2 Tim. 2:5
En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hijniet wettelijk heeft gestreden.
De Heilige Geest heeft in het woord van God klaarblijkelijkdikwerf gebruik gemaakt van beelden en ophelderingen, en ikgeloof wij vinden in meerder of minder mate van Genesis tot deOpenbaring toe, deze wijze van onderrichting gebezigd. Bijvoorbeeld, terstond na de val, gebruikt de Heere een duidelijkvoorbeeld, als Hij rokken van vellen maakte, en met dezelve onzeeerste ouders bekleedde. Wat was dit anders dan een duidelijkteken van het kleed van de toegerekende gerechtigheid, waarin zijalleen bij Hem konden aangenomen worden, verenigd met Christus'offerande, zoals het vel van het offerdier verenigd was met hetuitgestorte bloed? Zo ook na de zondvloed, stelt de Heere zijnboog in de wolken tot een teken van Zijn verbondsgenade, opdathij, aarde en hemel omspannende, tot een zichtbaar teken mochtzijn van Zijn verbondgenade van geslacht tot geslacht. Wanneerwij een weinig verder komen tot het tijdvak toen de Heere dekinderen Israëls uit Egypte leidde, opdat zij Hem tot eenbijzonder volk zouden zijn, koos Hij bij voortduring dezelfdezichtbare wijze van onderrichting door typen en voorbeelden. Hetpaaslam, het bloed gesprengd op de drempel en de twee zijposten,de ark des verbonds, de gehele trein van offeranden, gebruiken enplechtigheden, met al het gereedschap van de tabernakel, warenalle zoveel sprekende voorbeelden, waardoor geestelijk onderwijsmeegedeeld werd aan degenen, die ogen laadden om door de typen tezien op de betekende zaak.
Evenzo, wanneer wij komen tot de tijden van de profeten,werden de typen en voorbeelden nog steeds gebruikt. Jeremia werdnaar het huis van de pottenbakker gezonden om Gods volstrektevrijmacht te leren (Jer. 18); hem werd bevolen een linnen gordeldragen, en dan die te versteken in de kloof van een steenrots bijde rivier de Eufraat, om te tonen hoe de Heere de hovaardij vanJuda wilde verderven (13: 1-11); hij zag twee vijgenbomen, om hemhet onderscheid te leren tussen het goede en het boze (24). Zo,ging Jesaja drie jaren barrevoets tot een teken en wonder voorEgypte en Ethiopië (Isa. 20:3); en Ezechiël werd bevolen eentichelsteen te nemen en daarop de stad Jeruzalem te bewerpen, eneen belegering tegen haar te maken (Ezech. 4:1,2). Wanneer wijtot het Nieuwe Testament komen, vinden wij dat de Heere veelgebruik maakt van deze wijze van onderrichten. Al Zijngelijkenissen waren zoveel sprekende voorbeelden, onder welkegeestelijke wijsheid verborgen was. De zaaier uitgaande om tezaaien, de vrouw verbergende het zuurdeeg in drie maten meel; ende man vindende een parel van grote waarde, het net geworpen inde zee, de deur, de herder, de wijnstok, bij welke Hij zichzelfvergelukt,wat zijn deze alle dan natuurlijke afbeeldingen,welke de Heere gebruikt om geestelijk onderwijs mee te delen?Inderdaad zo gepast en zo schoon zijn vele van deze afbeeldingen,dat er sommigen geweest zijn die vraagden, of God in de eersteschepping van alle dingen niet een bijzonder vooruitziet had opgeestelijke waarheden. Bijvoorbeeld toen hij aan het schaap zijnaanzijn gaf, of Hij niet een bijzonder oog had op deuitverkorene; en toen Hij de wijnstok schiep, of Hij niet eengeestelijke heenwijzing op Christus en Zijn lijden deed. Wij ziendan in de gehele uitwendige schepping een type en een voorbeeldvan de nieuwe schepping. Maar daar is een zaak, welke, naar ikdenk, bewijst, dat dit inzicht niet in de waarheid gegrond is.Wij vinden de Apostel Paulus gebruik maken van voorbeelden, nietslechts allemaal van menselijke uitvinding, maar van dezulkenzelfs als veel kwaad in zich bevatten. Bij voorbeeld, in vieronderscheidene plaatsen heeft hij een opheldering ontleend van deopenbare spelen van de Grieken, welke, gelijk alle grote engemengde vergaderingen, ongetwijfeld met veel kwaad vergezeldwaren. Zo vinden wij hem zeggen (1 Kor. 9: 2426),"Weet ulieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wellopen, maar dat één de prijs ontvangt? Loopt alzo dat u die magverkrijgen. En een ieder die om prijs strijdt onthoudt zich inalles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroonzouden ontvangen, maar we een onverderfelijke. Ik loop dan alzo,niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als in de luchtslaande." Hier is het voorbeeld duidelijk ontleend van dewedloop en het vuistgevecht onder de Grieken in gebruik bij hunopenbare spelen. Zo, ook (Hebr. 12:1) zegt hij "Waarom danook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebbenliggende, (zinspelende op de menigte van aanschouwers die delopers om de prijs als een wolk omringden), "laat onsafleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijkomringt," (gelijk de lopers alle onnodige belemmeringenaflegden), en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, dieons voorgesteld is" Zo ook sprekende van zijn eigenondervindingen (Pilipp. 3:13,14) zegt bij, "Broeders! ikacht niet, dat ik zelf het gegrepen heb, maar een ding doe ik,vergetende hetgeen achter is en strekkende mij tot hetgeen vooris, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die vanboven is in Christus Jezus." Hier zinspeelt hij duidelijk opde lopers in de wedren, welke in hun vurigheid om vooruit tekomen en de prijs te behalen, niet denken over de weg welke zijafgelegd hebben. De vierde plaats waar dezelfde apostel hetvoorbeeld ontleent van deze openbare spelen, is het vers waaroverik voornemens ben, met Gods hulp en zegen, deze morgen iets voorte dragen. "En indien ook iemand strijdt, die wordt nietgekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden."
Teneinde in de geestelijke zin van deze tekst te komen, zomoet ik u voor enige ogenblikken bepalen bij de natuurlijkeuitlegging ervan. Het heeft de heiligen Geest behaagd, door demond van Paulus onder dit natuurlijk voorbeeld, geestelijkeonderwijzing mee te delen; wij moeten daarom door deze schilheenbreken, om tot de kern te geraken, want als wij niet eenduidelijk gezicht van het voorbeeld hebben, zullen wij eenverwarde gedachte van zijn geestelijke betekenis hebben.
De apostel dan gebruikt hier, gelijk ik reeds aantoonde, eenvoorbeeld genomen van de openbare spelen in zijn tijd, waarinprijzen gegeven werden aan hen, die de overwinning behaalden ineen van deze vijf zaken, het wagenrennen, de wedloop, hetworstelen, het vuistgevecht, en een gevecht samengesteld uit detwee laatste.
"Indien iemand ook strijdt," hiermee bedoelt hij,die worstelt, of op een andere wijze kampt, om de overwinning tebehalen, de prijs, een kroon van bladeren zijnde, welke in hetopenbaar aan de overwinnaar werd uitgereikt. Nu, daar warenzekere regels en voorwaarden vooraf bepaald, welke door al demededingers naar de prijs ten strengste moesten in acht genomenworden, en indien een van de regels van het spel, gelijk wijzouden zeggen, door een strijder veronachtzaamd werd, ofschoonbij dan vooruit gekomen was, zo verloor hij toch de prijs, omdat"hij niet wettig gestreden had," dat is, zich nietgedragen had naar de regels. Om een vergelijking te bezige van depaardenwedlopen hier in zwang (een werk, hetwelk ik veroordeel,ofschoon ik het beeld gebruik, om licht over de tekst teverspreiden), indien een paard aan de verkeerde zijde van de baanloopt, of minder gewicht draagt dan de regel van de wedloopvereist, hij verliest de prijs, ofschoon hij het eerst aan heteinde is.
Zo de natuurlijke zin van het beeld verklaard hebbende, zullenwij nu over gaan tot de geestelijke zin daarmee bedoeld. Wijbesluiten dan hieruit, dat er in geestelijke zaken een wettig eneen onwettig strijden is; en dat de prijs niet noodwendig gegevenwordt aan hem, die de wedloop wint, indien hij zich niet gedragenheeft naar de vastgestelde regelen.
Ik denk dan, wij kunnen zeggen, dat er drie onderscheidenwegen van strijden zijn.
I. Daar is een onwettig strijden om onwettige voorwerpen.
II. Een onwettig strijden om wettige voorwerpen.
III. Een wettig strijden om wettige voorwerpen.
Van deze drie soorten van strijden zijn twee verkeerd en eenis recht. Onwettig strijden om onwettige zaken, isklaarblijkelijk verkeerd. Onwettig te strijden om wettige zaken,berooft iemand van de prijs, en is bijgevolg ook verkeerd. Wettigte strijden om wettige voorwerpen, is de enige strijd welke deHeere bekroont en daarom de enige strijd welke recht is.
I. Nu, wat recht is kan dikwijls best gezien worden door aante tonen wat verkeerd is, en daarom zal ik beproeven tebeschrijven wat het is, onwettig te strijden om onwettige zaken.
1. Te strijden om de voorrang, een Diotrefes in de kerk tezijn (3 Joh. vs. 9) is een onwettige strijd om een onwettigvoorwerp. Daar is geen meerderheid of voorrang onder de navolgersvan Christus. "Gij zijt allen broeders," zei Jezus totZijn discipelen (Matth. 23: 8), "de grootste in hetKoningrijk der hemelen is hij die het meest gelijkt op eenkind" (Matth. 23: 4). "De overste der volken voerenheerschappij over hen. Doch zo zal het onder u niet zijn; maar zowie onder u zal willen de eerste dijn, die zij uwdienstknecht" (Matth. 20:2527) Voorrang onderbroederen is een onwettige zaak en derhalve moet de strijd daaromaltijd onwettig zijn.
2. Te strijden om nietige en ijdele vragen is onwettigstrijden. "Brengt deze dingen in gedachtenis," zegtPaulus, "en betuig voor de Heere dat zij geen woordenstrijdvoeren, hetwelk tot geen ding nut is, dan tot verkering van detoehoorders." (2 Tim. 2: 14.) Zo spreekt hij ook van hem dieraast omtrent twistvragen en woordenstrijd uit welke komt nijd,twist, rasteringen, kwade nadenkingen, verkeerde krakelingen vanmensen, die een verdorven verstand hebben." (1 Tim. 6 4,5)Wanneer mensen van deze kibbelachtige, twistzieke geest in dekerken opstaan, wee dan haar vrede.
3. Te zoeken naar een gedaante van godzaligheid, terwijl menheimelijk de kracht daarvan verloochent, of een naam te hebben,dat men leeft terwijl men dood is in zonden, is een onwettigstrijden om een onwettige zaak. Te strijden om een witgepleisterd graf, een geblankette huichelaar, een verrader van dekerken te zijn is inderdaad afschuwelijk strijden.
4. Te strijden om vleselijke heiligheid en menselijkevolmaaktheid, is een onwettige strijd. Nooit heeft God bedoeld,dat het vlees heilig zou zijn. In Zijn gesprek met Nicodemus, zeiJezus, aangaande het rechte begin van het goddelijke leven."Hetgeen uit het vlees is, dat is vlees, en hetgeen uit deGeest geboren is, dat is geest," en vestigde aldus eeneeuwig en onveranderlijk onderscheid tussen die beiden. "Ikweet, dat in mij," zegt Paulus, "dat is in mijn vlees,geen goed woont." "Het vlees begeert tegen de Geest ende Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander."(Gal. 5: 17.) Daarom alle pogingen om het vlees te volmaken of teheiligen, worden genoemd "de luipaard verandert zijn vlekkenen de moorman zijn huid."
5. Voorts: alle pogingen om God te behagen door onszelf, iseen onwettige strijd om een onwettige zaak. Hij kan zo geenwelgevallen in ons hebben. De bedorven bron van ons hart gietgestadig haar bedorven stromen uit en daarom, al wat daaruitvoortkomt is bedorven. Niets dan volkomen zuiverheid kan behagenaan een volmaakt heilig God, en daar geen gedachte, woord of daadbij ons is voortgekomen uit eens veranderde natuur kan het Godeniet welgevallig zijn. En echter, hoe menigeen denkt dat zijngebeden of zijn tranen, of zijn goede werken ontvankelijk zijnbij de Heere.
6. Alle poging, om de Wet in haar gestrenge eisen te houden,is een onwettige strijd. Dat is, het wordt niet gedaan zoals Godhet wil gedaan hebben. Jezus, en Hij alleen van al demensenkinderen, hield de wet, en hij, die zijn eigengerechtigheid wil oprichten om de gerechtigheid van Christus teverwerpen of te minachten strijdt onwettig.
7. Te strijden om de wereld te veranderen en de bokken inschapen te verkeren, te zoeken, om de eeuwige scheidslijnentussen de uitverkorenen en de verworpenen, te vernietigen, enJehovah's vrijmachtig besluit van veroordeling en genade teverwarren, is een onwettige strijd om een onwettig voorwerp. Descheidsmuur te breken tussen de kerk en de wereld, en de leer vande onderscheidende genade tot enkel nietigheid te maken, iswaarlijk te strijden tegen elke regel van Gods woord.
8. Te zoeken om een gemakkelijker en edeler weg te vinden, dande smalle weg en de enge poort om in de schaapskooi te komen,maar niet door de weg van de wedergeboorte, als de deurwachterdezelve opent; te streven naar enige andere behoudenis dan dooreen ondervindelijke kennis van Christus en de kracht van Zijnopstanding; menselijke talenten en de godsdienst van het schepselte verheffen als voldoende met of zonder de onderwijzingen van deHeilige Geest; te trachten naar natuurlijk geloof, hoop, berouwen liefdezijn alle takken van onwettig strijden omonwettige zaken. Door onwettig wordt verstaan, gelijk ik tevorenzei, niet dat tegen de letter van de Wet is, niet dat, hetwelkniet in nauwkeurige overeenkomst is met de zedelijke Wet, of deTien Geboden, of enige tak van de Mozaïsche Wet. De woorden"wettig" en "onwettig" in de tekst hebbengeen opziet op de eigenlijk gezegde Wet. De woorden"wettig" en "onwettig" betekenen eenvervullen of niet vervullen van zekere regels en voorwaarden inGods woord gegrond. Deze wetten en regels zich geen wettelijkeregels van het oude verbond, maar voorwaarden van het Evangelie,het nieuwe verbond. Versta me niet verkeerd. Ik bedoel hier geenvoorwaarde om door de mens vervuld te worden, maar zekere regels,overeenkomstig welke de Heilige Geest werkt: "Wij Zijn hetleem en Hij is de pottenbakker;" maar de hemelsepottenbakker werkt naar regels; en was het voor een vat mogelijk,dat het tegen de regel aan gemaakt werd, dan zou het geen vatzijn ter ere gemaakt voor des meesters gebruik. Ik wens mijduidelijk uit te drukken, want zodra iemand begint te sprekenover regels en voorwaarden, dan zijn er vele onwetende ofbevooroordeelde mensen die hem voorzeker schuldig zullen maken,om een woord. Onthoud dit dan, dat bij het woord regels, wettenof voorwaarden, ik zekere wijzen bedoel, op Gods woord gegrond,overeenkomstig welke Heilige Geest handelt, wanneer Hij hetwillen en het werken in ons werkt naar zijn welbehagen.
Al het strijden dan van vleselijke onwedergeborene belijders,is een onwettig strijden naar een of meer onwettige voorwerpen.Verstoken zijnde van hemelse onderwijzing, strijden zij nimmer omwettige voorwerpen, dat is, zulke voorwerpen, als gesteld wordenvoor de ogen van de uitverkorenen. God heeft hun nimmer ingeleidin de diepten van de val, noch Zijn heilige Wet in haar diepte engeestelijkheid op hun geweten gebracht. De fonteinen van de groteafgrond in hun hart zijn nimmer opgebroken, noch hun geheimbederf bloot gelegd. De zonde is een last onder welke zij nimmerkermen, het ongeloof kwelt en plaagt ze nimmer, de gehelevervreemding van hun hart van God was nooit zo voor hen ontdektom ze te overtuigen van hun hulpeloosheid en hopeloosheid.Jesaja's ondervinding was nimmer de hunne, toen hij uitriep:"Wee mij, want ik verga! want mijn ogen hebben de Koning, deHeere der heirscharen gezien." Hun bevalligheid was nimmer,zoals bij Daniël, veranderd in bederf, noch zij verfoeiden zichooit zoals Job, in zak en as. Was dit werk met Goddelijke krachtin hun geweten gebracht, was de Wet inwendig toegepast geweest,het zou hen terug gehouden hebben van alle onwettige strijd.
Aan de andere zijde stelt de Heilige Geest nooit voor de ogenvan hun gemoed het Evangelie van de genade van God. Geenvleselijke belijder, hetzij Calvinist of Arminiaan, had ooitgeestelijke kennis van Wet of Evangelie. Had hij ondervindelijkde Wet gekend, het zou hem teruggehouden hebben van onwettigstrijden. Had hij ondervindelijk het Evangelie gekend, het zouhem terug gehouden hebben van onwettige zaken. Aldus hadden zijnooit enige smaak van de zoetheid van het Evangelie. Deuitwendige voorstelling en theorie mogen zij volkomen verstaan,en het zeer nauwkeurig en geleerd beredeneren, meer de inwendigekracht, de hemelse zoetheid, de goddelijke toepassing ervan,daaraan hadden zij nimmer de minste kennis. Hun hoofden mogen opde berg Sion geweest zijn, hun harten zijn echter op de bergSinaï.
Deze onwettige strijders om onwettige voorwerpen worden nimmergekroond. Zij mogen schijnen het eerst aan hun doeleinde tekomen; en wij weten wel hoe een onwedergeborene belijder uitmuntin ijver, werkzaamheid, en uitwendige godsdienst, boven het zwaarbeladen hijgend kind van God. Maar hij wordt niet gekroond. Hijheeft geen last gedragen. Hij heeft gelopen aan de verkeerdezijde van de palen. Hij heeft de loop gewonnen, maar de prijsverloren. Wij horen de grote Rechter op de jongste dag,niettegenstaande hun beroep, dat zij in zijn naam gearbeid,duivelen uitgeworpen en hele krachtige werken gedaan hebben, hunde kroon des eeuwige levens weigeren, met deze vreselijkeuitspraak: Ga weg van mij, Ik heb u nooit gekend.
Ik zal gelegenheid hebben, als ik met mijn onderwerp verdervoort ga, om aan te tonen dat de Rechter van levenden en doden,aan de wettige overwinnaar twee kronen geeft, een kroon hier eneen kroon hiernamaals; de kroon van Zijn liefde en goedkeuring inde geweten op aarde, en de kroon van de eeuwige heerlijkheid inde hemel. De onwettige strijder om onwettige voorwerpen, is, metgeen van beide deze kronen versierd, want de ene in maar devoorproef en zekere voorloper van de andere. Hij heeft bijgevolggeen kroon van verborgen goddelijke goedkeuring in zijn hartontvangen. Geen Goddelijk liefdebewijs ontvangt hij in zijn ziel,noch een Goddelijke ontdekking in zijn geweten bekrachtigd zijnwoorden en werken. Belijders van elke rang mogen hem prijzen;maar de verzegeling van de Heilige Geest, de hemelse kroon daarGod zelf mee versiert, werd nooit gekend, nooit gevoeld.
Gods kinderen worden dikwijls in de war gebracht door diteigenwillig strijden, bijzonder in jongere dagen voordat de Heerehun vuiligheid heeft weggenomen door de Geest des oordeels en deruitbranding. Wij vinden dit dikwerf het geval met de discipelen,terwijl de Heere bij hen was, voordat zij met de Heilige Geest enmet vuur gedoopt waren. Ofschoon wedergeboren tot een geestelijkleven, streden zij gedurig om de voorrang, elk wenste de eerstete zijn. Aldus moesten de zonen van Zebedeus, bevreesd voor huneigen overredende invloed, uit nood gebruik maken van dewelbespraakte tong van een vrouw, dat machtig wapen, hetwelk zo'weinigen kunnen weerstaan, om hun meester te nopen, hen tezetten, de ene aan zijn rechter-, de ander aan zijn linkerhand,in zijn honingrijk. Zo ook bij een andere gelegenheid wildendezelfde twee discipelen vuur van de heuvel doen komen, om deSamaritanen te verderven, toen zij Christus niet wildenontvangen. (Luk. 9: 54.) Aldus streden wij in onze jeugdigegodsdienstige dagen, om menig onwettig voorwerp. Vleselijkeheiligheid, God te behagen door onze eigen oefeningen, onszelfgodsdienstig te maken, en de leer van de genade te verstaan dooralle soorten van godsdienstige boeken te lezen, belijders tebehagen, de wereld te bevredigen, het kruis te versnijden, deaanwrijving van liefdeloosheid te vrezen, vleselijke betrekkingentot bedaren te brengen, en zich op te houden niet oude kennissen, wie van ons heeft nimmer zo gestreden om deze onwettigevoorwerpen? Maar wij konden nimmer tot de kenner van de hartengaan, om in ons geweten de kroon van Zijn goedkeuring teschenken. Wij streden om de voorrang, maar werden nimmergekroond, omdat wij onwettig hebben gestreden.
II. Maar nu kom ik tot een andere soort van strijd, welke isde onwettige strijd om wettige zaken. De strijd, welke wijzo-even hebben beschreven, was een onwettige strijd om onwettigevoorwerpen. In die waren de bedoelde en gezochte voorwerpen,zowel tegen de regels van het woord van God aan, als de wijze omze te verkrijgend. In de strijd, welke wij nu beschouwen zullen,zijn de bedoelde voorwerpen wettig en goed, maar zij wordengezocht in een onwettige verkeerde weg.
Ik herhaal nog eens dat wettig en onwettig hier niet zeggenwil en niets gemeen heeft met de eigenlijk gezegde Wet, maarbetekent een toestemmen of niet toestemmen aan de zijde van destrijder in zekere regelen, welke God in Zijn Woord heeftneergelegd. Wat deze regels zijn zullen wij nu zien.
Daar zijn dan zekere wettige voorwerpen in het Woord van Godvermeld, als de dingen die beoogd worden door ieder die loopt deloopbaan, hem voorgesteld door de Heilige Geest. Deze wettigevoorwerpen zijn de zegeningen, met welke God Zijn kerk gezegendheeft in Jezus Christus. Wie zit aan het einde van hetworstelperk om de prijs uit te wijzen? Wat zegt Paulus?"Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die onsvoorgesteld is, ziende op Jezus, de overste Leidsman en Voleinderdes geloofs." (Hebr. 12. 1, 2.) Nu, op wie kunnen de lopersin het worstelperk zien, dan op Hem, die aan het einde van debaan zit? Zij laten de toeschouwers achter en met uitgestrektehals zien zij vooruit op de Rechter van de prijs. "Hij is deoverste Leidsman van hun geloof," die hun kracht geeft om telopen, en "de Voleinder" door hun te kronen met Zijngoedkeuring.
Om "Christus te gewinnen" dat is het voorwerp van deziel voorgesteld, welke loopt in de hemelse loopbaan. "Opdatik Christus moge gewinnen," zegt Paulus (Filip. 3: 8.) Maarwat is het Christus te gewinnen? Wel, Hem in onze harten tehebben als de hoop van de heerlijkheid, Hem te omarmen met armenvan het geloof en van de genegenheid, een bekwaam te zijn om metgevoel te kunnen zeggen: "Mijn liefste is mijn, en ik benZijn" Daarenboven, vergeving van de zonden, betoning vangenade, Goddelijke uitlatingen, des Vaders tegenwoordigheid enliefde, de Geest van aanneming stellende de ziel in staat teroepen: "Abba, Vader," de toepassing van Christus'vergoten bloed en genadige ontdekkingen van Zijn heerlijkegerechtigheid, deze zijn wettige voorwerpen voor wedergeborenezielen om naar te strijden. Wettig, niet omdat de Wet, eigenlijkzo gezegd, daarvan spreekt, want de Wet geeft nimmer uit- nochinwendige getuigenis, maar omdat de regel van het geloof, hetheerlijk Evangelie van de genade van God, deze zegeningenopenbaart als het deel van het volk van God, in het NieuweTestament. Nu, geen dan een levende ziel hijgt en verlangt naardeze geestelijke zegeningen. Huichelaren en goddelozen mogen dehemel begeren om de hel te ontgaan, gelijk Bileam de dood van deoprechten begeerde te sterven. Maar ik geloof niet dat iemand daneen levende ziel een inwendige hemel begeert. Vergeving van dezonden moge een goddeloze begeren, de knaging te ontkomen van deworm die nimmer sterft, en het vuur dat niet wordt uitgeblust;maar ik ben volkomen overtuigd, dat niemand die dood is in dezonde, met sterke zuchtingen en brandende begeerten verlangt alshijgt naar de openbaringen van de zuivere liefde van een heiligGod.
Geen natuurlijk mens, neen, niet de meest geleerde belijder,stort ooit zijn ziel uit in smekingen om de gezegendeoverschaduwing van de Heilige Geest. Het was nooit zijn dagelijksverlangen noch nachtelijke zucht. Hij had nimmer een hart omzon zegen te vragen, noch een hart om dezelve te ontvangen.
Maar in Zijn genadige bedoelingen met Zijn eigen kinderenstelt de Heere gewoonlijk hun zekere zegeningen voor, ofwel Hijdoet hen hun diepe nood gevoelen en daarna doet Hij in hun zielenhevige begeerten ontbranden. Ik herdenk hoe vurig mijn ziel bijnaveertien jaren geleden, verlangde naar de kennis van God. Hetoverviel mij, in diepe droefheid, ongezocht, en bleef mij bijweken lang dag en nacht. O, welk een geest van gebed en smekinghad ik toen, om de inwendige kennis van God in Christus!
Maar daar is een onwettig strijden in levendgemaakte zielen omdeze wettige zaken.
Nu, God heeft in Zijn woord van de waarheid drie plechtigeregels neergelegd, wetten mag u ze noemen als u wilt, welke hetwettig strijden regelen.
1. De Heilige Geest moet het inwendige werk van de genadebeginnen, voortzetten en voleindigen.
2. De ziel moet onder Zijn Goddelijke onderwijzing gebrachtworden, om volkomen ontbloot en ontledigd te worden van allewijsheid, kracht, hulp, hoop en gerechtigheid van de mens.
3. De heerlijkheid van een Drie-enig God moet het einde en hetdoel zijn van alles.
Menige verzaking van deze drie regele van het strijden maken,dat iemand onwettig strijdt.
Nu, in onze vroegere dagen streden wij dikwijls om wettigevoorwerpen, maar onze wijze van strijden was niet overeenkomstigdeze drie regels, en daarom streden wij onwettig. Wij worden nietontbloot, noch in de laagte gebracht in één dag. Het is vaakeen werk van lange duur. Ik kan hier wel van ondervindingspreken. Ik was niet ontbloot, niet in de laagte gebracht voorvele jaren herwaarts, toen ik geloof, dat de Heere mijn ziellevend maakte, maar van het eerste ogenblik af aan werd ik geleidom meerder of minder te strijden naar wettige voorwerpen, en konik niet zijn zonder inwendige godsdienst. Maar volkomenzielsarmoede drukte mij niet, schaamte en verlegenheid had mijnaangezicht nog niet bedekt. Ik had toen nog niet gevoeld wat eenlaag monster van snoodheid ik was, noch van mij zelf gewalgd enmij verfoeid in stof en as. Des mensen volkomen hulpeloosheid wasvoor mij meer een leerstelling dan een waarheid; ik was nietbekend met de machtige overweldigende kracht van de zonde, nochhet ploegijzers verzoeking had het diep bederf van mijn hart aande dag gebracht. Daarom streed ik onwettig. Wanneer ik viel,zoals gedurig viel, dan had ik enig geheim voorbehoud in mijzelf,enige gebeden, of berouw, of hoop, of voornemens, om mij uit dediepte op te helpen. Zijn wij niet allen meer of minder hiergeweest? Wij hadden een wettische geest die heimelijk invloed opons had, en er was een soort van dode hoop, dat als wij eenheilig leven leidden, de beloften geloofden, op Christus zagen,zoals wij ons verbeelden dat het zien was, en volhardendaanhielden, wij het voorwerp van onze begeerten zoudenverkrijgen. En ofschoon wij in de grond nimmer een stapvoorwaarts deden, daar was eens duistere inspanning naarvoortgaande heiligmaking, en een zoeken van de zegeningen van hetEvangelie bij de werken der wet. Welnu, wat was de uitkomst vanal dit onwettig strijden? Heeft God het ooit gekroond met Zijngenadige en hemelse goedkeuring? Wij weten het, dat Hij ditnimmer deed. Wanneer wordt men met de kroon bedekt? "Op dedag van de bruiloft, en op de dag van de vreugde van hethart." (Hoogl. 3: 11.) En daar kan geen bruiloft, geenopenbare verloving zijn van de ziel met Christus invriendelijkheid, in genade en in getrouwheid, totdat wij doodzijn aan de wet, onze eerste man. Dan wordt de kroon op het hoofdgezet. God is een jaloers God, en wil Zijn eer niet aan eenandere geven. Onze eigen strijd zal ons Zijn liefdeblikken nooitverschaffen. Nu, deze weigering van de kroon bij al haarbrandende begeerten en ernstige strijd, maakt de zoekende zieldroevig, verlegen en verbijsterd. Neen, zij is bijna gereed metGod te twisten, en beschuldigt Hem van ongetrouwheid, omdat Hijniet tot haar spreekt van vrede en vergiffenis. Jeremia was hier,toen hij met driftig beklag uitriep: "Waarom is mijn pijnsteeds durende, en mijn plaag smartelijk? Zij weigert geheeld teworden; zoudt Gij mij ganselijk zich als een leugenachtige, alswateren die niet bestendig zijn?" (Jer. 15; 18.) Maar wijkunnen geen godsdienst leren precies zoals wij de rekenkundeleren; wij kunnen niet de lei nemen, schrijven naar de regel uit,en de som maken. Gods onderwijzingen zijn van een zeeronderscheiden natuur, en strekken om al de hoogheid en wijsheidvan het schepsel te fnuiken en te vernietigen. Ook kunnen wijGods werk niet verhaasten; Zijn onderwijzingen zijn voor hetgrootste gedeelte geen haastige onderwijzingen, maar gebod opgebod, regel op regel, hier een weinig en daar een weinig. Ik kanniet in uw ondervinding staan, en u niet in de mijne. Niemand vanons weet een jota meer of minder dan de Heilige Geest in ons hartgeschreven heeft. Wij leren geen godsdienst in een dag. De wegvan Egypte naar Kanaän was maar van enige weinige dagen, maar deHeere verkoos Zijn volk in de woestijn te leiden, door vurigevliegende slangen, droogte en honger, veertig jaren lang. Enwaarom dan, "opdat Hij hen verootmoedigde, om hen teverzoeken, om te weten, wat in hun hart was?" Dit was eengedeelte van de les, en het andere was, "opdat Hij u bekendmaakte dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat demens leeft van alles, wat uit des Heeren mond uitgaat."(Deut. 8:2, 3.) En aldus leren wij door smartelijke ondervindingde ijdelheid van al het pogen van de mens, en worden in dietoestand gebracht waar alle inspanning van krachten faalt.
III. Maar nu komen wij tot de enige strijd welke de Heerebekroonteen wettig strijden om wettige voorwerpen.
Van de andere twee soorten van strijden was de eerstehoofdzakelijk; het strijden van goddelozen, en daarom nietgekroond. Het tweede was het strijden van levendgemaakte zielen,maar niet gekroond, omdat zij niet streden overeenkomstig deregels van het Evangelie.
Maar nu handelen wij over dezulken die tot armoede en geheelonvermogen om te betalen gebracht zijn in die toestand als in degelijkenis van de twee dienstknechten, "wanneer zij nietshadden om te betalen."
Om dit ten uitvoer te brengen is het werk van de wet. HetEvangelie brengt de ziel niet tot de bedelstaf. Het komt slechtsin als een vriend om de schulden te betalen, wanneer al iemandseigen geld verteerd is. De wet drijft al het geld uit de zak,roepende, "voort, voort, werk, werk." Maar wanneeralles verteerd is, kan de wet niets meer doen. De wet heeft danzijn werk verricht. De wet legt een last op, welke last gedragenwordt totdat hun hart door zwarigheid vernederd is, "Zijstruikelen en daar is geen helper" (Ps. 107:12.) ZoalsPaulus zegt: "Zonder de wet zo leefde ik eertijds maar alshet gebod gekomen is, zo is de zonde weer levend geworden, dochik ben gestorven." Door deze dood sterft de ziel aan de wet,zoals Paulus elders zegt: "Weet u niet, broeders, (want ikspreek tot degenen, die de wet verstaan,) dat de wet heerst overde mens zo lange tijd hij leeft?" (Rom. 7: 1.) Wanneer hijdan sterft onder de wet, sterft hij aan de wet en de wet houdt opheerschappij over hem te hebben. Alle strijden daarom van deuitverkorenen onder de wet, eindigt vroeger of later in stervenaan de wet. Nu, ik beroep mij op uw eigen geweten, of God ooit uwwettisch strijden heeft gekroond? Wat heeft de wet voor u gedaan?Wat kan de wet voor u doen, dan haar vloek in uw kart te brengen,schuld op uw geweten te leggen en slaafse vrees in uw gemoed teveroorzaken? Wettig te strijden is dan niet te strijden volgensde wet, maar volgens zekere regels in het Evangelie bepaald.Welnu dan, zij worden wetten genoemd, zoals de Heilige Geest hetwoord gebruikt wanneer Hij zegt: "Ik zal mijn wet in hunbinnenste geven en zal die in hun hart schrijven." Wijzullen nu met de eerste regel beginnen, welke is, dat de HeiligeGeest in ons moet werken alle kracht, wijsheid, genade, geloof,sterkte en leven, opdat wij mede strijden. Dit werk noemt deapostel een wet in Rom. 8: 2,"De wet des geestes deslevens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet derzonde en des doods." Wat niet uit het geloof is dat iszonde. Zovelen door de Geest loods geleid worden die Zijnkinderen Gods." Niemand weet wat Gods is dan de GeestGods." "Als de Geest der waarheid gekomen zal zijn, Hijzal u in alle waarheid leiden." Nu, zolang wij in eigenkracht strijden wordt de macht en wezenlijkheid van deonderwijzingen van Heilige Geest weinig gekend. Wij konden nietwerkeloos blijven, zo machteloos als des pottenbakkers klei. Alde kracht van het schepsel was niet verloren; een kleine voorraadwas gebleven.
De tweede regel van wettig strijden is, dat de lopers in dezeloopbaan geen kracht zouden hebben. "Hij geef de moedenkracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte van dien die geenkrachten heeft." "Want Christus, als wij nogkrachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozengestorven." "Zonder Mij kunt gij niets doen" zegtJezus. De Heere begon Zijn bediening met Zijn verbondsbetrekkingte openbaren aan de armen en nooddruftigen. "De Geestdes Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mijgezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om tegenezen, die gebroken zijn van hart; om de gevangenen te predikenloslating; om de verslagenen heen te zenden in vrijheid." Zozei Hij: "Zalig zijn de armen van geest, want hunner is hetkoninkrijk der hemelen. Zalig zijn die treuren, want zij zullenvertroost worden!" Al de zegeningen van het Evangelie zijnbeloofd aan de armen van geest; de verbannenen uit Israël. Maarwie maakt ze arm? Voorzeker de Heere overeenkomstig dat Woord,"de Heere maakt arm en rijk." Iemand kan wel naar hetuiterlijke zichzelf arm maken met versleten lompen, en het kleedvan de armoede aan te nemen. Ik heb van iemand gelezen die dooreen gril of soort van dolheid, de kleding aannam en leefde evenals een bedelaar. Hij had overvloed van voorspoed, maar Hijverkoos in lompen gekleed te zijn, en te leven van aalmoezen.Zulk een man was niet wezenlijk arm, maar zijn gewaande armoedewas maar een masker en een bedrog. Zo ook in het geestelijke, hijdie zichzelf arm maakt is niet een van Gods armen; en hij schendthet werk van de Heilige Geest; en is zo even schuldig alsof hijzich zelf rijk maakte. En een kind van God, dat zichzelf trachtarm te maken, strijdt onwettig, want hij werkt tegen de regel,dat alles wat wij zijn en hebben, alles wat wij recht weten envoelen, geheel en alleen het werk moet zijn van de Heilige Geest.Iemand die zichzelf arm maakt door uitwendige heerlijkheid teverwerpen, en uitwendige nederigheid aan te nemen, heeft nooit inZijn ziel de ondervindingen waar God zijn kinderen in oefent. Dewedergeborene kinderen Gods worden als onwilligen ontbloot; zijkunnen nooit geloven dat de Heere hen in de rechten weg leidt.Vertwijfeling, ongeloof, opstand, ontrouw woelen in hun harttegen Zijn onderwijzing. Hun eerste genietingen, en zoals zijmeenden gemeenschap is verdwenen, en zij voelen zich zoals Jesajazegt "overgelaten, gelijk een mast op de top van een berg,en als een banier op een heuvel." (30:17.) Het woord mast isin de kanttekening "een boom beroofd van takken." Enaldus staan ze beroofd van al hun uitgespreide takken vangodsdienst, een bladerloze tronk beroofd van bloemen en vruchten,naakt en kaal. Wellicht waren sommigen van u nimmer in dezeplaatsu verloor nimmer al uw godsdienst, en stond nimmervoor God zonder een zaadkorn, als de lange, bladerloze, taklozemast op de top van een heuvel. "O, nee," zegt u,"ik ben ver geweest, maar werd nimmer in deze plaatsgedreven." Maar ik wil u een geheim meedelen, - als u aanGod behoort, moet u verder uitgedreven worden dan u tot hiertoegeweest bent. Wij lezen (Ezech. 17:24), dat "de Heere degroene boom verdroogt, en de droge boom bloeiende gemaaktheeft." Want u moet verdroogd worden, voor u nog een groeneboom wordt, voordat u kunt bloeien in de hof des Heeren. Enmogelijk wanneer u geen godsdienst hebt, zo zal het de rechtetijd zijn voor de Heere ons iets van het Zijne te geven. Wij"kopen van Hem goud beproefd in het vuur." Nu, indienwij in het vuur zagen, waar het goud beproefd wordt, wat zoudenwe zien? Wel een smeltkroes, dat is een soort van aarden pot, metschuim en droesem en bobbelend en kokend. O, waar is het goud?Onzichtbaar op de bodem van het vat, bevlekt met schuim endroesem. Zo is het met de ziel in de oven. Geloof, hoop en liefdezijn verborgen op de grond van het hart, en het schuim en dedroesem van ongeloof, vertwijfeling en opstand worden alleengezien. Maar wanneer de louteraar met zijn roede het schuimwegdoet, dan komt het zuivere goud tevoorschijn. Nu, terwijl udoor deze ondervinding gaat, dan strijdt u wettig, want u vervultde tweede regel van de Christelijke strijd. Gij bent een armnooddruftig uitvaagsel dat niets kunt doen. Nu bent u waar Pauluswas. "Hoewel ik niets ben." (2 Kor. 12: 11.)
En dit stelt u in staat u te schikken naar de derde regel vaneen wettige strijd, God al de eer te geven. Zekerlijk u kunt geeneer voor uzelf nemen, wanneer u getoetst bent en te kort bentgekomen. Want indien de Heere u arm gemaakt heeft, teneinde urijk te maken, naakt opdat Hij u zou kleden, een bedelaar opdatHij u helpt, een bankroetier opdat Hij al uw schulden betaalt, enonvermogend opdat Hij u met vliegende vaandels in het gezicht vanuw schuldeisers, uit de gevangenis neemt, en u gebracht aan depoorten van de hel om u op te heffen tot de deur van de hemel,dan voorzeker moet u Hem al de eer geven. Hij heeft plechtigverklaard dat "geen vlees zal roemen voor Hem," en"hij die roeme dat hij roeme in de Heere." Nu, zoverschrikkend voor natuur en rede is de weg door welke Hij leidt,opdat Hij zelf de eer ontvangt. Niemand wil naar zijn zin in dezeweg wandelen. Maar God handelt niet overeenkomstig onze zin, maar"naar de raad van Zijn wil."
Maar wij strijden nimmer wettig totdat wij ophouden natuurlijkte strijden. Want de Heilige Geest begint inwendig te strijdenmet onuitsprekelijke zuchtingen. Geen fraaie gebeden om verrottebelijders te strelen. Geen droge volzinnen met teksten nauwkeurigvoorzien en van pas gemaakt gelijk de ruiten op een schaakbord,geen bloemen van welsprekendheid om te behagen aan hen diewoorden beminnen maar de kracht schuwen. Maar de ware strijd isalles inwendig werk, zuchten, roepen en kermen tot de Heere."O!" zegt u, "ik zal u zeggen wat ik strijdennoem. Het is op de dag des Heeren drie malen ter kerk te gaan, debijeenkomsten tot het gebed bij te wonen, zeven tijden des daagsgeregeld elke dag te bidden." Ach, mijn vriend, dat is eenvleselijke strijd. De enige strijd welke God kent is de strijddes Geestes; en de Geest strijdt inderdaad nimmer, tenzij hetvlees heeft opgehouden te strijden.
Nu, de inwendige strijd van de Geest is een vervulling van deondervinding welke Paulus beschrijft, 2 Kor. 12 9, 10."Wanneer ik zwak ben dan ben ik machtig." Hoe zo?"Omdat de kracht van Christus in zwakheid volbrachtwordt." Want ben ik gezegend, dan ben ik gezegend als eenlage ellendeling, een monster van goddeloosheid, door rijke,vrije, soevereine, onderscheidende genade. Geen druppel vanhemelse genade kan mijn hart raken door mijn eigen pogingen. Ikkon evengoed denken om de Atlantische Oceaan op te nemen in hetholle van mijn hand, als om in mijn ziel een druppel van Godsliefde te brengen, of een enkel gunstbewijs van Zijn vriendelijkaanschijn te verwekken. Ik mag zuchten, roepen, kermen, verlangenen hijgen om de uitstorting van Zijn liefde, maar ik kan geengrein daarvan doen neerdalen. Dan wordt het gevoeld om God al deeer te geven.
Nu, deze wettige strijders om wettige voorwerpen wordengekroond, en zij alleen. Deze kroon is tweeledig een kroonhier en een kroon hiernamaals, een kroon van genade in het hartgezet hier beneden, en een kroon van heerlijkheid hier boven. Zozegt Paulus: "Voorts is mij weggelegd de kroon derrechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter,in die dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die deverschijning van de Zoon liefgehad hebben." (2 Tim. 4: 8.)Deze kroon zal niemand verkrijgen dan die gestreden heeft, wettiggestreden heeft om in te gaan door de nauwe poort, en gelukkiggestreden heeft. De kroon beneden is de kroon waarvan inEzechiël 16:12 gesproken wordt, "Ik deed een kroon van deheerlijkheid op uw hoofd," en over welke de kerk klaagt datzij ze verloren heeft, "de kroon van ons hoofd isafgevallen." (Klaagl. 5: 16). Deze kroon wordt op het hoofdgezet wanneer de Heere blijken van goedkeuring en aanneming geeftin de Zoon Zijner liefde. Gelijk David spreekt (Psalm 103: 4)."Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden."Nu, deze inwendige kroon wordt nooit in het hart van iemandgeplaatst dan van een bedelaar, die geheel was weggeworpen."Hij verheft de geringen uit het stof, en de nooddruftigenverhoogt Hij uit de drek, om te doen zitten bij de vorsten, datHij hen de stoel van de eer doe beërven." Deze bedelaar isiemand die bedelt uit enkel belang in Gods grote genade, gekleedin lompen en gezeten in stof en as, in de drek van zijn eigenbederf. Hij en hij alleen wordt verheven in zijn ziel om tezitten onder de vorsten, de priesters en koningen, het koninklijkgeslacht die onveranderlijk gekroond worden met Goddelijke gunstbeneden, en erven de troon van de heerlijkheid hier boven.
Nu, deze inwendige kroning heeft geloof ik onderscheidentrappen. Daar zijn geen trappen in heerlijkheid, maar daar zijnzeker trappen van de genade. Daar zijn geen vrome uitmuntendeheiligen afgezonderd bij de troon, terwijl de moordenaar aan hetkruis en Maria Magdalena aan de deur staan omdat zij zulke grotezondaars geweest waren. Maar beneden zijn er trappen vanblijkbare genade, daar zich kinderen, mannen en vaders. Wanneer ubekwaam gemaakt bent om door het geloof te rusten in Christus'bloed en gerechtigheid, wanneer een druppel van Gods genade in uwziel gestort is, wanneer vrede gevoeld en gekend is en eenernstige gewaarwording van Gods goedheid en genade door het bloeddes Lams gemaakt is; wanneer in de diepten van ziel armoede enhulpeloosheid, hulp en kracht gevonden wordt om uw last op deHeere te werpen, dan en daar bent u gekroond geweest als eenwettig strijder. "O, zeggen sommigen, "wij moetenvolkomen verzekerdheid hebben, en daar is geen geloof zonderdat." Ik geloof, dat al het ware geloof een mate vanverzekering heeft, maar wie kan zeggen hoe vol zij moet zijn. Demelaatse die enkel riep: "Indien Gij wilt Gij kunt mijreinigen," had geloof, en evenzo de vrouw welke door deschare drong om de zoom van Jezus' kleed aan te raken, en deKananese vrouw welke maar een kruimpje begeerde van de tafel vande kinderen. Dit was een wagend geloof, een geloof vannoodzakelijkheid, een geloof gewerkt door beproevingen enzwarigheden. Dit geloof kroont de Heere als Zijn eigen werk, maarnimmer kroont Hij iets anders. Hij kroont niet onze strijd maarZijn eigen, niet ons werk maar het werk van Jezus Christus. Hebtu dan nooit een weinig gevoeld van dat zielsvermurwend werk?"Ach!" zegt u, "maar het duurde niet lang, en werdzelden gevoeld." Maar waar wordt gezegd hoe lang het durenmoet, en hoe dikwijls het gevoeld moet worden? De kroon maar eensop gehad te hebben en dat maar voor weinige ogenblikken, is tochgekroond te zijn geweest. U klaagt dat u deze zoete bevindingenverloren hebt. Maar hoe kon u verliezen wat u nimmer had? U zegt:"De kroon is mij van het hoofd gevallen." Dan moet hetdaar geweest zijn. En ik wil u een andere zaak daar zeggen, dat,indien de kroon ooit in uw hart geplaatst was, de rand daarvaneen teken heeft achtergelaten, en op die plaats waar zij eenindruksel heeft nagelaten, verlangt u ze weer geplaatst tehebben. Zie dan dat u wettig strijdt. Hebt u uzelf teneindegelopen, de adem verloren? Zijn uw armen verslapt, uw benen enrug gebroken? Dan wil de Heere u zelf dragen, als oparendsvleugelen, tot het einde van de baan, en leggen u aan devoeten van de Rechter, die zal u leren dat "de loop niet isder snellen, noch de strijd der helden;" maar dat "Godzich ontfermt diens Hij wil, en verhardt die Hij wil."
Amen.