn doop. Werd Hij dan beoogd, daar moest liever staan, Hij heeft gegeven, of Hij heeft Hem gegeven niet bij mate. Maar, 1. Dit was terstond op zijn doop, dus kon van het geven des Geestes volheid worden gesproken als van ene tegenwoordige onlangs gebeurde zaak, gelijk bij alle gelegenheden in het gebruik is. 2. Het meedelen van de Geest is ene aanhoudende daad, in dat Hij Christus werd gegeven om bij Hem te blijven, en op Hem te rusten, waarin was het aanhouden van Gods liefde tot en van Gods zorg over Hem in zijn werk. Hierom zegt de Heere Christus van Zichzelf, of de profeet in zijn persoon, dat de Geest Hem zond. De Heere God en zijn Geest heeft mij gezonden, Jes. 48: 16. Hetzelfde werk in het zenden van Christus wordt toegeschreven aan de Heere God, dat is, de Vader, en aan de Geest, maar op verscheiden wijzen. Hij was gezonden van de Vader, gezaghebbend, en zijn toerusting door de Geest, met gaven tot zijn werk en ambt, wordt genoemd Hem te zenden. Gelijk hetzelfde werk meer wordt toegeschreven aan verscheidene personen in de Drie-eenheid, uit verscheiden hoofde.

§ 6. Ten vijfde, des Heiligen Geestes kracht, waardoor Christus deze grote en wonderbare werken wrocht, gaf op ene bijzondere wijze getuigenis aan zijn dienst, en bevestigde die. Hierom wordt gezegd, dat God door Hem wonderwerken wrocht, Hand. 2:22. Jezus van Nazareth, een Man van God goedgekeurd, door wonderwerken en wonderen, en tekenen die God door Hem deed. Want die allen zijn onmiddellijke uitwerksels van Goddelijke macht. Dus wanneer Hij duivelen uitwierp met een gebiedend woord, zegt Hij, dat Hij het deed door Gods vinger, Luk. 11: 20, dat is wel Gods oneindige macht; maar Gods macht geoefend bijzonder door de Heilige Geest, gelijk de andere evangelisten zeggen, Matth. 12: 28. Daarom waarschuwt Hij de joden, toen zij zijn machtige werken aan Beëlzebub, de vorst van de duivelen toeschreven, dat zij daarin lasterden de Heilige Geest, wiens werken het waarlijk waren, vs. 31, 32. Hierom werden die machtige werken genoemd dunameiV, krachten, om de kracht van Gods Geest, geoefend in ze uit te werken, zie Mark. 6: 5 en 9: 39, Luk. 4: 36, 5: 17, 6: 19, 8: 46 en 9: 1. En in het oefenen van deze kracht bestond het getuigenis, Hem gegeven door de Geest, dat Hij Gods Zoon was. Want dit was noodwendig tot overtuiging van de joden, tot welke Hij gezonden was, Joh. 10: 37, 38.

§ 7. Ten zesde, Christus werd door de Geest geleid, bestierd, getroost, ondersteund in de gehelen loop van zijn dienst, verzoekingen, gehoorzaamheid en lijden. In enige weinige voorbeelden zullen wij dit tonen. Terstond na zijn doop, toen Hij was vervuld met de Heilige Geest, werd Hij door de Geest geleid in de woestijn, Luk. 4: 1. De Heilige Geest leidde Hem tot strijden met, en overwinning van de duivel. Hierin begon Hij zijn dienst en dit leert ons wat wij te wachten hebben, zo wij ons plechtig begeven om Christus te volgen in het werk van het Evangelie te verkondigen. Het Woord dat Markus gebruikt, heeft enige twijfel gebaard wat Geest gemeend wordt in de woorden to pneuma auton ekballei eiV thn erhmon, Mark. 1: 12: De Geest dreef Hem in de woestijn. Dezelfde Geest en dezelfde daad beogen al de Evangelisten, Matth. 4: 1, Mark. 1: 12, Luk. 4: 1. Maar hoe de Heilige Geest gezegd wordt ekballein, Christus te drijven, is zo licht niet te vatten. Het woord is bij Lukas dat aanduidt leiding en redelijk bestier. En dit kan ten aanzien van onze Heere Jezus Christus aan geen andere Geest worden toegeschreven, dan aan Gods Geest. Mattheüs noemt hetzelfde uitwerksel: Hij werd gevoerd, of opgevoerd, of weggenomen midden uit het volk. En dit geschiedde upo tou pneumatoV, door die Geest, die even tevoren op Hem neerdaalde en rustte, Matth. 3: 17. De samenhang in Lukas laat ook niet toe, dat een andere Geest bedoeld zij. En Jezus vol van de Heilige Geest, keerde weer van de Jordaan, en werd door de Geest geleid in de woestijn, door die Geest van welke Hij vol was. Dus wordt door ekballei bij Markus niets meer bedoeld als Hem voort te zenden door een hogen en sterken indruk van de Heilige Geest op zijn gemoed. Hierom wordt hetzelfde woord gebruikt aangaande het zenden van anderen, door een krachtdadig indruksel van Gods Geest op hun hart, tot het werk van het Evangelie te verkondigen. Matth. 9:38: Bidt gij dan de Heere van de oogst, opwV ekbalh ergataV eiV ton qerismon autou. Aldus ook Luk. 10: 2: Dat Hij arbeiders in zijn oogst uitstote, namelijk door hen te voorzien met de gaven van zijn Geest, en hen door de kracht van zijn genade te dringen tot hun plicht. Dus begon Christus na zijn voorbereiding, zijn werk onder bestier van de Geest. Het ware te wensen, dat ook anderen ernstig wilden trachten Hem gelijkvormig te zijn in al de regelen van hun roeping. 2. Door des Heiligen Geestes bijstand werd Hij zegepralend gevoerd door de loop van zijn aanvechtingen, tot volkomen overwinning van zijn tegenstrever, ten opzichte van die strijd, waarin hij trachtte Christus af te wenden van zijn werk, wat hij naderhand poogde door alle wegen en middelen te weerstaan en te hinderen. 3. De verzoeking geëindigd zijnde, keerde Christus weer uit de woestijn om het Evangelie te verkondigen in des Geestes kracht, Luk. 4: 14. Hij keerde terug en th dunamei tou pneumatoV, in de kracht van de Geest in Galilea, dat is, krachtdadig bekwaamd door de Heilige Geest, tot volbrenging van zijn werk. Dus was zijn eerste redevoering te Nazareth over de woorden, Jes. 61: 1: De Geest des Heeren Heeren is op mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft om het Evangelie te verkondigen de armen, Luk. 4:18, met die uitslag, dat zij allen Hem getuigenis gaven, en zich verwonderden over de aangename woorden, die uit zijn mond voortkwamen, vs. 22. Dus zijn dienst beginnende in de kracht van de Geest, en Hem hebbende ontvangen niet bij mate, vertoonde Hij steeds bij alle gelegenheden zijn wijsheid, macht, genade en kennis, tot verbazing van allen, stoppende zijn wedersprekers de mond, en hen besluitende in hun woede en ongeloof. 4. Door de Geest werd Hij bestierd, gesterkt en vertroost in zijn gehelen loop in al zijn verzoekingen, moeite en lijden, van het eerst tot het laatst. Wij weten, dat die allen op Hem gedurig aanvielen in zijn gehelen weg en werk een groot deel van hetgeen waartoe Hij Zich om onzentwil vernederde, bestond toch in die dingen. In en onder die behoefde Hij krachtige ondersteuning en sterken troost. Deze beloofde God Hem, deze verwachtte Hij, Jes. 50: 7, 8, 42: 4, 6 en 49: 5-8. Nu waren al de vrijwillige mededelingen van de Goddelijke natuur aan de menselijke, gelijk wij getoond hebben door de Heilige Geest.

§ 8. Ten zevende, Christus offerde Zich aan God door de eeuwige Geest, Hebr. 9: 14. Ik weet, dat vele geleerden oordelen, dat door die eeuwige Geest wordt beoogd niet de derde Persoon, maar de Goddelijke natuur van de Zoon zelf. En die kan men zonder twijfel ook eigenlijk noemen de eeuwige Geest. De woorden zelf geven ook reden en aanleiding tot die zin. Want de apostel toont waarom Christus' offerande al de offeranden van de wet in kracht te boven ging en overtrof en waarom zij zeker zou voortbrengen het grote uitwerksel, ons gewetens te reinigen van dode werken. En dit was om en sproot uit de waardigheid van zijn persoon, uit hoofde van zijn Goddelijke natuur, zijn Godheid gevend ondersteuning aan zijn menselijke natuur in het opofferen van Zichzelf. Want om de onverbreekbare eenheid van beide zijn naturen, werd zijn persoon het grondbeginsel van al zijn Middelaars daden, en vandaar hadden zij hun waardigheid en kracht. Ik weerspreek deze uitlegging van die woorden niet. Maar vele oude en nieuwe geleerden oordelen aan de andere zijde, dat de Persoon van de Heilige Geest beoogd wordt.

§ 9. Omdat deze stof, hoe de Heere Christus Zich opofferde aan God als een slachtoffer door de eeuwige Geest, gewichtig is, zal ik ze verder kort verklaren. Die alleen aanziet het uitwendige gedeelte van Christus dood, ziet er niets in dan lijden. De joden vingen Hem, en zij met de krijgsknechten geselden en doodden Hem, hangende Hem aan het hout. Maar de voorname overweging bestaat in zijn opofferen van Zichzelf ten slachtoffer aan God, als de groten Hogepriester van de kerk, om voor zondaren verzoening te doen en vrede te maken, hetwelk voor de wereld verborgen was onder de uitwendige daden van geweld Hem aangedaan. En dit deed Hij door de eeuwige Geest. Merk daarin op, het volgende:

1. Hij heiligde Zich, wijdde Zich toe, of droeg Zich op aan God tot ene offerande of slachtoffer; Joh. 17: 19, om hunnentwil (dat is, van de uitverkorenen) heiligde Ik mij zelf. De Heere Christus was tevoren volmaakt geheiligd in alle inklevende heiligheid, zodat Hij niet kon spreken van Zich opnieuw te heilige in die zin ook niet van het toewijden van Zichzelf tot zijn ambt van priester want dit was de daad van Degene, die Hem riep; Hij verheerlijkte Zichzelf niet om Hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem zei: Gij bent mijn Zoon, Hebr. 5:5, die maakte Hem priester door zijn dood, naar de kracht van een eindeloos leven, Hebr. 7: 16, 20, 21. Dus heiligde Hij Zich tot een slachtoffer, gelijk het offerdier oudtijds werd toegewijd ten offerande. Daarom wordt gezegd, dat Hij aldus Zichzelf heiligde, of toewijdde, opdat wij geheiligd werden. Nu worden wij geheiligd door het offeren van Christus lichaam eens voor al, Hebr. 10: 10. Dit was zijn eerste priesterlijke daad. Hij wijdde Zich toe ten offerande aan God, en Hij deed dit door de krachtdadige werking van de eeuwige Geest in Hem.

2. Hij ging vrijwillig en van zelf naar Gethsemané, hetwelk beantwoordde het toeleiden of brengen van het offerdier aan de tabernakeldeur, volgens de wet - want daar gaf Hij Zich niet alleen over in handen van hen die zijn bloed zouden storten, maar daar begon Hij ook dadelijk Zich op te offeren aan God in zijn helangsten, toen Hij gebeden en smekingen met sterke roepingen en tranen opofferde, Hebr. 5:7, hetwelk verklaart niet de stof, maar de wijze van zijn offeren.

3. In alles wat hierop volgde, tot Hij de Geest gaf, offerde Hij Zichzelf aan God, in en door (Ie werkingen van de genade van de Heilige Geest in Hem, die Hem tot het laatste bijbleven. Deze moeten wij vlijtig overwegen, omdat van dezelve afhangt de kracht van Christus' dood, in verzoening en verdienste, als verhoogd en uitmuntend gemaakt door de waarde en hoogheid van zijn persoon. Want niet enkel Christus' dood, als strafdragend en ondergaan door de weg van lijden, is het middel van onze verlossing, maar Christus' gehoorzaamheid daarin, welke bestond in zijn opofferen van Zichzelf door de eeuwige Geest aan God, gaf er kracht en uitwerking aan. Laat ons dan naspeuren, wat hoofdgenaden van de Geest Hij oefende in dit offeren van Zichzelf aan God dit waren,

A. Liefde tot mensen en medelijden met zondaars. Hierin was de heilige ziel van de Heere Jezus toen in de hoogste en onbegrijpelijkste oefening. Deze worden dan dikwerf uitgedrukt, daar deze offerande van Christus gemeld wordt, Gal. 2: 20: Die mij liefhad en Zich voor mij gaf; Openb. 1:5: Die ons liefhad en ons waste in zijn eigen bloed. Medelijden is de eerste genade in een hogepriester of offeraar geëist, Hebr. 5: 2. God nu uitvoerende een voornemen van liefde, (want Christus werd in de wereld gezonden tot uitvoer van eeuwige liefde, Joh. 3: 16, Tit. 3: 4-6) zo was deze liefde, nu onbegrijpelijk verhoogd in Christus hart, Gode aangenaam en erkennens waardig. Deze ingespannen liefde ondersteunde ook Christus gemoed onder al zijn lijden, gelijk Jakob om zijn grote liefde tot Rachel zijn zevenjarigen dienst om haar licht achtte, Gen. 29:20. Dus verdroeg de Heere Christus het kruis en verachtte de schande, om de vreugde van zijn keurlingen te zaligen, Hem voorgesteld, Hebr. 12:2. En dit was een genade van de eeuwige Geest, waardoor Hij Zich aan God offerde.

B. Voornamelijk drong Hem in dit alles zijn onuitsprekelijke ijver en brandende genegenheid tot Gods heerlijkheid. Deze kolen verteerden met ene geweldige vlam, als het ware het slachtoffer. En Hij bedoelde tot Gods heerlijkheid twee zaken. 1. Te betonen zijn rechtvaardigheid, heiligheid en gestrengheid tegen de zonde. Zijn oogmerk was Gods heerlijkheid, te herstellen in alles wat zij had geschenen te lijden door zonde, Ps. 40:7-9, Hebr. 10:5-7. Hij kwam verrichten met volle zielsbegeerte, (uitgedrukt in de woorden: zie, Ik kom) hetgeen wettische offeranden niet doen konden, aan Gods rechtvaardigheid voldoen voor de zonde, om te zijn ene verzoening, tot betoning van Gods rechtvaardigheid, Rom. 3: 25. En Hij deed dit ten aanzien van de wijze, met onuitsprekelijke brandende ijver en genegenheden; vs. 8: Ik heb vermaak om uw wil te doen, o mijn God, ja uw wet is midden in mijn ingewand; Hij verdubbelt zijn uitdrukking van de ingespannenheid zijns gemoeds hierop; en toen Hij in zijn laatste Pascha Zich bereidde tot zijn lijden, betuigde Hij de hoogste begeerte van zijn hart en genegenheden er toe, Luk. 22: 15: Ik heb met begeerte begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijde en tevoren, Luk. 12: 50: Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe word Ik geperst tot die vervuld is? Zijn ijver tot bevordering van Gods heerlijkheid, in het betonen van zijn rechtvaardigheid en heiligheid, door het opofferen van Zichzelf ten zondoffer, om verzoening te doen, gaf Hem geen rust noch stilte eer Hij dit had begonnen, en ten uiterste volbracht. 2. Te oefenen zijn genade en liefde. Dit, wist Hij, was de weg om te openen de schatten van genade en liefde, opdat zij werden uitgestort op zondaars, tot Gods eeuwige heerlijkheid. Want dat was Gods oogmerk in al deze, Rom. 3:24-26. In deze ijver en genegenheid tot de glorie van Gods rechtvaardigheid, trouw en genade, in Christus hart gewrocht door de eeuwige Geest, offerde Hij Zichzelf voornamelijk op aan God.

C. Zijn heilige onderwerping en gehoorzaamheid aan Gods wil, toen in haar hoogste oefening, en de genade in dezelve ten uiterste gevorderd, waren nog een bijzonder deel van dit opofferen van Zichzelf. Dat dit in Hem werd gewrocht door de Heilige of eeuwige Geest, is reeds verklaard. De Schrift zegt dikwerf, dat dit bijzondere invloed had op de kracht en verdienste van zijn offerande, Filip. 2:8: Hij vernederde Zichzelf, en werd gehoorzaam tot de dood, de kruisdood. En toen Hij gebeden en smekingen opofferde, al was Hij de Zoon, leerde Hij gehoorzaamheid door hetgeen Hij leed, Hebr. 5: 8. Dat is, Hij had bevinding van gehoorzaamheid in lijden. 't Is waar, de Heere Christus gehoorzaamde God in zijn gehelen levensloop, als geworden uit ene vrouw en onder de wet, Gal. 4:4. Maar nu kwam Hij tot haar grote beproeving, in het bijzondere gebod van de Vader, zijn leven af te leggen en zijn ziel te stellen ten zondoffer, Jes. 53:10. Dit was de hoogste daad van gehoorzaamheid aan God, die er ooit was of zijn zal. En daarom van God met het hoogste genoegen aangenomen, Jes. 53: 11, 12, Filip. 2: 9, 10. Deze werd in Hem gewerkt, tot deze werd Hij bewrocht door de Heilige Geest, dus offerde Hij Zich door Hem op aan God.

D. Hiertoe behoren ook het geloof en vertrouwen op God, dat Hij met vurige gebeden, roepingen en smekingen oefende op God en zijn belofte. Zo ten opzichte van Zichzelf, als van het Verbond dat Hij nu met zijn bloed verzegelde. Dit vertoont onze apostel als een van zijn eigenlijke werken, in het Oude Testament voorzegd, Hebr. 2: 13: Ik zal mijn vertrouwen op Hem stellen. Dit zag, 1, op Christus zelf, dat Hij zou worden ondersteund, bijgestaan en gevoerd door het werk, dat Hij had ondernomen tot een gezegenden uitslag. Hierin werd Hij ja schrikkelijk aangevallen, tot Hij uitriep: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ps. 22:1. Nochtans waren in het vervolg, en door zijn gehele schrikkelijke beproeving, zijn geloof en vertrouwen op God overwinnende. Dit drukte Hij uit in zijn diepste nood en beproeving, Ps. 22: 9-11, en beleed het zo openlijk, dat zijn vijanden, toen zij Hem verloren en verslagen dachten, het Hem verweten, Ps. 22: 8, Matth. 27: 43. Dit verklaart Hij in het brede, Jes. 50: 7-9. Dus waren zijn geloof en vertrouwen op God, aangaande zijn eigen ondersteuning en verlossing, met het vervullen van al de beloften Hem gedaan, op zijn ondernemen van liet Middelaarswerk, overwinnende. Dit zag, 2, op het Verbond en al de weldaden, de kerk van de uitverkorenen daardoor mee te delen. Het bloed, dat Christus nu stortte, was het bloed des Verbonds, en het werd gestort voor de kerk, opdat de zegeningen van het Verbond haar werden meegedeeld, Gal. 3:13, 14. Hierop ziende, oefende Hij ook geloof in God, gelijk klaar blijkt in zijn gebed, in het begin van zijn opdraging, Joh. 17.

Merk op dienaangaande drie zaken,

1. Deze en dergelijke genaderijke werkzaamheden van Christus' ziel waren de wegen en middelen, waardoor Hij in zijn dood en bloedstorting, die de uitwendige werktuigen Hem gewelddadig aandeden, en die strafdragend was, ten aanzien van het vonnis van de wet, vrijwillig en ongedwongen Zich opofferde ten slachtoffer aan God om verzoening te doen. En deze dingen werden door de waardigheid van zijn Persoon krachtdadig en overwinnende. Zonder deze ware zijn dood en bloedstorting geen offer geweest.

2. Deze dingen maakten zijn opofferen van Zichzelf ten slachtoffer van liefelijke reuk aan God, Ef. 5:2. God had zo volstrekt behagen en welgevallen in deze hoge en heerlijke werkzaamheden van genade en gehoorzaamheid in Jezus Christus. dat Hij als het ware rook ene reuk van rust tot het mensdom, of tot hen, voor wie Christus Zich opofferde, zodat Hij niet meer wilde op hen toornen, of hen vloeken; gelijk gezegd wordt van het voorbeeld hiervan in Noachs offerande Gen. 8: 20, 21. God had meer behagen in Christus' gehoorzaamheid, als mishagen in Adams zonde en ongehoorzaamheid, Rom. 5: 17-19. Het was dan niet het uitwendige lijden van een geweldige en bloedige dood Hem aangedaan door de ijselijkste goddeloosheid, die ooit de menselijke natuur beging, waardoor God verzoend werd, Hand. 2: 23, ook niet enkel Christus ondergaan van de straf van de wet, was het middel van onze verlossing maar op zijn vrijwillig overgeven van Zichzelf ten slachtoffer, in deze heilige daden van gehoorzaamheid, werd God op ene bijzondere wijze met ons verzoend.

3. Al deze dingen gewrocht zijnde in de menselijke natuur door de Heilige Geest, die in de tijd van zijn opoffering al zijn genaden ten alleruiterste deed werken, wordt Hij daarop gezegd Zich op te offeren aan God door de eeuwig gen Geest, door welke Hij als onze Hogepriester daartoe was geheiligd, bemoedigd en werkzaam gemaakt.

§ 10.Ten achtste, over de Heere Christus was een bijzonder werk van de Heilige Geest, terwijl Hij was in de staat der doden. Want wij moeten hier herdenken de regel, hiervoor gegeven, dat, niettegenstaande de eenheid van Christus menselijke natuur met de Goddelijke, in de persoon des Zoons, Gods mededelingen aan dezelve, boven het bestaan, vrijwillig waren. Dus werd de vereniging van zijn naturen in zijn Persoon, in zijn dood in het geringste niet verkort; nochtans beval Hij zijn ziel of Geest bijzonder in de handen van God zijn Vader, Ps. 31:6, Luk. 23:46: Vader, in uw handen beveel Ik mijn Geest. Want de Vader had Zich verbonden in een eeuwig verbond, om voor Hem zorg te dragen, Hem te bewaren en te beschermen, zelfs in de dood, en Hem weer te tonen de weg en liet pad des levens, Ps. 16:11. Onverminderd dan de eenheid van zijn Persoon, was zijn ziel in haar afgescheiden staat, bijzonder onder des Vaders zorg, bescherming en macht, bewaard in zijn liefde, tot het uur kwam waarin Hij Hem weer toonde het levenspad. Zijn heilig lichaam in het graf, bleef onder de bijzondere voorzorg van Gods Geest, en hierdoor werd vervuld de grote belofte, dat zijn ziel niet zou worden gelaten in de hel, en cie Heilige geen verderving zou zien, Ps. 16: 10, Hand. 2:31. Christus lichaam wordt daar genoemd het Heilige; als gemaakt iets heiligs door zijn ontvangenis in de baarmoeder door van de Heilige Geest kracht het wordt ook onderscheiden van zijn ziel, en Petrus stelt het tegenover Davids lichaam, dat stervende, verrotting zag, Hand. 2:29. Dit zuiver en heilig wezen werd bewaard in zijn ongekreuktheid door van de Heilige Geest overschaduwende kracht, zonder enig toeval van verandering, gelijk andere dode lichamen. Ik ontken niet, dat de dienst van engelen werd gebruikt omtrent Christus dood lichaam in het graf, zelfs van hen, die men naderhand zag zitten ter plaats waar Hij gelegen had, Joh. 20: 12, deze bewaarden liet voor alle uitwendig geweld en schennis doch dit geschiedde ook onder de bijzondere zorg van Gods Geest; hoe die door engelen werkt, is in het vorige verklaard.

§ 11. Ten negende, in zijn opstanding was een bijzonder werk van de Heilige Geest, dit was de voltooiende daad van het leggen van de grondslag van de kerk, waardoor Christus inging in zijn rust, het grote getuigenis gegeven, dat het verlossingswerk volbracht was, God daarin voldaan en de persoon des Middelaars aangenomen. Het wordt uit verschillende hoofde onderscheiden toegekend aan elke Persoon in de Drie-eenheid niet alleen gelijk al Gods werken naar buiten, onverdeeld zijn, en hun werking elke persoon evengelijk aangaat, maar ook uit hoofde van hun eigenlijke betrekking tot en aandeel in het verlossingswerk, op de wijze hiervoor verklaard. Het wordt toegeschreven aan de Vader, uit hoofde van zijn gezag, en het verklaren daarin, dat Christus volkomen had volbracht het werk Hem aanbevolen Hand. 2:24: Hem heeft God opgewekt, de smarten des doods ontbonden hebbende, omdat niet mogelijk was dat Hij van dezelve gehouden werd; van de Vader wordt daar gesproken, en die, gelijk in andere plaatsen, gezegd Christus van de doden op te wekken - doch die doet dit ten opzichte van zijn ontbinden van de smarten des doods, lusaV taV wdinaV tou qanatou. Deze zijn de "chevlee-mawet", die met kleine verandering van een klinkletter, betekenen de droefheden des doods, of de banden des doods. Want "chevlee-mawet" zijn de smarten des doods, en "chevlee-mawet" zijn des doods banden, zie Ps. 18:5 en 116:3. En de smarten des doods hier beoogd, waren hun banden, dat is, hun macht om de Heere Christus daarmee voor een tijd gebonden te houden. Want de pijnen des doods, dat is, wdinaV, smartende pijnen, eindigden in zijn dood zelf. Maar hun gevolgen worden hier hun toegerekend, of het blijven onder de macht des doods, volgens het vonnis van de wet. Deze ontbond God, toen de wet ten volle voldaan, haar vonnis werd weggenomen, en de Heere Christus vrij gekend van haar gehele beschuldiging. Dit was de daad van God de Vader, als Opperheer en Rechter van alles. Hierom wordt die gezegd Christus op te wekken van de dood, gelijk een rechter door zijn bevel ontslaat een vrijgesproken gevangene, of die de wet heeft voldaan. Ditzelfde werk eigent Christus Zich ook toe, Joh. 10: 17, 18: Ik 1eg mijn leven neer, opdat Ik het weer neme niemand neemt het van mij, maar Ik leg het van zelf neer, Ik heb macht om het neer te leggen, en Ik heb macht om het weer te nemen. Want al namen mensen gewelddadig zijn leven weg, toen zij Hem met goddeloze handen kruisten en doodden, Hand. 2:23 en 3:15, toch zegt hij, omdat zij daartoe geen gezag noch macht hadden zonder zijn toestemming: niemand kon of zou mijn leven wegnemen, dat is, tegen mijn wil, door macht over mij, gelijk het leven van andere mensen wordt weggenomen; dit kunnen geen engelen noch mensen doen. Dus ook, schoon de Vader gezegd wordt Hem van de doden op te wekken, door het wegnemen van het vonnis van de wet, dat Hij voldaan had, nam Hij ook zelf zijn leven weer door ene daad van de liefde, zorg en macht van zijn Goddelijke natuur zijn wederleven ene daad zijnde van zijn Persoon, al stierf alleen de menselijke natuur. Maar des Heiligen Geestes eigenlijke uitwerkende kracht, verenigde zijn allerheiligste ziel en lichaam weer, 1 Pet. 3: 18: Hij werd gedood in het vlees, maar levend gemaakt door de Geest, zwopoihqeiV tw pneumati, Hij werd in het leven hersteld door de Geest, dit was dezelfde Geest, waardoor Hij hen, die ongehoorzaam waren, in Noachs dagen predikte, vs. 19, 20, of die Geest van Christus, die in de profeten was van 's werelds grondlegging af, 1 Pet. 1: 11, 12, door welke Hij predikte in Noach tot dat ongehoorzaam geslacht, 2 Pet. 2:5, waardoor Gods Geest voor een tijd twistte met de inwoners van de oude wereld, Gen. 6: 3, dat is, Gods Heilige Geest. Zo leert ons Paulus, Rom. 8: 11: Maar zo de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opwekte, in u woont, zal Hij, die Christus uit de doden opwekte, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont. God zal ook onze sterfelijke lichamen levend maken door dezelfde Geest, waardoor Hij Christus uit de doden opwekte. Want de betrekking van het ene werk tot het andere, vordert dat wij de woorden aldus verstaan. Ditzelfde bevestigt Hij klaar, Ef. 1: 17-20. Hij bidt dat God hun gaf zijn Heilige Geest, als een Geest van wijsheid en openbaring, vs. 17; zijn uitwerksels in en op hen, beschrijft Hij vs. 18, en begeert, dat zij Hem zo deelachtig worden, dat door het werk van Gods Geest hen vernieuwende en levendmakende, zij ondervinden mochten de uitnemende grootheid zijner kracht, die Hij betoonde, toen Hij Hem uit de doden opwekte. En het bewijs of getuigenis dat Hij Gods Zoon was in zijn opstanding uit de doden, wordt gezegd te zijn volgens de Geest van heiligheid, of de Heilige Geest, Rom. 1:4. Hij is duidelijk verklaard Gods Zoon te zijn door zijn opstanding uit de doden, en dunamei kata pneuma agiwsunhV, dat is, door des Heilige Geestes krachtige werking. Dit meent ook de uitdrukking, 1 Tim. 3: 16: Gerechtvaardigd in de Geest. God is geopenbaard in het vlees door zijn menswording en lijden, en gerechtvaardigd in de Geest, door te verklaren zijn vrijspraak van het doodsvonnis, en van al de onheilen en smaadheden die Hij onderging, door zijn levendmaking en wederopstanding uit de doden, door de machtige en krachtdadige werking van Gods Geest.

§ 12. Ten tiende, de Heilige Geest verheerlijkte de menselijke natuur en maakte ze alleszins gepast tot haar eeuwig zitten aan Gods rechterhand, en ten voorbeeld van de verheerlijking van der gelovigen lichamen. Hij die eerst zijn natuur heilig maakte, maakte ze nu heerlijk. En gelijk wij Hem worden gelijkvormig gemaakt in onze zielen, hier zijn beeld in ons wordende vernieuwd door de Geest, is Hij in zijn lichaam, nu verheerlijkt door de krachtdadige werking van diezelfde geest, het voorbeeld en voorbeeld van de heerlijkheid, die wij in onze sterfelijke lichamen zullen ontvangen door dezelfde Geest. Want wanneer Hij verschijnt, zullen wij Hem gelijk zijn, 1 Joh. 3:2. Want Hij zal onze vernederde lichamen veranderen, opdat zij zijn heerlijk lichaam gelijkvormig worden gemaakt, volgens de werking waardoor Hij machtig is Zich alles te onderwerpen, Filip. 3: 2 1. Dit zijn enige hoofdzaken van des Heiligen Geestes werkingen op de menselijke natuur van het Hoofd van de kerk. Dit alles is, belijd ik, een werk, waar wij weinig kunnen inzien; hetgeen duidelijk geopenbaard is, wensen wij maar aan te nemen en te omhelzen; overwegende, dat, zo wij de zijnen zijn, wij voorgeschikt zijn om Hem gelijkvormig te worden in alles, door de kracht en uitwerking van de Geest, die dus alles in Hem wrocht tot Gods heerlijkheid. Onuitsprekelijke vertroosting baart ons het overwegen wat geschied is in en op onze natuur, door het toepassen van Gods liefde en genade door zijn Geest aan dezelve, en het geeft ons tevens groot voordeel in het besturen van ons geloof en gebeden in onze pogingen naar gelijkvormigheid met Hem, hetwelk is ons naaste einde, behalve het genieten van God in heerlijkheid. Hetgeen wij dan in deze bevatten, omhelzen wij en hun diepten zijn het voorwerp van onze verwondering en lof.

§ 13. 2. Nog een ander werk van de Heilige Geest, niet onmiddellijk in en op Christus' persoon, maar tot Hem en zijnentwege ten aanzien van Christus' werk en ambt, vervat het hoofd en de bron van des Heiligen Geestes ambt jegens de kerk. Dit was zijn getuigenis geven aan de Heere Christus, dat Hij Gods Zoon was, de ware Messias, en dat het werk dat Hij in de wereld volbracht, Hem van God de Vader was aanbevolen. Ditzelfde werk voert Hij nog heden uit, en zal daarin volharden tot de voltooiing van alle dingen. Hoe de Heere Christus in deze wereld werd veracht, en hoe smadelijk daar uitgezonden door de dood, is bekend. Hierop volgde ene grote twist onder mensen, waarin hemel en hel groot belang hadden. Het grootste deel van de wereld, haar vorsten, heersers en wijzen, zeiden dat Hij was een bedrieger, verleider, kwaaddoener, rechtvaardig gestraft om boze daden. Hij aan de andere zijde verkoos twaalf apostelen om te getuigen de heiligheid van zijn leven, de waarheid en zuiverheid van zijn leer, het vervullen van des Ouden Testaments voorzeggingen in zijn geboorte, leven, werk en dood, en bijzonder zijn opstanding uit de doden, waardoor Hij werd gerechtvaardigd en vrijgekend van alle beschuldigingen van hel en wereld, en al haar lasteringen gewraakt. Maar wat kon het getuigenis van twaalf arme mannen, schoon nog zo eerlijk, vermogen tegen al de tegenstrijdige stemmen van de wereld? Dus werd dit werk van getuigenis geven aan de Heere Christus, bevolen aan Hem, die boven en over alles is, die boven alles overwinnend getuigen kan, Joh. 15: 26: Maar wanneer de Trooster gekomen is, die Ik u zal zenden van de Vader, de Geest van de waarheid, die van de Vader uitgaat, Hij zal van mij getuigen. Zo beweren de apostelen zijn medegetuigenis, Hand. 5:32: En wij zijn zijn getuigen van deze dingen, gelijk ook is de Heilige Geest, die God gegeven heeft hun die Hem gehoorzaam zijn. Hoe hij zijn getuigenis gaf, verklaart Paulus Hebr. 2:4: God ook getuigende met hen (te weten de apostelen) door tekenen, wonderen en verscheidene wonderdaden en gaven van de Heilige Geest, volgens zijn wil. Het eerste voorname einde, waarom God de Heilige Geest gaf, om al de wonderbare uitwerksels te werken in hen, die in Jezus geloofden, was om getuigenis te geven aan zijn persoon, dat Hij waarlijk Gods Zoon was, die Hij erkende en verhoogde. Want niemand, als die geheel alle rede en verstand verzaakt en verblind is, kan zich verbeelden dat Gods Heilige Geest zulke wonderbare werkingen zou werken in en door hen die in Jezus geloven, zo Hij niet beoogde daardoor te rechtvaardigen zijn persoon, werk en leer. En dit met zijn krachtdadige werking in en door de verkondiging van het Woord, overwon in korte tijd al het kwaadstoken van de satan en zijn werktuigen door de gehele wereld, en overreedde de meeste mensen tot geloof in, en gehoorzaamheid aan Hem, 1 Kor. 2: 4, 5. Op ditzelfde getuigenis wordt nog waarachtig geloof in Hem gehandhaafd in deze wereld. Dit was zijn belofte aan zijn discipelen, toen zij zorgvuldig waren hoe in zijn afwezen staande te kunnen blijven: Ik zal u de Trooster zenden, en die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel; van zonde, omdat zij in mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat Ik tot mijn Vader ga, en gij Mij niet meer ziet; van oordeel, omdat de vorst van deze wereld geoordeeld is, Joh. 16:7-11. De reden, waarom de wereld niet in Christus geloofde, was, omdat zij niet geloofde, dat Hij van God was gezonden, Joh. 9: 24. De Geest zou de wereld bestraffen door zijn getuigenis van haar ongeloof, en haar daarvan overtuigen door de waarheid van zijn zending te bewijzen. Want hiervan hing af de gehele uitslag van het geschil tussen Hem en de wereld. Of Hij rechtvaardig of een bedrieger was, moest beslist worden door zijn gezonden of niet gezonden zijn van God, en bijgevolg door Gods aannemen of afkeuren van Hem Dat Hij zo was gezonden, zo goedgekeurd, overtuigde de Heilige Geest de wereld door zijn getuigenis, tonende dat Hij ging tot de Vader, en bij Hem verhoogd werd; want op zijn hemelvaart en verhoging ontving Hij, en stortte uit de belofte van de Geest ten deze opzichte, Hand. 2:33. Over Hem was in de wereld een onrechtvaardig oordeel gegaan door satans ingeving. Op dit getuigenis van de Geest zou dat oordeel omgekeerd en een strijdig vonnis gewezen worden over de auteur daarvan, de vorst van deze wereld. Want door het Evangelie, dat dus getuigenis gaf, werd Hij ontdekt, overtuigd, geoordeeld, verwezen en geworpen uit zijn macht en heerschappij in de wereld, die Hij door de duisterheid van des mensen gemoed van binnen, en afgoderij uitwendig, had verkregen en geoefend. Dat de Heilige Geest ditzelfde werk, schoon niet volstrekt door dezelfde middelen, nog heden ten dage doet, zal in het vervolg blijken.

§ 14. Deze overwegingen kunnen ons leiden tot de kennis van, en verkering met onze Heere Jezus Christus, die ons zo noodwendig, zo nuttig is, en die de Schrift ons zo aanprijst. Het gehele verzuim van te leren Christus kennis, en de waarheid gelijk ze is in Hem, is niet verderfelijker voor van de mensen zielen, als die te leren door verkeerde wegen, door welke valse en kwade denkbeelden of vertoningen van Hem, van de mens gemoed worden ingeprent. De Papisten willen Hem leren en onderwijzen door beelden, het werk van mensenhanden en leugenleraars. Want van God zelf, tot al zulke einden verboden, en daarom onvruchtbaar en nutteloos tot enig einde van geloof of heiligheid, zijn zij in zichzelf alleen gepast om voort te brengen lage en vleselijke gedachten in verdorven bijgelovige gemoederen. Want zulke beeldendienaars weten niet wat de eigenlijke oorzaak is, of het eigenlijke voorwerp van de eerbied en de genegenheden die zij in zichzelf vinden, wanneer zij tot de beelden naderen en voor hen aanbidden; en de begrippen, die zij hierdoor kunnen hebben, dienen maar om te kennen naar het vlees, dat Paulus voor geen deel van zijn plicht hield, 2 Kor. 5: 16. Maar de heerlijkheid van de menselijke natuur, als verenigd tot de persoon van Gods Zoon, en getreden in het volbrengen van zijn Middelaarsambt, bestaat alleen in deze uitnemende, eigenlijke, onuitsprekelijke mededelingen van Gods Geest aan Hem, en zijn krachtdadige werkingen in Hem. Dit wordt ons vertoond in de spiegel van het Evangelie, in welke wij door geloof ziende, veranderd worden naar hetzelfde beeld, door dezelfde Geest, 2 Kor. 3: 18.

§ 15.Onze Heere Jezus Christus voorzegt ons zelf dat groot onderzoek naar Hem geschieden zou, en grote bedriegerijen daaronder gaan zouden: Zo zij, zegt Hij, tot u zeggen, Hij is in de woestijn, ga niet uit, zie Hij is in de binnenkameren, geloof het niet, Matth. 24:26. Onze Zaligmaker meent daar niet door ene woestijn, een lage, vervolgde, verachten en onzichtbare toestand in uitwendige belijdenis. Want Hij voorzegde zelf, dat zijn kerk zou worden gedreven in de woestijn, en daar gevoed voor lange tijd, Openb. 12: 6. En Christus is waar zijn kerk is, want Hij heeft beloofd bij en onder haar te zijn tot 's werelds einde, Matth. 28: 20. Hij meent ook door binnenkameren geenszins de afgezonderde plaats en tot samenkomst, veiligheidshalve, die al zijn discipelen honderden jaren hebben moeten gebruiken, na de apostelen, die soms samen kwamen in ene bovenkamer, soms des nachts uit vrees van de joden. En zulke waren zeker al de vergaderplaatsen van de eerste Christenen. Maar onze Zaligmaker voorzegt hier de valse wegen, waarin mensen zouden voorgeven dat Hij werd geleerd en gevonden. Sommigen zouden zeggen: Hij is en th erhmw, in de woestijn of wildernis, mensen ga derwaarts, gij zult Hem zien en vinden. Hierin worden beoogd de oude bijgelovige monniken, die onder voorwendsel van godsdienst zich begaven in woestijnen en eenzame plaatsen. Zij gaven voor, grote gemeenschapsoefening met Christus, grote gezichten en verschijningen van Hem daar te genieten, wordende op vele wijzen misleid en bedrogen door de satan en hun eigen inbeeldingen. 't is tevens bespottens- en bejammerenswaardig te gedenken, tot welke ellendige dwaasheden, bedriegerijen en bijgelovigheden deze soort van mensen verviel; nochtans was in die dagen niets gemener, dan te zeggen, dat Christus was in de woestijn, verkerende bij de monniken en kluizenaars. Ga niet tot hen uit, zegt onze Heere Jezus Christus, want gij zoudt bedrogen worden; en nog zegt Hij: Zo zij tot u zeggen, Hij is en tois tameioiV, in de binnenkameren, gelooft het niet. Deze woorden vervatten, denk ik, een diepzinnig en krachtig onderwijs. Tameia betekent de geheime vertrekken in een huis waar brood, wijn en voorraad bewaard wordt. Dit is de eigenlijke betekenis en het gebruik van het woord. Hoe kan dan iemand voorgeven dat Christus in zo'n plaats was? Dit werd zozeer voorgegeven en daarop volgde zulk ijselijk bijgeloof, dat Gods wijsheid het voorzag, en Gods goedheid er tegen waarschuwde. Want hierdoor wordt beoogd het Paapse verdichtsel van Transsubstantiatie. Christus moet zijn in de geheimkamers, daar zij hun ouwels en wijn bewaren, dat is, en tois tameioiV. In deze, zegt onze Zaligmaker, gelooft hen niet. Met alle list, bedrog en bloedig geweld zal men u pogen te doen geloven dat Christus is de miskelken bewaarplaats; maar wilt gij niet bedrogen zijn, geloof hen niet. Door zulke valse wegen hebben sommigen voorgegeven, aan mensen Christus te onderwijzen en te leren, die hen hebben gebracht in schadelijke strikken en verderf. Dit ons gezegde recht in acht genomen, zal ons besturen tot geestelijk en zalig makend kennen van Hem, en hem dus te kennen, moeten wij leren -

§ 16. 1. Om Hem lief te hebben met zuivere ongemengde liefde. 't Is waar, de persoon van Christus als God en mens, is het eigenlijke voorwerp van onze liefde tot Hem. Maar een klaar onderscheiden gezicht van zijn naturen en haar voortreffelijkheden, wekt krachtdadig op, en trekt onze liefde tot Hem. De bruid in het Hooglied, reden gevend van haar sterke genegenheden tot Hem, zegt, dat Hij is blank en blozend, de voornaamste van tienduizend; dat is, volmaakt in de schoonheid van de genaden van de Heilige Geest, die Hem ten hoogste beminnelijk maakten. Zo ook Ps. 45:3. Wilt gij dan Christus aan uw genegenheden voorstellen, op zo'n wijze dat uw liefde tot Hem oprecht zij en onvervalst, gelijk ze moet zijn, Ef. 6: 24, en dat gij uw zielswerkzaamheden niet verkwist op een vals voorwerp, en denkt dat gij Christus liefhebt, daar gij alleen lieft uw eigen inbeeldingen; beschouw zijn menselijke natuur, als schoon en lieflijk door het werk van Gods Geest op haar, hiervoor beschreven. Lieft gij Hem, omdat Hij was en is zo vol genade, zo vol heiligheid, omdat in Hem was ene gehele volheid van de genaden van Gods Geest? Overweeg recht het voorgestelde Hem aangaande, en hebt gij uit hoofde daarvan welgevallen in, en liefde tot Hem, uw liefde is oprecht en geestelijk. Maar spruit uw liefde enkel uit bevatting, dat Hij nu in de hemel heerlijk is, en daar machtig goed of kwaad te doen zij verschilt weinig van die van de Papisten, welker liefde in hun werkzaamheden veel wordt geregeld door de goede of kwade schilderij van de beelden, waardoor zij Hem vertonen. Gij wordt dikwerf aangezet uw liefde te vestigen op de persoon van Christus, en dat is uw grote plicht in deze wereld. Maar dit is u onmogelijk, zonder onderscheiden bevatting en kennis van Hem. Overweeg tot dit einde in het algemeen nog drie zaken.

A. De gezegende eenheid van zijn twee naturen in dezelfde persoon. Hierin staat Christus enkel alleen; God hebbende die eigenlijken staat op Zich genomen, die in geen andere zaak of weg in aanmerking kwam; dit moet dan iets zonderlings baren in onze Goddelijke liefde tot de persoon van Christus.

B. De ongeschapen heerlijkheden van de Goddelijke natuur, die aan onze liefde hetzelfde voorwerp geven als aan de liefde, die wij God volstrekt schuldig zijn.

C. De volkomenheid en volheid van genade, die woonde in zijn menselijke natuur, als Hem meegedeeld door de Heilige Geest, waarvan wij gesproken hebben.

Zo gij Christus' persoon liefhebt, het moet zijn uit zulke overwegingen. Terwijl sommigen dit verwaarloosden, hebben zij gemijmerd op hun eigen inbeeldingen en denkende zelf ziek te zijn van liefde tot Christus, hebben zij enkel gekwijnd in hun eigen hersenbeelden.

2. Wij moeten Christus zo kennen, dat wij arbeiden Hem gelijkvormig te worden. Deze gelijkvormigheid bestaat in deel te hebben aan de genaden, welker volheid in Hem woont. Wij kunnen dan die op geen andere wijze ordelijk najagen, dan door te gewennen aan Hem, en recht te overwegen het werk van Gods Geest op zijn menselijke natuur, hetwelk overwaardig is ons allernaarstigst onderzoek.

Dus hebben wij in het korte geschetst van de Heilige Geest bedeling en werk in en tot de persoon van onze Heere Jezus Christus, liet Hoofd van de kerk zijn toebereiden van een geheimduidend lichaam voor Hem, in zijn machtige genadewerk op Gods uitverkorenen, zal nu volgen.