pneumatologia

Derde boek

Hoofdstuk 2. Werken van de Heilige Geest, voorbereidend tot wedergeboorte

1. Verscheidene zaken, voorbereidend tot het werk van de bekering. 2. Stoffelijke en vormende gestaltenissen, met haar onderscheid. 3., 4. Zaken in de macht van onze natuurlijke vermogens, worden van ons geëist als plichten. 5. Inwendige geestelijke uitwerksels in van de mensen ziel, door Gods Woord gewrocht. 6, 7. Verlichting. Overtuiging van zonde. Gevolgen daarvan. 8. Deze dingen verscheidenlijk geleerd. 9. Kracht van het Woord, en uitwerking van de Geest onderscheiden. 10. Onderwerp van dit werk; gemoed, genegenheden en geweten. 11, 12, 13. Natuur van dit gehele werk, en verschil van zaligmakende bekering, verder verklaard.

§1. Aan het werk van wedergeboorte zelf, volstrekt aangemerkt, gaan doorgaans vooraf enige voor en toebereidende werken of werkingen in en op des mensen ziel, daartoe leidende. Toch bestaat de wedergeboorte in dezelve niet, en kan van dezelve niet worden afgeleid. Dit is zakelijk de stelling van de afgezondenen van de kerk van Engeland op de kerkvergadering van Dordrecht, van welke twee bisschoppen stierven en de anderen kerkelijke ambten bezaten. Ik meld dit, opdat zij, die deze dingen verachten, zouden overwegen wier as zij vertrappen en bespotten. Zonder twijfel mag men, op billijke gronden, van hun oordeel en gevoelens verschillen, maar dit te doen, met hen te beschuldigen van dwaasheid, en hetgeen zij geloofden en leerden, te verachten, te beschimpen en te bespotten, betaamt alleen een geslacht van nieuw genaamde godgeleerden onder ons. Doch ter zake; ik spreek in deze stelling alleen van volwassenen, die niet bekeerd zijn, eer zij hebben gebruik gemaakt van de middelen tot genade, in en door hun eigen rede en verstand; en de voorbereidingen die ik beoog, zijn dat alleen stoffelijk; niet behelzende genade van dezelfde natuur, als de wedergeboorte zelf. Ene stoffelijke voorbereiding schikt en maakt enigszins zijn onderwerp bekwaam om te ontvangen iets dat er aan zal worden meegedeeld, bijgevoegd of ingestort, als zijn vorm. Dus is hout, door droogte en welgesteldheid bekwaam en gereed om vuur te vatten, of te verbranden. Ene vormende gestaltenis is, waar ene trap van dezelfde soort bet onderwerp schikt tot verdere trappen. Gelijk het morgenlicht, dat van dezelfde soort is, de lucht schikt om te ontvangen het volle licht van de zon. De eerste erkennen wij hier, niet de tweede. Dus wordt in natuurlijke voortteling de stof op verscheidene wijzen geschikt, eer de vorm wordt ingevoerd. Adams lichaam werd gevormd eer de redelijke ziel er in geademd werd; en Ezechiëls beenderen kwamen tot elkaar met gerucht en beving, eer des levens adem in hen kwam.

§ 2. Ik beoog hier dit voorbereidend werk, omdat ik het in het vervolg uitvoeriger moet behandelen, alleen hoofdzakelijk te melden in de volgende zaken..

§ 3. Sommige zaken worden van ons als plichten geëist tot onze wedergeboorte, die zo zijn in de macht van onze natuurlijke vermogens, dat alleen verdorven vooroordelen, en hardnekkigheid in het zondigen, mensen er van terughouden. Deze kunnen wij brengen tot twee hoofden. 1. Uitwendig bijwonen van de verkondiging van Gods Woord, en van de andere uitwendige middelen tot genade daarbij gevoegd, of in het Woord ingesteld. Geloof komt door horen, en horen door Gods Woord, Rom. 10: 17, dat is, Gods Woord te horen, is het gewone middel om in der mensen ziel geloof voort te brengen. Dit wordt geëist van allen, tot wie het Evangelie komt, en dit kunnen zij van zelf doen, zowel als enige andere natuurlijke of burgerlijke daad. Doet men dit niet, veracht men het Woord van ver, ja, doet men het niet met vlijt en keuze, het spruit enkel uit trage verwaarlozing van geestelijke dingen, vleselijke zorgeloosheid en verachting van God, die men zal verantwoorden. 2. Naarstige oplettendheid van het gemoed, in het betrachten van de middelen tot genade, om te verstaan en aan te nemen de geopenbaarde en aangeduide zaken, als Gods mening en wil. Tot dit einde heeft God mensen hun rede en verstand gegeven om die te gebruiken en te oefenen aangaande hun plicht voor Hem, volgens de openbaring van zijn mening en wil. Tot dit einde vermaant Hij hen, te gedenken dat zij mensen zijn, en tot Hem te keren. En hierin is niets, als hetgeen staat in de vrijheid en macht van de redelijke vermogens van onze ziel, bijgestaan van de algemene hulp, die God allen mensen in het algemeen geeft. Grote voordelen kunnen worden en worden dagelijks hierdoor verkregen. Mensen, die naarstig te werk stellen hun redelijke vermogens in en omtrent geestelijke dingen, als uitwendig geopenbaard in Gods Woord, en zijn verkondiging, verkrijgen daardoor veeltijds grote voordelen, en overtreffen huns gelijken in andere dingen; gelijk Paulus aan Gamaliëls voeten opgebracht. Wilde men maar zo gezet en vlijtig najagen de kennis van geestelijke dingen, als geopenbaard op ene wijze die met onze vermogens en verstand overeenkomt; gelijk men poogt ervaren te worden in handwerken, wetenschappen en kunsten van dit leven, het zou met velen geheel anders zijn als nu. Verzuim hierin is ook de vrucht van aardsgezindheid, geestelijke luiheid, liefde tot zonde en verachten van God, alle vrijwillige gestalten en werkingen van des mensen gemoed.

§ 4. Deze dingen worden van ons geëist tot onze wedergeboorte, en het ligt in de macht van onze wil die op te volgen; merk op dienaangaande. 1. Dat het verzuimen en niet doen ervan, de grote gelegenheid en oorzaak geeft tot eeuwig verderf van de meeste mensen, aan of onder wie het Evangelie verkondigd wordt. Dit is de veroordeling, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden boos zijn, Joh. 3: 19. De meeste mensen weten wel, dat zij in deze zo weinig doen wat zij kunnen, als wat zij moesten. Geen voorwendsels van onmacht en zwakheid gelden hier. Zij weten en zullen hiernamaals moeten belijden, dat hun eigen verfoeilijke luiheid, wereldliefde en zonde, hen heeft afgewend van naarstig waar te nemen de middelen tot bekering, en hun gemoed deswegens vlijtig te oefenen. Klachten hierover tegen zichzelf, zullen uitmaken een groot deel van hun laatste bitter geroep. 2. In het naarstigste gebruik van uitwendige middelen, kunnen mensen uit zichzelf niet komen tot wedergeboorte, of waarachtige bekering tot God, zonder eigenlijk, krachtdadig, inwendig werk van de Heilige Geest van de genade op hun gehele ziel. Dit is het zakelijke, dat wij in het vervolg uitvoerig moeten verhandelen, waarom wij het hier voorbijgaan. 3. Doorgaans ontmoet God in het krachtige meedelen van zijn genade, hen, die de uitwendig middelen vlijtig waarnemen; ik zeg doorgaans, in vergelijking van de verachters en verzuimers ervan; soms waarlijk gaat God, als het ware, buiten de weg, om te ontmoeten en tot Zichzelf thuis te brengen een vervolgde Saulus, hem aannemende en afroepende van een openbare levensloop van zonde en weerspannigheid. Maar doorgaans deelt Hij zijn bijzondere eigenlijke genade uit onder hen, die de gemene middelen tot dezelve waarnemen. Want daardoor wil God zijn Woord verheerlijken, en tonen zijn goedkeuren van onze gehoorzaamheid aan zijn bevelen en inzettingen.

§ 5. 2. In en op van de mensen ziel worden gewerkt enige inwendige geestelijke uitwerksels, van welke het verkondigde Woord de onmiddellijke werktuigelijke oorzaak is, die gewoonlijk het werk van wedergeboorte of ware bekering tot God voorgaan. Die te brengen zijn tot drie hoofdzaken. 1. Verlichting. 2. Overtuiging. 3. Hervorming. De eerste behoort alleen tot het gemoed de tweede tot het gemoed, geweten en genegenheden de derde tot het leven en de wandel.

§ 6. De eerste is verlichting, van welker natuur en oorzaken wij in het vervolg onderscheiden moeten handelen; nu merken wij ze alleen aan als doorgaans de wedergeboorte voorafgaande, en stoffelijk het gemoed schikkende tot dezelve. Onder deze naam van verlichting bevatten wij al het licht, dat wij door enig middel verkrijgen, of al de kennis die wij hebben van, of aangaande geestelijke bovennatuurlijke geopenbaarde zaken En hiervan zijn drie trappen. 1. Hetgeen enkel spruit uit vlijtig tewerkstellen van de redelijke vermogens van onze ziel om te weten, te bemerken en te verstaan de leerstukken van de waarheid, gelijk ze ons zijn geopenbaard. Want hierdoor kan worden verkregen veel kennis van goddelijke waarheden, die anderen door onachtzaamheid, luiheid en hoogmoed missen. Deze kennis, die ik breng tot verlichting, is een licht, de aangeboren bevattingen van des mensen gemoed bijgevoegd, en die in zichzelf te bovengaande; omdat het betreft dingen, die des mensen hart nooit van zichzelf kan opgeven, maar welker kennis wordt medegedeeld door openbaring, 1 Kor. 2: 9-11. De reden, waarom zo weinigen zich oefenen tot verkrijging van deze kennis, volgens hun bekwaamheden, is om de vijandschap die het vleselijke gemoed van alle mensen van nature heeft tegen de geopenbaarde zaken zelf. Ik bevat onder deze trap alle kennis van geestelijke dingen, die enkel natuurlijk is. 2. Daar is ene verlichting, die een eigenlijk gewrocht is van de Heilige Geest, door Gods Woord op der mensen gemoed. Ten aanzien hiervan worden mensen, die geheel van God afvallen en eeuwig verloren gaan, gezegd eens te zijn verlicht geweest, Hebr. 6:4. Dit licht raakt op verscheiden wijzen het gemoed, en voegt veel bij het enkel natuurlijke, of verkrijgbare door het enkele oefenen van onze natuurlijke vermogens.

§ 7. A. Want het voegt er bij klaarheid, makende de begrepen zaken in het gemoed klaarder en duidelijker. Hierom worden mensen er mee begaafd, gezegd de weg der gerechtigheid te kennen, 2 Pet. 2: 2 1. Klaar en onderscheiden te bevatten de Evangelieleer als de weg van de gerechtigheid. Zij kennen ze niet enkel of bloot als waar, maar als een weg van gerechtigheid; dat is, de weg van Gods rechtvaardigheid, daarin geopenbaard van geloof tot geloof, Rom. 1: 17. En de weg van rechtvaardigheid voor zondaars in Gods ogen, Rom. 10:3, 4. B. Het voegt er bij groter toestemmen van de waarheid van de geopenbaarde zaken, als enkel natuurlijke rede kan voortbrengen. Hierom worden deze dus verlichten dikwerf gezegd te geloven; hun geloof alleen zijnde het blote toestemmen van hun gemoed aan de waarheid, hen geopenbaard. Dit wordt dus gezegd van Simon de tovenaar, Hand. 8: 13, en van verscheidene joden, Joh. 2: 23, 24 en 12: 42. C. Het voegt er bij enige soort van voorbijvliegende blijdschap. Deze ontvangen het Woord met vreugde, en hebben nochtans geen wortel in zichzelf, Luk. 8: 13. Zij verheugen zich in het licht ervan, ten minste voor een tijd, Joh. 5:35. Mensen dus verlicht, worden op verscheiden wijzen door het Woord geraakt, gelijk zij niet worden, welker natuurlijke vermogens niet geestelijk zijn aangezet. D. Het voegt er nog dikwerf bij gaven, waarvan dit geestelijke licht is als het ware de algemene stof, die in de oefening wordt gevormd en geschikt op vele wijzen. Deze soort van geestelijk licht, het uitwerksel van deze verlichting, is het onderwerp, en bevat in zich het wezen van alle geestelijke gaven. 't Is een soort van gave, wanneer voortgebracht en geoefend op de ene wijze, of in de ene soort van plicht; ene andere, op een andere wijs. En daar het wordt voortgezet tot gaven, hetwelk voornamelijk geschiedt door oefening, daar zet het het gemoed wonderbaar aan, en verhoogt zijn bevattingen in en van geestelijke dingen. Aangaande deze trap van verlichting, zeg ik: 1. Dat ze niet is wedergeboorte, dat die daarin niet bestaat, noch daarop noodzakelijk of onfeilbaar volgt. Een derde trap is daartoe nodig, die wij in het vervolg zullen aanwijzen. Velen kunnen dus verlicht, en nimmer bekeerd worden. 2. Dat ze in orde van de natuur de volle en ware bekering tot God voorafgaat, en stoffelijk daartoe voorbereidt en schikt. Want zaligmakende genade komt in de ziel door licht. Zijnde dan ene gave van God, is het aller mensen plicht te grijpen naar deel er aan, al verwaarlozen dit zeer velen.

§ 8. Ten tweede. Overtuiging van zonde is nog een gewrocht van het verkondigen van het Woord, ware bekering tot God voorafgaande. Deze beschrijft Paulus in het gemeen, 1 Kor. 14:24, 25: Zo gij profeteert, en een die niet gelooft komt in, die wordt van allen overtuigd; en dus worden de geheimen van zijn hart openbaar gemaakt, en dus neervallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden. Zij sluit in, of gaat gepaard met verscheidene zaken. 1. Een ontrustend gevoel van de schuld van de zonde, ten opzichte van Gods wet, zijn bedreigingen en toekomende oordelen. Zaken, tevoren klein geacht en bespot, worden de ziel nu een last en gedurige ontrusting. Dwazen drijven de spot met zonde zij verdraaien hun wegen, en snuiven de wind op gelijk een woudezel; maar in hun maand, wanneer overtuiging hen bezwaart, kan men hen vinden. Der mensen gemoed wordt hierdoor op verscheidene wijzen aangedaan met vrezen en angst in verscheidene trappen, volgens de indruksels, die Gods Woord op hen maakt. Deze trappen worden niet voorgeschreven als noodzakelijke plichten voor mensen onder overtuiging, maar alleen beschreven, gelijk zij doorgaans gebeuren, tot troost en bestier van die het aangaat. Gelijk iemand onderwezen wordende, hoe hij zich in ene reis op zee moet gedragen, gezegd wordt, waar hij zal ontmoeten rotsen en zanden, stormen en tegenwinden, waar hij moet voorzichtig zijn, en gevaar zal lopen. Hem wordt niet als zijn plicht voorgeschreven tot die rotsen en stormen te gaan, maar hij wordt onderwezen hoe ze te ontwijken waar hij ze ontmoet, gelijk hij zal, omdat ze in de rechten weg liggen. 2. Droefheid of smart over bedreven zonden, omdat ze zijn voorbij en onherdoenlijk, dat de eigenlijke reden is van deze veroordelende droefheid. Deze noemt de Schrift droefheid van de wereld, 2 Kor. 7: 10. Godgeleerden noemen ze doorgaans wettische droefheid, als die tezamen gevoegd met het gemelde gevoel van de schuld van de zonde, de mensen brengt tot dienstbaarheid onder vrees, Rom. 8: 15. 3. Verootmoediging over zonde; hetwelk is de oefening of het werken van droefheid en vrees in uitwendige daden van belijdenis, vasten, bidden en van de gelijke. Dit is de ware natuur van wettische verootmoediging, 1 Kon. 21:29. 4. Tenzij deze dingen de ziel verslinden door wanhoop, wordt zij zeker vol gedachten, begeerten, onderzoek en uitvindsels tot verlossing uit de staat en toestand, waarin zij is; gelijk Hand. 2: 37 en 16: 30.

Hierop volgt, ten tweede, dikwijls grote hervorming van leven en verandering in genegenheden; gelijk Matth. 13: 20, 2 Petr. 2:20, Matth. 12:43.

§ 9. Al deze dingen kunnen worden gewrocht in der mensen gemoed, door de verkondiging van het Woord, en evenwel het werk van de wedergeboorte nooit in hen worden voltooid. ja, al zijn ze op zichzelf goed, en vruchten van Gods goedheid ten onzent, zij kunnen niet alleen verloren worden ten aanzien van alle geestelijk voordeel, maar worden misbruikt tot onze grote schade. Dit geschiedt enkel door onze eigen zonden, waardoor wij nieuwe schuld op onze ziel laden en doorgaans langs een van deze drie wegen. 1. Sommigen zijn geenszins zorgvuldig of wijs, om dit licht en overtuiging aan te leggen, tot het einde waartoe het strekt en leidt. Zijn boodschap is van de mensen gemoed om te wenden, af te rukken van zelfvertrouwen en te wijzen op Christus. Waar men hierop geen acht geeft, waar men dit licht niet gebruikt en aanlegt tot verkrijging van dit einde, daar verdooft en vermindert het ongemerkt, en gaat uit. 2. In sommigen wordt het uitgeblust door de kracht en het geweld van hun begeerlijkheden, liefde tot zonde en macht van de verzoeking. Het wordt dagelijks weggezondigd en laat de ziel, tienmaal erger als het haar vond. 3. Sommigen rusten in deze dingen, alsof ze behelsden Gods gehele werk ten onzent, en hen bestierden in al de plichten van hen geëist. Dit is de staat van velen, daar zij hun macht ten laatste uitstrekken tot ene merkelijke hervorming van leven en het waarnemen van godsdienstplichten. Doch dit geschiedt, als gezegd is, door het misbruik, dat der mensen vleselijk gemoed, zijn vijandschap tegen God behoudende, van deze dingen maakt. In hun eigen natuur zijn ze goed, nuttig en stoffelijke voorbereidingen tot wedergeboorte, het gemoed schikkende tot het ontvangen van Gods genade.

§ 10. De leer dienaangaande hebben vele geleerde en getrouwe Evangeliedienaars op verscheidene wijzen behandeld onderscheiden en toegepast. Zij voegden bij het licht, dat Gods onfeilbaar woord der waarheid hun in deze gaf, de ondervindingen die zij hadden opgemerkt in hun eigen harten en in het gewetens van anderen, met wie zij hadden omgegaan, die met het Woord overeenkwamen. En in het verkondigen van deze waarheid, volgens de mate van de gave van Christus genade, bij hen verscheiden ontvangen, was hun dienst nuttig en vruchtbaar in de wereld, ter bekering van velen tot God. Maar wij beleven en zien, dat men al deze dingen afschaft, verwerpt, en dat sommigen daartoe inslaan een weg, zo vreemd en ongerijmd, als het afschaffen zelf. Want zij willen niet eens weerleggen door schrift of rede, hetgeen zedige mensen dienaangaande hebben geleerd, of voorgedragen of zelfs bewijzen door, of uit de Schrift, wat het werk van de wedergeboorte is, en wat zijn oorzaken en vruchten zijn. Deze en dergelijke wegen gehouden van allen, die geestelijke dingen verhandeld hebben van het eerste Christendom af, verachten en verwerpen zij. Maar zij werpen op de zaken zelf schrikkelijke smaad en verachting, in woorden met voordacht opgestapeld, om ze te doen versmaden van mensen, die noch zichzelf, noch het Evangelie kennen. Die ze leren, noemt men uitzinnig en ongeletterd, die ze aannemen bijgelovig, hersenloos en eigenzinnig. Alle overtuiging, gevoel van en droefheid over zonde, alle vrees voor de vloek en de straf die de zonde verdient, alle gemoedsberoering en benauwdheid uit deze hoofde, scheldt men voor dwaze inbeeldingen, uitwerksels van lichaamskwalen en ongesteldheden, geestdrijvers denkbeelden, spruitende uit ontstelde hersenen en vreemde verkeerde luimen en neigingen. Men zegt ook ditzelfde, of dergelijke van alle geestelijke verlatingen, vreugden en verkwikkingen; en men brandmerkt de gehele leer dienaangaande met nieuwigheid, en wenst, dat ze schielijk uit de wereld verdwijnt. In onze dagen zien wij dus het Evangelie bespotten en verachten, waarvan andere tijden en plaatsen misschien geen ondervinding hebben. Want sommigen van de ouden hebben dit alles overvloedig geleerd in hun uitleggingen van de schriftuurplaatsen die ze uitdrukken, bijzonder Augustinus, die ze moest en kon naspeuren; ja, de leer dienaangaande is grotendeels behouden in de Roomse kerk zelf. Alleen vermoeien die uitleggingen sommigen onder ons, die niet machtig de beginselen en grondvesten, waarop ze gebouwd staan, om te wroeten, of ze door Schriftuur of rede te wederleggen, zich begeven tot dit schelden en lasteren. En alsof hun niet genoeg was openlijk uit te roepen hun onkunde, en het persoonlijk ontberen van deze dingen, die onafscheidbaar vergezellen de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel, om welke te werken in allen die geloven zullen, onze Heere Jezus Christus beloofd heeft de Heilige Geest te zullen zenden, maken zij het verachten ervan in anderen, een voornaam uitwerksel van de godsdienst, die zij belijden. Evenwel, Gods grondvest staat vast; God kent de zijnen. Doch wij keren tot ons voornemen.

§ 11. Al de zaken gemeld als werktuigen, gewrocht door Gods Woord, zijn uitwerksels van de kracht van Gods Geest. Het Woord zelf, van de mensen gemoed bloot voorgehouden, zal hen zo niet raken. Wij behoeven dit maar te bevestigen met de verkondiging, en haar vruchten op de meeste mensen, van de profeten oudtijds, Jes. 49: 4, Jer. 15: 10, Ezech. 33: 31, 32, van Jezus Christus zelf, Joh. 8:59, en van de apostelen, Hand. 13:41, 45, 46. Hierom zijn de joden, die de letter van het Oude Testament hebben, zonder de bedeling van de Geest, tot deze dag zo blind, verhard en stijfzinnig, als enig volk in de wereld, dat het geheel niet heeft. Velen, ook onder ons, zitten al hun dagen onder de verkondiging van het Woord, zonder enige van deze uitwerksels op hen, daar anderen hunner medehoorders waarlijk worden geraakt, overtuigd en bekeerd. Alleen dan de bedeling van de Geest in en door het Woord, brengt voort alle of enige van deze vruchten op der mensen gemoed. Hij is de bron van alle verlichting. Hierom worden verlichten gezegd, van de Heilige Geest deelachtig te zijn, Hebr. 6: 4. Onze Zaligmaker belooft ook de Heilige Geest, om de wereld te overtuigen van zonde, Joh. 16: 8, wel ziende in die plaats op één soort van zonde; maar echter genoeg tonende de algemene regel, dat alle overtuiging van zonde is van en door de Geest. Geen wonder dan, dat mensen zorgeloos in hun zonden leven, die het licht, dat de Heilige Geest geeft, en de overtuiging die Hij werkt, ten spot en smaad maken.

§ 12. Maar hoe kan men dit werk toeschrijven aan des Heilige Geestes uitwerkende kracht, daar men toestemt, dat dit alles kan worden gewerkt op der mensen gemoed en ziel, zonder Gods zaligmakende genade hoe kan de Geest de auteur zijn van zo'n werk; beoogt Hij dan maar een zwak en onvolkomen werk op van de mens hart, of staakt en verlaat Hij zijn ondernomen genadewerk voor hen, als niet machtig het uit te voeren?

Antw. 1. In vele, misschien in de meeste dus geraakten, volgt daarop ware bekering tot God; de Heilige Geest door deze voorbereidsels, de weg banende tot het brengen van het nieuwe geestelijke leven in de ziel. Dus behoren zij tot een werk in zijn soort volkomen. 2. Daar ze feilen, en de zaak waartoe zij in haar natuur strekken, niet bereiken, geschiedt dat, niet uit zwakheid en onvolmaaktheid in zichzelf, maar door zonden in hen, in wie ze gewrocht worden. Bijvoorbeeld, gemene verlichting en overtuiging van zonde, strekken in haar natuur tot oprechte bekering, op dezelfde wijze als de wet dient om tot Christus te brengen. Daar dit einde niet wordt bereikt, komt het altoos door tussenkomst van ene daad van moedwilligheid en halsstarrigheid in die verlichten en overtuigden. Zij leggen het ontvangen niet oprecht tot voordeel aan, en bezwijken niet enkel uit gebrek van kracht om voort te gaan, maar door ene vrije daad van hun eigen wil, weigeren zij de genade, hun verder in het Evangelie aangeboden. Deze wil en zijn dadelijk weerstaan van des Geestes werk, belieft God in sommigen weg te nemen; wanneer en waar die wordt weggenomen, is het oppermachtige genade; waar ze blijft, werkt daarin van de mens zonde en schuld want hiertoe wordt maar vereist vrijwilligheid; wil en niet macht geeft rechtheid of overdwarsheid aan zedelijke daden. 3. De Heilige Geest werkt in zijn gehele werk, als reeds getoond is, vrijwillig, wat, wanneer en hoe Hij wil. Opdat zijn werkingen Hem betamen, worden tot dezelve maar vereist deze twee zaken: 1. Dat ze in zichzelf goed en heilig zijn. 2. Dat ze zijn krachtdadig tot bereiking van haar bij Hem beoogde einde. Dat Hij altijd met dezelve zou beogen het hoogste einde, waartoe zij zedelijk strekken kunnen, schoon zij het metterdaad niet uitwerken, wordt niet vereist. En deze dingen zijn te vinden in deze werkingen van de Heilige Geest. Zij zijn in haar eigen natuur goed en heilig; zo is verlichting, overtuiging en droefheid over zonde, met daarop volgende verandering van hartstochten en verbetering van leven.

§ 13. Hetgeen Hij werkt in zulken, volbrengt metterdaad en onfeilbaar het beoogde einde, dat enkel is mensen te verlichten, te overtuigen, te verootmoedigen en verbeteren; daarin feilt Hij geenszins. Hem behaagt in deze gebruik te maken van de wet, en door dezelve de ziel te brengen tot zo'n dienstbaarheid, dat zij worde opgewekt om te zoeken naar verlossing. Hierom wordt Hij naar die daad genoemd de Geest van dienstbaarheid tot vrees, Rom. 8: 15. Dit werk maakt uit de derde soort van aarde, in Christus' gelijkenis van de zaaier: zij ontvangt het zaad, en het schijnt uit te spruiten, tot het door de z o r g van de wereld, verzoekingen en voorvallen van dit leven wordt verstikt en verdorven, Matth. 13: 22. En omdat dit dikwerf groten schijn en gelijkenis heeft met wedergeboorte zelf of ware bekering tot God, zodat noch wereld, noch kerk het kunnen onderscheiden, hebben alle belijders van het Evangelie groot belang, om naarstig te onderzoeken of zij in hun eigen ziel deelachtig zijn enig ander werk van Gods Geest of niet. Want al is dit een goed werk en dienstig tot wedergeboorte, die niet meer verkrijgt en niet verder komt, gaat eeuwig verloren. Vele mensen bedriegen zich in deze waarlijk en spreken vrede tot hun ziel, op de uitwerksels van dit werk, waardoor het niet alleen, gelijk altoos voor alle mensen niet genoeg is om hen te zaligen, maar waardoor het wordt een middel tot hun tegenwoordige geruststelling en verderf voor het toekomende. Ik zal daarom pogen aan te wijzen, wat dit werk, in al zijn delen samengevoegd en ten beste aangelegd, niet kan uitwerken, of mensen zelf wilden oordelen, hoe liet dienaangaande in hun ziel staat.

§ 15. 1. Wij hebben al de uitwerksels van dit werk geplaatst in het verstand, het geweten, de genegenheden en omgang. Hieruit volgt, niettegenstaande alles wat er van is, of kan worden gezegd, dat de wil niet metterdaad is veranderd, of inwendig vernieuwd door het. De wil nu is het heersende regelende zielsvermogen, gelijk het verstand het leidende en onderrichtende. Zolang de wil onveranderd blijft, onvernieuwd, blijft de kracht en heerschappij van de zonde in de ziel, wel ontrust, maar niet verbroken. Wel worden in deze staat de daden van de wil dikwerf berispt en tegengesproken door het licht van het verstand en nadenkingen van het geweten, zodat de wil niet zo vrij, gerust en onbedwongen de zonde kan bedrijven als naar gewoonte; zijn felheid en woede, in het lopen tot de zonde, gelijk het paard tot de strijd, zijn aanlopen tegen God, en de dikke platen van zijn schild, kan worden getemd en weerhouden door de doornenhagen, die hij in zijn weg vindt gezet, en door de vuistslagen van licht en overtuiging van binnen. Zijn vermaak en gretigheid in het zondigen kan worden gestild en bedwongen door het veelvuldige voorhouden van des Heeren schrik aan de ene, en het vermaak van eeuwige rust aan de andere zijde; maar evenwel ter zijde zettende alle inzichten voor zijn eigen grondbeginsel uitheems, blijft de neiging en overbuiging van de wil zelf, steeds en gedurig tot zonde en boosheid. De wil van zondigen kan worden bedwongen door duizend inzichten, door licht en overtuiging voortgebracht, maar niet geheel weggenomen. Dit ontdekt zich, waar de allereerste bewegingen van de ziel tot zondige voorwerpen gevoelig behagen, tot zij worden weersproken door licht en vrees. Dit bewijst een onvernieuwde wil, zo het aanhoudend en algemeen is.

§ 16. 2. De uitwerksels van dit werk op het verstand, het eerste onderwerp, dat er van aangedaan wordt, gaan zover niet, dat zij er aan geven vermaak, welgevallen en genoegen in de levende geestelijke natuur, en voortreffelijkheden van de zaken eraan geopenbaard. De ware natuur van zaligmakende verlichting bestaat in, dat ze het verstand geeft zulk een lijnrecht opmerkend inzicht en vooruitzicht in geestelijke dingen, dat die in haar eigen geestelijke natuur het behagen, vergenoegen en aangenaam zijn. Zodat het in haar gedaante veranderd wordt, in de vorm ervan overgegoten, en er in berust, Rom. 6: 17 en 12: 2, 1 Kor. 2: 13, 14, 2 Kor. 3: 18 en 4: 6. Zover gaat het werk, waarvan wij gesproken hebben niet. Want al worden geestelijke dingen daardoor enigszins ontdekt aan het verstand, dat vindt in dezelve geen onmiddellijke lijnrechte geestelijke uitnemendheid, maar enkel ten aanzien van enige weldaad of voordeel, die door middel van dezelve te verkrijgen is. Het geeft niet zo'n geestelijk inzicht in de verborgenheid van Gods genade door Jezus Christus, genoemd Gods heerlijkheid, schijnende in het aangezicht van Christus, 2 Kor. 4:6, dat de ziel in haar eerste lijnrecht gezicht daarvan, zich over hetgeen zij in zichzelf is, verwondert, zich onder dezelve vermaakt, die goedkeurt, en er in vindt geestelijke troost en verkwikking. Het deelt enkel mee zo'n licht en kennis, dat die genade iemand kan welgevallen in haar uitwerksels, als een weg van ontferming en zaligheid.

§ 17. 3. Dit werk strekt zich uit tot het geweten; nochtans reinigt het 't geweten niet van dode werken, om de levende god te dienen; dat is het uitwerksel van het dadelijke leggen van Christus' bloed op onze ziel door het geloof, Hebr. 9: 14. Dit werk doet aan het geweten twee zaken. 1. Het maakt het gereder, vaardiger, scherper, in het bestraffen en veroordelen van alle zonden als tevoren. Zonden te veroordelen volgens zijn licht en leiding, is natuurlijk, en onafscheidbaar aan 's mensen geweten. Maar zijn gereedheid en bekwaamheid, om deze veroordelende macht te oefenen, kan door gewoonte en aanhoudend zondigen in deze wereld, op verscheidene wijzen verzwakt en verhinderd worden. Doch wanneer het geweten wordt gebracht onder de macht van dit werk, en zijn bestierend licht vermeerderd, waardoor het meer ziet van het kwaad van de zonde als tevoren, en zijn acht geven op zichzelf wordt gescherpt en aangezet, is het gereder en levendiger in zijn oordeel en afkeurende macht te vertonen als tevoren. 2. Het geweten wordt hierdoor geholpen en bestierd, om in de zonde vele dingen te veroordelen, die het tevoren goedkeurde. Want zijn oordelende macht staat steeds gelijk met zijn licht. En daardoor worden dan vele dingen ontdekt zondig te zijn, die de blote natuurkaars tevoren zo niet aanwees. Nochtans met dit alles wordt het geweten niet gereinigd van dode werken; dat is, het geweten verkrijgt hierdoor niet zo'n verfoeiing van zonde om de zonde zelf, dat het de ziel gedurig bestiert tot gebruikmaking van Christus' bloed, tot haar reiniging en uitzuivering. Het geweten vergenoegt zich met alles te houden in oproer, wanorde en verwarring, door zijn gedurig veroordelen van zonde en zondaars.

§ 18. 4. Dit werk raakt in grote mate de hartstochten; wij hebben dit getoond in de vrees, droefheid en vermaak aangaande geestelijke dingen, die daardoor worden opgewekt en gaande gemaakt. Nochtans schiet het te kort in door te werken op de hartstochten zelfs, in twee zaken. 1. Het vestigt ze niet. 2. Het vervult ze niet. 1. Wordt vereist dat onze hartstochten gevestigd zijn op hemelse en geestelijke dingen, en ware genade werkt dit uit. Kol. 3: 1, 2, Indien gij met Christus opgewekt bent, zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus zit aan Gods rechterhand. Zet uw genegenheden op dingen die boven zijn. De vreugde, vrees, hoop, droefheid aangaande geestelijke en eeuwige dingen, die ons gemeld werk voortbrengt, zijn voorbijgaande, onzeker, onbestendig, niet alleen in trap, maar in het wezen zelf. Zij zijn soms gelijk ene overvloeiende rivier, men moet ze bij alle gelegenheden uitgieten. Soms zijn ze gelijk wateren die feilen, men geeft geen droppel uit. Soms zijn ze heet, soms koud soms op, soms neerwaarts; soms geheel hemel, soms geheel wereld, zonder mate, zonder bestendigheid. Maar ware genade vestigt de genegenheden op hemelse dingen. In de trappen van haar oefening kan zijn en is grote verscheidenheid, naar zij worden opgewekt, geholpen, ondersteund door genade en haar middelen of opgestopt, en verhinderd door tussenkomst van verzoekingen en afleidingen. Maar de bestendige trek en neiging van vernieuwde genegenheden, is tot geestelijke dingen, gelijk de Schrift overal getuigt, en de ondervinding bevestigt. 2. Het voorgemelde werk vervult de genegenheden niet; hoe het ook mag dienen om ze in te nemen en te stillen. Het komt, gelijk vele vreemdelingen tot een herberg, die wel schijnen het gehele huis in te nemen, maar die nochtans het huisgezin niet buiten stoten. Licht en overtuiging komen met al hun gevolg in het gemoed en de genegenheden, als wilden zij die vervullen en alleen bezitten maar zij laten met dat alles de stille vertrekken van het huis over aan wereld, zonde en zichzelf; zij werpen die niet uit de genegenheden, en vervullen haar plaatsen niet met geestelijke dingen. Maar zaligmakende genade vervult de genegenheden met geestelijke dingen, verzadigt de ziel met geestelijke liefde, vreugde en vermaak, en maakt al de andere hartstochten werkzaam op haar eigen voorwerp. Zij ontzegt niet alle plaats aan andere zaken, nabestaande, bezittingen, genietingen, enkel als natuurlijk, en ondergeschikt aan God en geestelijke dingen; maar willen, die vleselijk zijn, wanorde aanbrengen, of overheersen, zij werpt ze uit.

§ 19. 5. Dit werk gaat soms ver in hervorming van leven en omgang, zodat het daarin wil uitdrukken de gehele gedaante van godzaligheid. Doch het is ook hierin onderhevig aan drieërlei gebrek en onvolmaaktheid. Want 1. Het kan bestaan met en toelaten woedende en heersende zonden van onkunde. Het bestierende licht in dit werk niet leidende tot het verfoeien van alle zonde als zonde, niet tot het najagen van heiligheid, in het oogmerk om Christus algemeen gelijkvormig te zijn, maar wordende opgezameld uit dit en dat bijzonder gebod, ziet dikwerf grote zonden over het hoofd. Dus deed het vervolging in Paulus voor zijn bekering; en dus laat het toe, haat en vervolgingslust in velen tot deze dag; andere zonden van dergelijke natuur kunnen ook zijn uiterste onderzoek ontduiken, tot verderf van de ziel. 2. Zijn hervormen van de levenswijze is zelden algemeen in alle bekende zonden, tenzij voor een tijd, zolang de ziel eigengerechtigheid hevig najaagt. Paulus had zich in die toestand zo weerhouden, dat hij, volgens de wet onberispelijk was; en de jongeling dacht al de geboden te hebben onderhouden, van zijn Jeugd aan. Maar dit oogmerk voorbijgaande, niettegenstaande het uiterste dat dit werk kan bereiken, zo haast de kracht van zijn eerste indruksels begint af te nemen, zal de begeerlijkheid zich langs enige opengehouden weg ontdekken en uitgeven, waarvan reeds veel is gesproken. 3. De wandel en omgang van mensen, die leven en blijven onder de macht van dit blote werk, is zeker verdwijnend en afnemend, koelheid, traagheid, verzuim, wereldliefde, vleselijke wijsheid en zorgeloosheid winnen op hen dadelijk veld. En al zijn zij door langdurige onthouding van openbare wellustige zonden, en het vaststellen van eigendom aan het daartegenover staande, aan dezelve niet overgegeven, zij worden door het verslappen van de kracht van hun overtuigingen, en doordat de zonde op hen veld wint, wandelende en pratende geraamten in Gods dienst, droge, sappeloze, nutteloze wereldlingen. Maar waar de ziel is ingelegd met ware zaligmakende genade, is zij in een staat van steeds te groeien. Zulk ene gaat van kracht tot kracht, van genade tot genade, van heerlijkheid tot heerlijkheid, en is zelfs in grijzen ouderdom vet en groen. Wij kunnen door deze dingen leren onderscheiden in onszelf het gemelde voorbereidende werk, van het werk van de waarachtige zaligmakende bekering tot God. Dit zijn enige hoofdzaken van de werkingen van de Heilige Geest op van de mensen gemoed, die veeltijds zijn voorbereidend tot ware bekering tot God; en soms verzwaart het verachten en verwerpen ervan in grote mate de zonde en ellende van hen, in wie zij gewrocht werden.

§ 20. Deze dingen in de Schrift klaar voorgesteld en met voorbeelden bewezen, hebben alle Christenen, behalve sommigen in onze dagen, zakelijk toegestemd; sommige Papisten hebben ze zo ver getrokken, dat zij ze maakten vormelijk schikkende tot rechtvaardigmaking, en daartoe meehelpend verdienstelijk. Doch dit ontkenden de oud-vaderen, die niet toestemden, dat enige zodanige voorbereiding, of enige zedelijke deugd, mensen bekwaamde tot ware bekering, maar zij merkten op, dat anderen dikwerf werden geroepen eerder dan zulke bekwaamden. En in hun schriften zijn prikkelen en nagelen, ingeslagen door wijze en ervaren meesters van de verzamelingen, tot groot voordeel van onsterfelijke zielen. Want in acht nemende door wat gewone wegen en middelen deze uitwerksels gewrocht worden in het gemoed van de hoorders van het Woord, met hun gevolgen in droefheid, beroerte, vrees en verootmoediging, en de weg die mensen inslaan om ze voort te zetten, of zich te redden uit die angsten; hebben zij behandeld de regelen van de Schrift, met hun eigen en anderer ondervinding daarmee overeenkomende, tot groot voordeel van Gods kerk. Dat sommigen nu deze dingen verachten en bespotten, is geenszins het geluk van onze eeuw, gelijk de uitkomst zal tonen.

§ 21. Allen, die ondertussen denken mochten, dat wij deze waarheden en leerstukken, in de Schrift zo klaar geopenbaard, welke te kennen 's mensen ziel zo nuttig, en te verkondigen Gods kerk zo voordelig is, zullen verlaten, enkel omdat zij ze niet verstaan en daarom verachten, zullen zich bedrogen vinden. Wil men de onchristelijke handelwijze van sommigen over deze dingen aflaten, en duidelijk bewijzen, dat mensen niet behoeven te worden overtuigd van zonde, niet behoren zich er over te verootmoedigen, noch gevoelig te bedroeven, ook geen hulpmiddel of verlossing er van te zoeken; dat alle mensen niet worden geboren in een staat van zonde; dat onze natuur niet is verdorven door de val; dat wij alles, wat van ons geëist wordt, kunnen doen, zonder inwendige hulp en bijstanden van Gods Geest; wij zullen vlijtig pogen op te merken.