Thomas Shepard

De heiliging van de sabbat

 

 

 

 

 

Getrouw uit het Engels vertaald

____________________________

Thesis 1. Het woord sabbat betekent eigenlijk niet gewone, maar gewijde of heilige rust. Daarom beveelt de Heere deze rust van werk op deze dag, niet zozeer omwille van de rust, maar omdat het een medium, of middel is tot die heiligheid die de Heere vereist op deze dag. Anders is de sabbat een dag van luiheid, niet van heiligheid. Ons vee kan slechts een gewone rust houden van het werk, evengoed als wij. En daarom is het de zonde en de schaamte van de mens, als hij de dag niet beter gebruikt dan de beesten die vergaan.

Thesis 2. En zoals de rust van de dag voor de heiligheid ervan is, zo is al het werk van de week voor deze heilige rust. Dat, zoals het doeleinde van al het werk van onze levens is voor onze rust met Christus in de hemel, zo ook van de zes dagen van elke week voor de heilige rust van de sabbat, de schemering en dageraad van de hemel. Want het achtste gebod, dat wil dat wij niet stelen, beveelt ons daarom om te werken voor onze gezinnen en welstand in al de perioden van werk. Dit vierde gebod, daarom, dat niet alleen toestaat, maar ons beveelt te werken gedurende zes dagen, moet een ander oogpunt hebben in ons te bevelen te werken, en een hoger doeleinde, dat niets anders kan zijn dan met opzicht op de sabbat. Dat, zoals we moeten waken voor het gebed, zo moeten we werken voor de sabbat; of zo heel de week werken dat we God mogen ontmoeten, en de sabbatdag mogen heiligen.

Thesis 3. Zoals daarom de heiligheid van de sabbat zedelijk is, omdat dit het doeleinde van de dag is, zo is de rust van de sabbat (het directe middel tot dat doeleinde) ook zedelijk. Zie, daarom, welke heilige plichten de Heere vereiste van de Joden, die niet ceremonieel waren, dezelfde plichten vereist Hij van ons op deze dag. Eveneens, welke rust Hij vereiste van hen tot dit doeleinde, dat eist Hij ook van alle christenen.

Thesis 4. Zij die de sabbat ceremonieel maken, fantaseren dat een striktere rust de Joden opgelegd is, dan waar de christenen nu toe verplicht zijn. Want zij plaatsen het ceremonieel zijn van de sabbat in de strikte rust ervan. Maar wij zijn verplicht tot dezelfde rust, wat het wezen ervan aangaat. En de grond voor een striktere rust dan waar wij toe verplicht zijn, zal te licht bevonden worden, als het goed overwogen wordt.

Thesis 5. Want hoewel het gezegd is dat de Joden niet mochten bakken, en geen eten mochten koken op deze dag, nee, er geen vuur op maken, nee, ook geen hout lezen op die dag, zonder de dood - al welke dingen christenen nu wettig mogen doen, - toch zal geen van deze plaatsen dat bewijzen, waartoe ze aangevoerd worden.

Thesis 6. Want, ten eerste, het wordt niet gezegd, (Exod. 16:23), bakt dat, en ziedt dat vandaag wat u de volgende dag tot voorziening mag zijn. Maar: en al wat overblijft, (namelijk dat niet gezoden of gebakken is), legt het op voor u in bewaring tot den morgen; en dus tot de morgen van de volgende dag. En als dat zo opgelegd is, vind ik niet dat zij worden verboden om dat, wat overblijft, te bakken of te koken op de volgende dag. Maar eerder, als zij het de volgende dag moeten gebruiken, dan mogen ze het op die dag ook bakken of koken, zoals ze dat van de zesde dag deden. En zonder dat konden ze het aangename gebruik ervan op de sabbatdag niet hebben. Inderdaad, het was even wettig om het manna te malen in molens en te stampen in vijzels, genoemd in Num. 11:8, op deze dag, als nu om koren op deze dag te dorsen en te malen. Daarom, het eten dat overbleef wordt niet verboden om gebakken of gekookt te worden op deze dag. Ook zou Gods speciale en wonderlijke voorzienigheid niet blijken in het te bewaren van wormen en van te stinken, als iets daarvan de vorige dag gebakken zou zijn, en niet integendeel op de sabbatdag.

Thesis 7. Hoewel ze ook werden verboden om vuur op deze dag te ontsteken, ten opzichte van enig gebruik; toch worden ze niet verboden dat te doen ten opzichte van om het even welk gebruik. Want er werd een vuur ontstoken voor de offeranden op de sabbat. En het zou een verbreken van de regel van barmhartigheid zijn om geen vuur te ontsteken voor de zieken en zwakken in de wildernis. Nehemia ook, een zeer strikt man, en ijverig voor de sabbat, had elke dag toch zo地 voorziening gemaakt, die niet klaargemaakt of gegeten kon worden zonder enig vuur op de sabbatdag. En omdat de sabbat niet een vasten is, maar een feest in die tijden zowel als in deze, vandaar is het niet ongepast voor de tijd om aangename voorzieningen klaargemaakt te hebben, op voorwaarde dat het klaarmaken van het eten niet een gebruikelijke verhindering is voor openbare of persoonlijke plichten van heiligheid op deze dag. Het ontsteken van vuur dat hier verboden wordt, moet daarom verstaan worden ten opzichte van de bedoeling van deze plaats, namelijk, geen vuur te ontsteken voor enig dienstwerk, nee, ook niet met het oog op dit bijzonder gebruik ervan, namelijk om het bouwen van het heiligdom en de tabernakel te bevorderen, waarvan in dit hoofdstuk sprake is. Want het wordt gezegd: al wie daarop werk doet, (dat is, enig dienstwerk, dat meer passend is voor de tijd van de week,) zal gedood worden, (Exod. 35:2). Er is daarom, òf geen afhankelijkheid van deze woorden in het derde vers van die in het tweede, òf anders moeten we het verstaan van het ontsteken van vuren alleen voor enig dienstwerk, dat hier niet alleen aan Joden, maar ook ons christenen verboden wordt.

Thesis 8. De man die hout las op de sabbat werd ter dood gebracht. Wat! Alleen om het lezen van hout? Waarom bracht God hen dan niet ter dood, die de eerste overtreders waren, (en daarom zeer passend om voorbeelden gemaakt te worden), die uitgingen om manna op deze dag te verzamelen? Daarom schijnt dit verzamelen van hout, hoewel het klein was in zichzelf, toch verergerd te zijn door arrogantie; en dat de man op arrogante wijze, met opgeheven hand, de sabbat brak. En daarom wordt het algemeen opgemerkt dat juist dit voorbeeld de wet van het straffen met de dood van een arrogante overtreder, volgt in ditzelfde hoofdstuk. En hoewel het gezegd wordt dat zij een man vonden, die hout las, alsof het in het geheim gedaan werd, en niet arrogant, weten we toch dat arrogante zonden in het geheim begaan kunnen worden, evengoed als openlijk. Hoewel zij niet in zo地 hoge graad arrogant zijn, als wanneer ze meer openlijk gedaan worden. De vrees voor de wet tegen de sabbatschenders kon de man weerhouden van dat openlijk te doen, dat voor God trots en arrogant werd gedaan. En hoewel Mozes twijfelde wat te doen met de man, die deze dodelijke wet tegen sabbatschenders tevoren aan hem gegeven had, toch zou hij gedurende een tijd onwetend geweest kunnen zijn van de volledige en ware betekenis ervan. Dit schijnt de Heere hier uit te leggen, namelijk, dat een sabbatschender die arrogant zondigt, ter dood gebracht moet worden. En hoewel het betwijfeld kan worden dat zo地 wet niet te rigoureus in deze tijden, zien we toch dat, waar de overheid verzuimt deze zonde te weerhouden, dat de Heere het werk van de overheid in Zijn Eigen hand neemt, en hen vaak plotseling neervelt, die Zijn sabbat arrogant ontheiligen. En het is de moeite van het onderzoeken waard, of arrogante sabbatschenders niet nog steeds ter dood gebracht dienen te worden. En ik twijfel niet dat de Heere dit òf op een dag wil ophelderen, òf anders enige bijzonderheid ontdekt in de toepassing van Zijn rechterlijke wet, aan die staat van de Joden, als meest passend voor hen, en niet zo algemeen passend voor alle anderen in christelijke staten. Maar voor dit laatste zie ik geen bewijs. En ook verwacht ik niet het ophelderen van het andere, terwijl de stemming van de tijden los en lauw is.

Thesis 9. Omdat we daarom overwegen dat enig werk gedaan mag worden op de sabbat, en enig niet, en dat het hart van de mens geneigd is om naar extremen te snellen, òf naar grove heiligschennis, òf naar farizeese striktheid, daarom moeten we onderzoeken van welke werken we moeten rusten, en van welke niet, op de sabbatdag.

Thesis 10. Als de Schriften hierin de rechter mogen zijn, dan zullen we vinden dat, wanneer ze elke manier van werk verbieden, ze dit uitleggen van dienstwerk. Het werk dat verboden wordt op de jaarlijkse sabbatten (dat slechts de rust van deze sabbat afschaduwde) is dienstwerk. En vandaar is de rust op de sabbat (in dit vierde gebod) tegenovergesteld aan het werk op de weekdagen. Dit is eigenlijk dienstwerk, wettig om dan gedaan te worden, maar onwettig op de sabbatdag.

Thesis 11. De schoolmannen en sommige van hun recente aanbidders, (zoals de Farizeeërs van vroeger), altijd blind in het uitleggen van de geestelijkheid van de wet van God, beschrijven dienstwerk op zo地 manier, zodat het malen van watermolens en windmolens, alsook het advies van de advocaten aan hun cliënten, de haringhandel van de vissers, geen dienstwerk bij hen zijn op deze dag. En inderdaad maken ze nauwelijks enig werk dienstwerk, dan wat slaafs is, en uitwendige knechtschap en vracht.

Thesis 12. Maar als we de Schriften raadplegen, en de woorden zelf van dit vierde gebod, dan zullen we twee dingen vinden die ertoe bijdragen om dienstwerk te maken. 1. Als enig werk gedaan wordt voor enige wereldse winst, voordeel, of levensonderhoud, om er de dingen van dit leven mee te verkrijgen en te kopen (dat het voornaamste doel van het wekelijkse werk is), dat is dienstwerk; geheel één met wat het gebod noemt "uw werk". Vandaar dat kopen, verkopen, zaaien, oogsten, dat gedaan wordt voor wereldse winst, onwettig zijn op deze dag, omdat het daarom dienstwerk is. Vandaar ook dat werelds plezier en tijdverdrijf (dat door God ingesteld is om wereldse arbeid aan te scherpen; niet elke dag noodzakelijk maar alleen in sommige tijden) daarom zeer passende toevoegingen aan dagen van werk zijn, en daarom onwettig zijn op deze dag. Op heilige tijden moet evenmin plezier gemaakt worden als op heilige plaatsen. Vandaar ook, aan de andere kant, de aren van koren te wrijven, eten klaar te maken voor aangename voeding voor de mens, omdat ze geen relatie hebben met wereldse winst, is geen dienstwerk, en ook niet onwettig. Maar ze mogen meer wettig worden gedaan voor het gemak van de mens, dan zijn paard op deze dag naar het water te leiden. Vandaar ook dat zulke werken die alle gedaan worden voor de bewaring van de schepselen, zoals het trekken van een schaap uit een sloot, het blussen van vuur in een dorp, koren en hooi te redden van een plotselinge overstroming van water, vuur te houden in de ijzeren molens, op het achterschip te zitten om het schip te sturen, en duizenden van zulke handelingen, (die niet eigenlijk gedaan worden voor wereldse winst) niet onwettig zijn. Want God Zelf stopte niet uit met de werken van onderhouding, toen Hij het deed met die van de schepping. Vandaar ook dat zulke werken, die geen werken zijn van onmiddellijke godsdienst, maar die er alleen noodzakelijk toe vereist werden, zoals het doden van de offeranden in de tempel, het gaan van een sabbatsreis naar de openbare samenkomsten, omdat ze geen dienstwerken zijn voor uitwendig voordeel, niet onwettig zijn op deze dag.

2. Zulke wereldse werken, hoewel ze niet gedaan worden voor wereldse winst of voordeel, als die toch door een vooruitziende zorg en voorzorg evengoed de week ervoor gedaan kunnen worden, of als ze evengoed gedaan kunnen worden in de week na de sabbat, dan zijn dit ook dienstwerken. Want zo drukt het gebod dit uit: "zes dagen zal men het werk doen", (wat betekent, dat wat evengoed gedaan kan worden in de week ervoor), en als alles niet gedaan kan worden, dan mag het daarom evengoed gedaan worden in de week daarna. Vandaar het bouwen van de tabernakel, (dat niet zozeer een werk was voor het voordeel van de mens, als wel voor Gods eer), omdat het tijdig genoeg gedaan kon worden op de zes dagen, vandaar dat het verboden wordt op de sabbatdag. Als iemand koren in het veld heeft, hoewel hij voor kan wenden dat het weer onzeker is, en dat het klaar is om in de schuur gedaan te worden, moet hij het toch niet binnenhalen op de sabbatdag, omdat er geen dreigend gevaar van bederf is op de maandag daarna, en dan kan hij het evengoed op die dag binnenhalen. Hetzelfde kan gezegd worden over dat de zeeman uitzeilt op de sabbatdag, hoewel hij niet zeker is van een redelijk harde wind op de dag daarna. Toch moeten we Gods voorzienigheid vertrouwen, Die ons bijna in al zulke zaken in onzekerheden houdt. Vandaar ook dat het vegen van het huis nu niet gedaan behoort te worden, als het evengoed gedaan kan worden op de dag daarvoor. Zo ook het kopen van enkele dingen in winkels, of het wassen van kleren. Als dat gedaan kan worden in de week ervoor of erna, dan moet het niet op deze dag gedaan worden. Vandaar, aan de andere kant, zijn werken van noodzakelijkheid, die niet zo gemakkelijke gedaan kunnen worden op de dag ervoor of erna, niet onwettig zijn op deze dag, zoals te vluchten in vervolging, de stad te bewaken, te strijden met de vijand. Vandaar ook dat werken van noodzakelijkheid, niet alleen voor het onderhouden van het leven, maar ook voor de aangenaamheid en aantrekkelijkheid van het leven, niet onwettig zijn. Want het is een grove misvatting om te denken dat alleen werken van absolute noodzakelijkheid toegestaan zijn op deze dag. Want om een os naar het water te leiden, dat in de meest strikte tijden niet afgekeurd werd, is niet van absolute noodzakelijkheid. Want hij kan meer dan een dag zonder dat leven. Het is alleen noodzakelijk voor de aangenaamheid van het beest. Hoeveel te meer is het toegestaan voor de aangenaamheid van het leven van de mens! De discipelen zouden misschien langer geleefd kunnen hebben dan de sabbat, zonder aren koren te wrijven, en de mensen kunnen op de sabbatdagen in het algemeen zonder warm eten leven, ja, zij kunnen misschien heel die dag vasten. Toch is het niet onwettig om dat soort voedsel te eten, omdat het noodzakelijk is voor de aangenaamheid van het leven. Vandaar ook dat het aandoen van aantrekkelijke kleren, het wassen van handen en gezicht, en veel van dergelijke dingen die noodzakelijk zijn voor de aantrekkelijkheid zowel als voor de aangenaamheid van het leven, nu niet onwettig zijn. Er is soms een onvermijdelijke noodzakelijkheid door de voorzienigheid van God, en soms een opgelopen noodzakelijkheid door het nalaten van zorg en vooruitzicht. In dit geval mag het werk soms worden gedaan, op voorwaarde dat onze nalatigheid van tevoren wordt betreurd. In één woord, hij die gewetensvol zal pogen dat niet meer werk wordt gedaan op de sabbat dan wat gedaan moet worden voor de doeleinden die genoemd zijn, dat hij zo niets anders te doen heeft dan op die dag met God te zijn, zal hierin veel vrede in zijn eigen geweten hebben, tegen Satans aanklachten. Vandaar, ten laatste, dat niet alleen uitwendig dienstwerk, maar dienstbare gedachten, genegenheden en zorg, deze dag afgeworpen moeten worden uit het gezicht van God, zoals andere gedaan moeten worden uit de ogen van de mensen. Want dienstbare gedachten en genegenheden zijn evenveel tegen het vierde gebod, als onkuise en vuile gedachten tegen het zevende.

Thesis 13. We moeten ons onthouden van elk dienstwerk, niet zozeer met betrekking tot het onthouden van werk zondermeer, maar dat we, omdat we geen werk van ons eigen verstand te doen hebben, geheel in beslag genomen worden door het werk van God. En dat, omdat we geheel weggegaan zijn van dat van onszelf, Hij met ons mag spreken, en Zichzelf meer volledig en gemeenzaam aan ons mag openbaren (zoals vrienden doen wanneer ze alleen gaan), omdat Hij ons geroepen en gedragen heeft uit het lawaai en de drukte van alle wereldlijke voorvallen en dingen.

Thesis 14. Omdat heilige rust daarom voor heilig werk is, zal het niet misplaatst zijn om te onderzoeken wat dit werk is, en waarin het bestaat. Tot dit doeleinde zal ik geen voorbeelden geven in enige van de verschillende bijzondere plichten, in het openbaar en het persoonlijke, van heiligheid en barmhartigheid; want dit kan gevonden worden in allen die over dit onderwerp schrijven. Ik zal alleen spreken over die soort van heiligheid die de Heere vereist in alle openbare en persoonlijke plichten. En ik zal daar doorheen gaan, en ze als het ware verlevendigen. En in waarheid, om dit uit te vinden, en om dit na te leven, is een van de grootste moeilijkheden, maar toch de grootste uitmuntendheid van een christelijk leven. Het bestaat daarom in de volgende vijf dingen.

Thesis 15. De eerste. De heiligheid op deze dag behoort onmiddellijk te zijn. Ik bedoel niet zonder het gebruik van de openbare of persoonlijke middelen, maar met betrekking tot wereldlijke dingen. Want we worden allen bevolen heilig te zijn in alle manieren van omgang, geheel de week, in al onze wereldlijke aangelegenheden. Heiligheid moet geschreven zijn op onze bekers, en potten, en ons paardentuig, en ploegen, en sikkels. Maar deze heiligheid is meer onmiddellijk. Wij geniegen God door en in het schepsel, en in onze wekelijkse gelegenheden en voorzienigheden. Maar denken we dat er niet meer heiligheid is vereist op de sabbat? Voorzeker, elke dag moest dan onze christelijke sabbat zijn, wat zeer onwaar is. En daarom is enige meer onmiddellijke heiligheid vereist op deze dag nu, die dan niet is, en ook niet elke weekdag van ons vereist wordt. En wat kan dit zijn, dan meer onmiddellijk tot God te naderen op deze dag, zo dichtbij als een sterfelijk mens kan doen, en de wereld opzij te werpen, en eruit te raken, en om zo dichtbij God te zijn in het gebed, in het horen van het Woord, in overdenking, enzovoorts? Als het mogelijk was om met Christus te zijn in de hemel, en Hem te genieten daar waar geen middelen zijn, dan moesten we deze dag daarnaar verlangen, en het prijzen. Maar omdat dit nog niet kan zijn, en dat de Heere naar beneden komt vanuit de hemel in Zijn instellingen, en Zichzelf daardoor zo dichtbij ons brengt als het kan zijn in dit zwakke leven, daarom moeten we niet alleen naderen in de instellingen, maar tot God en Christus daarin, op deze dag, en zo dichtbij Hen zijn met de grootste onmiddellijkheid, als we kunnen. Adam genoot God in zijn roeping gedurende de weekdag, maar dit was niet zo onmiddellijk als hij het moest hebben op de sabbatdag.

Thesis 16. De tweede is, deze heiligheid behoort niet alleen onmiddellijk te zijn, maar ook in het bijzonder, en in onze pogingen naar de hoogste graad, en met de grootste bedoeling van heiligheid. Want we zijn verplicht elke dag heilig te zijn in meer onmiddellijke heiligheid, en grotere toenaderingen tot God, gedurende de een of andere tijd van de dag. Maar nu worden we geroepen om meer in het bijzonder heilig te zijn. Want zowel de dag als wijzelf zijn nu daartoe apart gezet op een meer bijzondere manier. Wij moeten God liefhebben, ons in Hem verheugen, en tot Hem bidden, en Hem overpeinzen, elke dag; maar nu moeten al deze dingen op een meer bijzondere manier gedaan worden. De sabbat wordt niet alleen "heilig" genoemd, maar "heiligheid des Heeren". Dit toont aan dat de dag buitengewoon heilig is. En onze genegenheden en harten horen daarom daarbij passend te zijn. Het offer moest op deze dag verdubbeld worden. De Heere wilde dubbele eer van ons hebben op deze dag. Zodat, zoals we in de tijd van de week zondig verdronken zijn in de zorgvuldigheden van deze wereld, en genegenheden daartoe, zo behoren we op elke sabbat op een heilige manier verdronken te zijn in de zorgvuldigheden, en gedachten, en genegenheden voor de dingen van God. En vandaar dat we bevolen worden de sabbat onze verlustiging te noemen, en niet onze eigen gedachten te denken, of onze eigen werken op deze dag te doen. David zei, dat hij zou ingaan tot Gods altaar (de plaats van de publieke eredienst), naar de God van zijn verheuging, ja de blijdschap van zijn verheuging. Zo moeten wij niet alleen naderen tot altaar, Woord, sacramenten, gebed, maar tot God daarin; nee, tot God daarin als onze buitengewone verheuging, onze buitengewone liefde, onze buitengewone vrees, enzovoorts, in het bijzonder op deze dag. Er is nauwelijks één week, of we lopen vuil op vanuit onze wereldse gebeurtenissen, en door de wereldse dingen aan te raken. En wij ondergaan veel bederf, en verliezen veel grond door de verleidingen daarin. Nu, omdat de Heere medelijden met ons heeft, en omdat Hij ons een sabbat van herstel geeft, wat zullen we nu anders doen dan terug te keren, onze kracht herstellen, en vernieuwen, en, zoals de adelaars, ons uitbraaksel uitspuwen, en staan voor onze God en Koning op deze dag van staat en koninklijke majesteit, als al Zijn heiligen Zijn troon en aanwezigheid omringen, met onze mooie klederen, terwijl we het in het bijzonder betreuren dat we zoveel tekort komen voor de handelingen en diensten van de sabbat? We moeten ons niet tevreden stellen met de heiligheid, vreugden, vrezen, hopen, gebeden, lofprijzingen van een werkdag. Maar sabbatvreugden, vrezen, lofprijzingen, moeten nu onze versieringen zijn. En alles binnen ons moet verheven zijn tot een hogere melodie. Dat, zoals God ons deze dag geeft, bijzondere genade, middelen van genade, perioden van genade, speciale gelegenheden van genade, door het terugblikken op al onze ervaringen in de afgelopen week, zo is er een goede reden dat de Heere vereerd zou worden met bijzondere heiligheid op deze dag.

Thesis 17. De derde is, dat deze heiligheid niet alleen onmiddellijk en bijzonder behoort te zijn, maar constant en aanhoudend, de hele dag door. Want op elke dag van de week moeten we enige tijd nemen om te verkeren met God. Maar onze wereldse bezigheden roepen ons er spoedig vanaf, en dat wettig. Maar sabbatheiligheid moet de hele dag constant en aanhoudend zijn. Als de Heere zo strikt was dat Hij niet de eer van één moment wilde verlieten op een ceremoniële dag van rust, wat zullen we denken dat de Heere verwacht op deze dag, die zedelijk is? De Heere wilde op deze dag niet alleen geëerd worden bij vlagen, en opflikkeringen, en plotselinge scheuten, die verdwijnen als de vroege dauw; maar zoals het in de psalm van de sabbat is: "een psalm, een lied, op den sabbatdag. Het is goed, dat men den Heere love, en Uw Naam psalmzinge, o Allerhoogste! Dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten" (Ps. 92:1-3). En hoewel dit een vervelend ding is voor het vlees, om er zo lang in bezig te zijn; en hoewel we het niet volmaakt kunnen doen; toch is het een zeer zoet en heerlijk werk in zichzelf, om te denken dat de oneindig heerlijke God een arm, zondig schepsel zou roepen om met Hem te zijn, en aanwezig te zijn bij Hem, de hele dag lang. Om altijd met de Heere te zijn, dat is het beste van alles, maar daarna volgt om een hele dag met Hem samen te zijn. Zij die zien hoe geschikt ze zijn om voor altijd verbannen te zijn van de aanwezigheid van de Allerhoogste, en hoe buitengewoon onwaardig ze zijn om daartoe te komen, kunnen niets doen dan die liefde van Christus oneindig en buitengewoon te prijzen, om deze dag te komen en Zijn rust binnen te gaan, en de hele dag lang in Zijn Eigen boezem te liggen, en als een zeer geliefde vriend afkerig om van Hen te scheiden, totdat het nodig moet, en dat de dag voorbij is.

Thesis 18. De vierde is, dat deze heiligheid niet alleen onmiddellijk behoort te zijn, bijzonder, en constant; maar al deze heilige plichten moeten zo door ons vervuld worden, dat we hierdoor mogen ingaan in rust. Zo, dat onze zielen de zoetheid van de ware rust van de sabbat mogen vinden en voelen. En daarom moet het ook een zoete en kalmerende heiligheid zijn. Want de sabbat wordt niet alleen een sabbat van rust genoemd met betrekking op onze vrijstelling van lichamelijke arbeid; maar omdat het zo geheiligd moet worden, dat we op deze dag de rust mogen ingaan, of zo地 vervulling van God die rust aan onze zielen geeft. Anders heiligen we een sabbat nooit op de goede manier, want dan komen we tekort aan dit, wat het belangrijkste doel ervan is, totdat we zo God gaan zoeken, dat we Hem vinden; en Hem zo vinden dat we rust in Hem vinden, in het naderen tot Hem, en het staan voor Hem. Zoals God, nadat Hij zes dagen gewerkt had, rustte, en verfrist werd door de vervulling van Zichzelf, zo zouden wij na ons zesdaags werk, ook verfrist moeten worden in de aanwezigheid van de Heere. Dat, in het geval dat wij geen middelen hebben op de sabbat, Hij toch in plaats daarvan mag Zijn voor ons. En in het geval dat we die hebben, en dat we maar weinig daardoor aan ons meegedeeld vinden, dat we toch door dat kleine gedragen mogen worden op de vleugels van het geloof, boven alle middelen, tot die rust die we op deze dag in Zijn boezem mogen vinden. Dat, zoals Christus na Zijn werken in Zijn rust inging (Hebr. 4), zo behoren wij te arbeiden naar dezelfde sabbatsrust die hier beginnen is op de aarde, maar volmaakt wordt in de hemel. Dat, na al de vermoeiende stappen die we doen, en de zonden en moeiten die we heel de week ondervinden, we toch, wanneer de sabbat komt, mogen zeggen "mijn ziel! keer weder tot uw rust". Het doeleinde van elk werk is rust. Zo is het doel van al onze lichamelijke en geestelijke arbeid, of het nu gebeurt op de weekdagen of op de sabbatdag, dat moet deze rust zijn. En we moeten nooit denken dat we het einde van de dag bereikt hebben, totdat we de rust van de dag smaken. En ook is deze rust geen meteoor in de lucht, en een ding waarnaar alleen verlangd kan worden, maar dat nooit gevonden kan worden. Maar voorzeker, zij die vermoeid zijn van hun zonden in de week, en hun gebreken op de sabbat, en een behoefte voelen aan rust en aan verfrissing, zullen voorzeker de zegen hebben, namelijk de rust van deze perioden van verfrissing en rust, en de vertroostingen van de Heilige Geest Die hun harten op deze dag vervult. Niet wegens onze heiligheid, die op zijn best bevlekt is, maar vanwege de heiligheid van onze grote Hogepriester, Die het op Zijn voorhoofd geschreven heeft om de ongerechtigheid van al onze heilige offeranden weg te nemen. En Die klederen van genade en bloed heeft om ons te bedekken, en om ons onbevlekt te stellen voor het aangezicht van die God, Die we zoeken en dienen met veel zwakheid, en Die we op het laatste zullen vinden, als het werk van onze korte dag hier gedaan is, en onze langverwachte sabbat van heerlijkheid zal beginnen aan te breken.

Thesis 19. Nu, wanneer de Heere ons heeft geneigd om zo te rusten, en Zijn sabbat te heiligen, wat zou de laatste handeling van onze heiligheid anders zijn dan uitbreidend en doorgevend. Namelijk in het doen van ons uiterste best dat anderen onder ons, of zij die in een betrekking tot ons staan, dat zij de sabbat ook heiligen, volgens de uitdrukkelijke bijzondere opdracht van de Heere in het gebod: "gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is"? De uitmuntendheid van de heiligheid van Christus bestaat in het maken van ons gelijk aan Hemzelf in heiligheid. De uitmuntendheid en heerlijkheid van de heiligheid van een christen, is om te streven om daarin gelijk te zijn aan de Heere Christus. Onze kinderen, knechten, vreemdelingen die in onze poorten zijn, zijn geneigd om de sabbat te ontheiligen. Wij moeten daardoor onze macht over hen gebruiken voor God, door hen te weerhouden van zonde, en door hen te verplichten (zover we kunnen) tot de heilige onderhouding van de rust van de sabbat. Opdat God hun zonden niet toerekent aan ons, die macht hadden (zoals Eli in een soortgelijk geval) om hen te weerhouden, en het niet deden; en dat zo onze gezinnen en gewetens bezoedeld worden met hun schuld en bloed.

Thesis 20. En als de meerderen in de gezinnen hun poorten onbevlekt moeten bewaren van zulke tergende kwaden, kan dan iemand iets anders denken dan dat dezelfde verbintenis ligt op meerderen in staten, die de vaders zijn van die grote families, van wie de onderdanen ook binnen hun poorten zijn, en binnen de macht van hun rechtsgebieden? Hoewel burgerlijke overheid geen macht heeft om nieuwe wetten te leggen op de gewetens van zijn onderdanen, is hij toch verplicht om toe te zien dat de wetten van God gehouden worden door al zijn onderdanen. Altijd op voorwaarde dat hij hierin wandelt volgens de wet en de regel van God, namelijk, dat, 1, onwetende gewetens in duidelijke en ernstige zaken eerst geïnstrueerd worden. 2. Dat twijfelende gewetens voldoende middelen hebben om vastbesloten te raken. 3. Dat brutale en roekeloze gewetens eerst tevoren gewaarschuwd worden. Vandaar is het dat, hoewel hij geen macht heeft om heilige dagen te maken, en om het onderhouden daarvan te leggen op de gewetens van zijn onderdanen, (omdat dit zijn eigen wetten zijn), hij toch mag, en moet toezien, dat de sabbatdag (de heilige dag van de Heere), dat die onderhouden wordt. Want hij ziet slechts toe op de uitvoering van Gods gebod hierin.

Volgens welke regel verbood Nehemia niet alleen het breken van de sabbat, maar bedreigde hij ook lichamelijke straf over de mensen van Tyrus? (Hoewel ze heidenen waren, waren ze op deze tijd toch binnen de poorten en bereik van zijn rechtsgebied.) Voorzeker, hij voelde zich in geweten verplicht om toe te zien dat de sabbat niet ontheiligd zou worden door iemand die binnen zijn poorten was, volgens dit vierde gebod. Als koningen, en prinsen, en burgerlijke overheden niets hebben te doen in zaken van de eerste tafel, (en dus iedereen, die het geweten voorwendt, vrijheid moeten geven om de sabbat te ontheiligen), waarom roept Jeremia de prinsen dan op om toe te zien dat het niet ontheiligd wordt; met de belofte dat ze hun kronen en koninkrijken bewaard zullen hebben van de toorn, als ze zo doen; en met het bedreigen van het verbranden en verteren van stad en koninkrijk, als ze dat niet doen? Als burgerlijke overheden hierin niets hebben te doen, dan hebben ze niets te doen om hun kronen, koninkrijken, scepters en onderdanen te bewaren van vuur en bloed, en uiterste verwoesting. Nehemia was geen type van Christus, en ook waren de koningen van Israël niet verplicht toe te zien dat de sabbat gehouden werd, als typen van Christus, maar als verzorgende vaders van de staat, en omdat hun eigen onderdanen binnen hun poorten waren, en onder hun gebied. En daarom waren ze volgens deze zedelijke regel van het gebod verplicht het niet alleen bij zichzelf te houden, maar toe te zien dat alle anderen het ook deden. Het is waar dat burgerlijke overheden hun macht kunnen misbruiken, verkeerd oordelen, en denken dat iets het gebod van God is, dat het niet is. Maar we moeten om die reden hun macht van ze wegnemen, omdat ze het verkeerd kunnen aanwenden, en de scherpte daarvan tegen God keren. Want als op deze grond de overheid geen macht heeft over zijn onderdanen in zaken van de eerste tafel, dan kan hij ook al zijn veren uit hem geplukt hebben, en al zijn macht van hem weggenomen hebben in zaken van de tweede tafel. Want we weten dat hij hierin vreemde veranderingen kan werken, en recht en oordeel buitengewoon misbruiken. We moeten hun macht niet loochenen, omdat ze het scheef kunnen keren, en Gods kerk en volk daardoor verwonden. Maar we moeten (zoals de apostel ons aanspoort) voor hen bidden; temeer dat we onder hen een vreedzaam leven mogen leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Het is duizenden malen beter om vervolging te lijden omwille van de gerechtigheid, en een goed geweten, dan te verlangen naar en te pleiten voor tolerantie van alle gewetens; dat op deze manier (door deze lafhartige kunstgreep en dit lauw principe) die van ons onaangeroerd mag blijven. Het is nooit gehoord, tot voor kort, dat iemand van Gods profeten, apostelen, martelaars, getrouwe getuigen, enzovoorts, dat zij ooit hebben gepleit voor vrijheid in dwaling. Maar ze pleitten alleen voor de waarheid, die zij predikten, en waarvoor ze baden, en waarvoor ze tot de dood toe leden. En hun lijden voor de waarheid, met ijver, geduld, geloof, standvastigheid, heeft meer goed gedaan dan de weg van algemene tolerantie lijkt te gaan doen. Want dit is doelbewust verzonnen om moeite te ontgaan. De waarheid is altijd verspreid door tegenstand en vervolging. Maar dwaling, omdat het een kind van Satan is, is gevlucht door een ijverig weerstaan daarvan.

Zieke en zwakke mensen moeten zeer zacht behandeld worden, maar gestoorden en dolle mensen zijn in de beste toestand wanneer ze goed geketend en gebonden zijn. Een zwak geweten moet zacht behandeld worden, een nederig geweten verdragen; dwalingen van zwakheid, niet van kwaadaardigheid, moeten gehanteerd worden met alle zachtaardigheid. De vrijheid die tijdens de regering van het episcopaat gegeven werd voor sporten, en tijdverdrijvingen, en vele spellen, op de dag van de Heere, was eens weerzinwekkend voor alle oprechte geesten. Maar om nu een grotere vrijheid toe te staan om te kopen, te verkopen, te ploegen, om rond te zeulen, om te dorsen en om te sporten op de sabbat, voor allen die het geweten voorwenden, of beter, zij die geen geweten hebben van één dag meer dan de andere, is om Jericho en Babel weer op te bouwen, en om de fundamenten te leggen voor de toorn over het land. Want God zal voorzeker het bederf van Zijn sabbat wreken. Als God lastig gevallen wordt in Zijn rust, dan is het geen wonder als Hij onze vrede verstoort. Sommigen van de ouden denken dat de Heere de zondvloed van water op de sabbatdag bracht, zoals zij halen uit Gen. 7:10, omdat ze zich ontwikkeld hadden tot grote schenders van de sabbat. En wij weten dat Praag op deze dag ingenomen werd. De dag van hun zonde begon al hun smarten, die voortgezet worden tot op deze dag, tot verbazing van de wereld. Als de tijd komt dat de dierbare sabbatten van de Heere de dagen van de rust van Gods kerk worden, dan zal de vrede van de kerken binnenkomen. De vrije genade van Christus moet eerst hierin beginnen bij ons, dat we op het laatst die rust mogen vinden, die de boze wereld niet verwachten kan te zien, tenzij het gauw Zijn wetten meer liefheeft, en Zijn sabbatten beter liefheeft.

Ik kon daarom wensen om deze leer van de sabbat af te sluiten met tranen, en ik wens dat het een zaak van bittere weeklacht mag zijn voor de treurenden in Sion, om overal de algemene ontheiliging van deze dierbare tijden en perioden van verfrissing te zien. Tot deze tijden is, door de overvloed van ongerechtigheid, de liefde van velen, die er eens ijverig voor schenen te zijn, nu koud geworden. De Heere zou het toegelaten kunnen hebben om de arme, onwaardige, treurige mens al de dagen van dit leven versleten te laten hebben, en weg te laten teren in lusteloosheid, smart en werk, en om zijn dagen met niets anders dan werk gevuld te hebben, en het bedenken van zijn eigen dingen, en het dragen van zijn eigen noodzakelijke lasten en ladingen hier, en hem nooit een dag van rust toegelaten te hebben, totdat hij omhoog kwam naar de hemel aan het einde van zijn leven. En als Hij zo gedaan zou hebben, dan zou dit oneindige genade en liefde geweest zijn, hoewel Hij hem had laten malen in de molen van alleen zijn eigen gelegenheden, en alleen de zweep en de striemen van zijn dagelijkse zorgen en werken, totdat de donkere nacht kwam. Maar zozeer is de overvloedige en rijke liefde van een gezegende God, dat het zichzelf niet kan beheersen (als het ware) om zo地 lange tijd weg te zijn van bijzondere gemeenschap met Zijn volk hier in een vreemd land, en in een boze wereld; en dat Hij daarom enige speciale tijden of speciale omgang, en wederzijdse omhelzingen wil hebben. En deze tijd moet niet een moment zijn, een uur, een beetje, en dan weer weg. Maar het moet een hele dag zijn, dat er tijd genoeg mag zijn om hun vervulling van de liefde te mogen hebben in elkaars boezem, voordat ze scheiden. Deze dag moet niet slechts af en toe zijn, bij menselijke vrijheid, nu en dan; opdat het niet te zelden is, en dat er zo vervreemding groeit tussen hen. Maar omdat de Heere (Die de arme mens in liefde overtreft en boven hem uitsteekt) daarom alles zeker wil maken, bepaalt Hij de dag en stelt die in, en stelt de tijd vast, en hoe ze zullen ontmoeten; enkel uit liefde, dat de vermoeide mens zijn rust mag genieten, zijn God, zijn liefde, zijn hemel, zoveel en zo vaak als het hier kan in dit leven; totdat hij opkomt tot heerlijkheid, tot de rust met God. En dat, omdat de mens zijn dagen van heerlijkheid hier niet kan genieten, hij ze daarom tevoren mag smaken in de dagen van genade. En is dit de vergelding, en al de dank die hij heeft voor deze hartbrekende liefde? Om de zoete aanwezigheid en omgang terug te draaien, en de liefde van God daarin; om deze dagen weg te disputeren met bespotting en minachting; om ze weg te roken met wereldsgezindheid en dwaas gelach; om ze weg te dromen met ijdelheid. Te drinken, te zweren, relletjes te trappen, te hoereren, te sporten, te spelen, te kaarten, te dobbelen, hun beste kleren aan te doen dat ze God mogen onteren met meer praalvertoon en bravoure, te spreken van de wereld, later op te zijn op die dag dan op enige andere dag van de week, als hun eigen ijzers in het vuur zijn, en toch te slapen tijdens de preek, of de bediening te verachten als die thuiskomt op hun gewetens. Thuis sprookjes te vertellen en moppen te tappen, of (op zijn best) te spreken van buitenlands of binnenlands nieuws, alleen om de tijd te doden, liever dan God te zien in Zijn werken, en hun harten daarbij te verwarmen. Te denken dat God een goede maat aan Hem gegeven krijgt, als ze aandacht aan Hem gegeven hebben in de ochtend, hoewel de middag aan de duivel gegeven wordt, of aan slaap, of aan ijdelheid, of aan dwaas tijdverdrijf. Te naderen tot God in hun lichamen, terwijl hun gedachten, en harten, en genegenheden de wereld afjagen, en afroven, de Heere weet waarheen; maar ver genoeg van Hem vandaan. Zult gij dit den Heere vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Maakt u op deze manier de dagen van uw rust en blijdschap tot de dagen van het verdriet en de moeite van de Heere? Vermoeit u op deze manier de Heere, terwijl Hij u rust geeft? Is er ooit zo地 genade betoond, of kan er ooit enige grotere liefde op aarde zijn, dan dat de Heere roept tot een goddeloos, zondig schepsel, dat verdient om voor altijd verbannen te zijn uit Zijn aanwezigheid, dat hij tot Hem komt, Zijn rust binnengaat, zijn vervulling van liefde krijgt, en zichzelf verfrist in Zijn boezem, op een bijzondere manier gedurende heel deze dag? En kan er daarom een grotere zonde zijn die boven de grond gepleegd wordt uit de hel, dan zo te zondigen tegen deze liefde? Ik denk niet dat de enkele breuk van de sabbat (zoals buitensporig te sporten en feesten) een even grote zonde is als een mens te vermoorden, (dat sommigen eruit gegooid hebben tot de schande van sommigen die ijverig zijn voor het houden van de sabbatdag; waarlijk, de Heere weet het), want ik geloof dat hun melk overkookte als zij het op deze manier gezegd hebben. Maar ik spreek over de sabbat onder dit begrip en vanuit dit oogpunt, en zoals hierin Gods grote liefde blijkt aan de vermoeide, zondige, rusteloze mens, als een dag waarin al de schatten van Zijn hoogst rijke en dierbare liefde opengesteld worden. En laat vanuit dit oogpunt enig mens mij vertellen welke grotere zonde hij zich kan voorstellen dan zonden tegen de grootste liefde. Dezelfde zonden die begaan worden op andere dagen in de week, zijn dan tergende zonden; maar om deze zonden te begaan op de sabbatdag is het kwaad ervan te verdubbelen. Drinken, en zweren, en relletjes trappen, en ijdel gepraat, enzovoorts, zijn zonden op de weekdag. Maar het zijn nu slechts enkele zonden. Maar deze en dergelijke zonden op de sabbatdag zijn dubbele zonden, omdat ze nu niet alleen zondigen tegen Gods gebod, maar ook daarenboven tegen Gods sabbatten; wat ze veel verergert. En toch treuren de mensen niet om deze zonden. Als de Heere Zijn sabbatten nooit bekend had gemaakt aan Zijn kerken en volk in deze dagen, dan zouden ze enig excuus gehad kunnen hebben voor hun zonden. Maar om ze nu te ontheiligen, sinds God ze bekend gemaakt heeft aan ons, in het bijzonder dat de Engelse natie en het volk het doet, op wie de Heere uit de hemel heeft geschenen met meer licht en heerlijkheid in dit punt van de sabbat, boven alle andere plaatsen en kerken in de wereld, wat zullen wij hebben te zeggen voor zichzelf? Met welke vijgenbladeren zullen ze deze naaktheid bedekken voor de rechtbank van God?

De Heere mocht Zijn sabbatten verborgen kunnen hebben van ons, en naar een ander volk gegaan zijn, dat meer er dankbaar voor zou zijn geweest, en meer verheugd dan wij zijn geweest. En toch heeft Hij er een hekel aan gehad ons te verlaten. En zullen wij dit de Heere vergelden? Hij heeft voorzeker het beste van ons niet nodig, of ons bijwonen van Hem op deze dagen. Het is alleen Zijn medelijden dat, omdat Hij zag dat wij vermoeid waren door smarten, en dat we onszelf vermoeiden in onze zonden, maakt dat Hij ons terugroept tot een wekelijkse rust in Zijn boezem. Hij, Die ons alleen gelaten kon hebben, en onze harten afgemat kon hebben in onze eigen dwaasheid en waanzinnigheid, gedurende al onze dagen. En zullen wij dit de Heere vergelden? De tijd zal voorzeker komen dat wij zullen denken (zoals eens Jeruzalem deed in de dagen van haar kwelling) aan al onze plezierige dingen, die we eens hadden in de dagen van onze voorspoed. De mensen zullen voorzeker op een dag treuren over het verlies van al hun kostbare tijd, die het nu verspillen, en (boven alle tijden) wegens het verlies van hun dierbare aangename sabbat, perioden van verfrissing, die zij eens aan hen gegeven hadden om rust en vrede in te vinden. Als de rook van hun pijniging, en de eeuwige vertering voor altijd en altijd zal opgaan, waarin zij dag en nacht geen rust zullen hebben. U zult zich dan de sabbatten herinneren, en eraan denken, met tranen die langs uw droge wangen naar beneden glijden; de aangename sabbatten die u eens had; en u zult nooit meer een van deze dagen van de Zoon des mensen zien. En u zult treuren als u Abrahams boezem dan veraf ziet, en duizend van duizenden erin rusten. U had daar ook kunnen zijn, evengoed als zij, als u de rust van God hier niet had veracht, in de boezem van Zijn sabbatten.

U zult dan treuren, en uw handen wringen, en uw haren uittrekken, en waanzinnig worden, en toch wenen in het denken dat, als u een hart gehad had om die tijd zelf van de sabbat door te brengen in het zoeken van God, in het naderen tot God, in het rusten in God; die tijd die u verspilde in ijdele praat en leegheid, in het trappen van relletjes en lichtzinnigheid, in sporten en dwaasheid, op deze dag, dat u dan in Gods eeuwige rust had geweest in de hemel, en voor altijd gezegend in God. Het wordt gezegd dat Jeruzalem, in de dag van haar ellende, gedacht aan al haar aangename dingen, toen de vijand haar bespotte over haar sabbatten. En zo zult u met droevige harten het verlies van al uw aangename perioden van genade gedenken, in het bijzonder dan, wanneer de duivels en de heidenen, en de vervloekte verworpenen, die nooit de genade hadden om ze te genieten, u zullen bespotten wegens het verliezen van uw sabbatten. Ik kan voorzeker niets anders denken van alle mensen, die ooit enige zoetheid smaakten in Christus of Zijn sabbatten, en de ongekende verfrissingen van deze zoete rust voelden, dan dat ze zullen treuren wegens hun koude genegenheden daarvoor, en het onvruchtbare doorbrengen ervan, voordat ze sterven. Ga anders nooit rond om de ogen van de mensen wazig te maken met redenering, en scheldwoorden, en disputen daartegen, of met vleselijke verontschuldigingen voor uw losbandig doorbrengen ervan. Want zonder twijfel, u smaakt niet, en weet daarom niet wat ze zijn, en u zult op een dag ontdekt worden zo iemand te zijn die kwaad spreekt van de dingen die hij niet weet. Ziet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt. Is de oneindige majesteit en heerlijkheid van God zo verachtelijk in uw ogen, dat u ze niet de bijzondere aanwezigheid, één dag in de week, waard acht? Roept Hij u nu om te rusten in Zijn boezem, en zult u nu in Zijn ingewanden trappen, deze liefde verachten, en in Zijn gezicht spuwen? Roept Hij u op om deze dag in heiligheid door te brengen, en zult u het doorbrengen in gelach, en sporten, en tijdverdrijf, en in alle soorten van loszinnigheid? Hebt u God vermoeid met uw ongerechtigheden, en uzelf in uw ongerechtigheden, de hele week lang, (waarom God u terecht mocht neervellen om nog enige sabbat meer te zien), en roept de Heere Jezus (in plaats van u zo te vergelden) u weer terug naar uw rustplaats? En zult u nu opnieuw de Heere vermoeien, dat Hij niet één dag in de week rust en stilte voor u heeft?

O dat we konden treuren om deze dingen! En toch overal op de oppervlakte van de aarde rondlopen op deze dag, en dan zeggen: waar zult u vinden dat praktisch Gods sabbatten precies worden gehouden, namelijk met passende voorbereiding ervoor, verheuging erin, met verwondering en dankbaarheid tot God na het genieten ervan. Heel de wereld weet aan wie de barbaarse Turken hun vrijdagen opdragen. Ook de Joden, hoe die hun zaterdagen heiligen; aan de Heere Jehovah inderdaad, maar niet aan de Heere hun God. Welke waarde de Papisten stellen in hun sabbatten, daarvan getuigen niet alleen hun geschriften voldoende, die het gelijkstellen aan al de andere heilige dagen, maar ook hun lichtzinnige praktijken in sporten en pretmakerijen op deze dag. O dat we geen reden hadden om deze bevlekking af te wassen met onze tranen, van het schone en aangename gezicht van de heerlijke genade en vrede, die eens scheen in de Duitse kerken. We mogen staan bij hun graven, en zeggen: dit is uw ellende voor deze tergende zonde van u! Schotland kent het beste haar eigen ongeschondenheid, van wie de lichten lang hebben gebrand en geschenen in hun helderheid in dit bijzondere detail. Maar Engeland heeft de naam gehad, en deze lauwerkrans van heerlijkheid gedragen, waarmee de Heere het heeft gekroond boven alle andere kerken. Maar hoe is die kleine kudde van slachtschapen, die ervoor geweend heeft, en gepredikt, en gedrukt, en ervoor gewerkt en geleden heeft, gehaat en vervolgd! Wie zijn de spot geweest, en de schaamte, en de verachting van mensen, dan een gezelschap van arme zwakkelingen, omdat ze een paar mijlen uitgingen om een getrouwe, moeilijke prediker te horen; weg van deze ijdele herders, die hen niet konden voeden met kennis en begrip thuis, of het anders niet wilden doen door grove wereldsgezindheid, of uiterste ijdelheid?

En nu, sinds God het juk van hun verdrukkers verbroken heeft, en Zijn volk in vrijheid gesteld heeft om terug te keren tot Sion en haar plechtige samenkomsten, als in de dagen vanouds, en hen de verlangens van hun hart heeft gegeven, dat ze nu zo heilig mogen zijn op de sabbat als ze willen, zonder iemand om hen te bespotten, tenminste om zulke bespottingen van hen te verdragen - nu, zeg ik, wanneer iemand zou denken dat de dierbare sabbatten (die zovelen van Gods knechten in vroegere tijden dit geslacht hebben aangedaan, terwijl ze zwommen in hun tranen en gebeden, en waarnaar velen in deze dagen zo hebben uitgezien, en ernaar verlangd), dat elk oog op zou zien naar de hemel, wegens dankbaarheid hiervoor; en dat elk hart Gods sabbatten zou omhelzen met tranen van vreugde, en deze geliefde en dierbare vriend welkom zou heten, en in hun boezem zou liggen en rusten. En zo twijfel ik niet, of Engeland heeft nog menige hoek vol van zulke dierbare juwelen; voor wie Gods sabbatten nog zeer dierbaar en heerlijk zijn; en die zulke gezegende seizoenen en middelen daarin niet gemakkelijk kunnen vergeten, waardoor (als de Heere hen ooit goeddeed), ze zo vaak zijn verfrist, en waarin ze zo vaak God hebben gezien, waarin ze Hem zo vaak ontmoetten, en Hij hen. Maar de harten van wie zal het niet doen inkrimpen en doen zuchten, te horen van een recent gezelschap, niet van onwetende liederlijke personen, kwaadwilligen, heerszuchtige, en verdorven en vleselijke mensen; maar van zulken van wie velen in vroegere tijden veel hoop hebben gegeven van enige vrees van God, en veel liefde tot Gods instellingen en sabbatten? En nu, (welke schade de instellingen van de sabbat van de Heere Jezus hen hierin aangedaan heeft, weet ik niet), maar het zou iemands hart breken, om te zien hoe weinig zorg er is om de sabbat te heiligen, zelfs bij hen die in hun oordelen menen dat de dag van God is. Wat een arme voorbereiding ervoor, zowel in henzelf als in hun gezinnen! Hoe weinig zorg om er voordeel bij te hebben, of om hun gezinnen te onderwijzen en te catechiseren, en hen ook te brengen tot liefde ervoor! Wat een verborgen verveling en doodhartigheid (dat bijna geheel niet betreurd is) blijft op hen! Wat een aardse gedachten; wat een vrijheid in gesprekken over alle wereldse aangelegenheden, direct nadat de meest waarschuwende preek is gedaan! Dat de Heere Jezus nauwelijks goede karkassen en buitenkanten heeft, die Hem gebracht worden. Deze dingen kunnen niets anders doen dan bedreigen dat meer kraaien hen pikken, tenzij ze zich bekeren. En toch is dit niet zo droevig als de losheid van de oordelen van de mensen te zien, in dit punt van de sabbat. Hierdoor denken sommigen dat een sabbat wettig is, maar niet noodzakelijk (ten opzichte van enig gebod van God). Nee, sommigen denken dat het bijgelovig is om een wekelijkse sabbat te onderhouden; die elke dag zou moeten zijn (zoals ze zich verbeelden). Ze hebben Gods sabbat, en bijna al Gods instellingen uit de wereld gesymboliseerd. En ze hebben zulk geveinsd antichristelijk vuil en verderf daarop gegooid, dat geestelijke mensen zich nu daarmee niet moeten inlaten. Nee, voorzeker, al de plichten van de zedelijke wet, en vruchtbare gehoorzaamheid, en heilige wandel, en wijding, genaden, en vernedering, en dergelijke dingen, zijn de verborgen minachting van velen, en het minderwaardige geestdodende werk voor een molenpaard en een wettische christen, liever dan voor iemand die van een evangelische gesteldheid is. En hierin blijkt nu de Satan met de bal op zijn voet, en schijnt te dreigen om binnen enige tijd alles voor hem te dragen, en Gods dierbare sabbatten uit de wereld te trappen en te dragen, met hem. En dan, vaarwel lieve Heere Jezus, met al uw zoete liefde en leven; als sabbatten eens van ons weggenomen worden door de blinde en vrijpostige discussies van ellendige mensen. Autoriteit houdt ze tot nu toe nog hoog (dat geen kleine genade is), en de gunst van de zoetheid van Christus daarin. En de uiterlijke helderheid van de schoonheid van ze blijft nog op velen, met die kracht en heerlijkheid, dat het geen goede politiek zou zijn voor de prins van de duisternis om nu al zijn krachten te gebruiken tegen de poorten van de sabbat. Maar de tijd haast waarin de aanval groot en hevig zal zijn. En ik vrees zeer dat, wegens de verborgen verachting van deze dingen, de Heere, in vreselijke gerechtigheid, misvattingen over deze dag zal versterken, om voort te breken en te slagen. En bid dan, u arme heiligen van God, en die verborgen zijn, "dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat". Maar "wee den zogenden vrouwen"; wee dan het hoge geestelijke ambt dat deze poorten bewaard moest hebben. Wee dan die losse en lichtzinnige generatie die nu opgroeit, die denken dat zulke uitwendige vormen en het onderhouden van dagen een te minderwaardig en een te laag en gering werk voor hun veredelde geesten is; die nu hoger verheven zijn en dichter bij God, dan om veel te letten op sabbatten en instellingen, genaden of plichten, of enige van zulke uitwendige vormen. Want ik twijfel niet dat, als na al het licht en de heerlijkheid die in Engeland schijnt aangaande de sabbatten van God; als ze daardoor toch nog niet dierbaar geworden zijn, dat de Heere ze zo maken zal door Zijn plagen. Als deze zin eens de overhand krijgt, dan zal God de hele wereld verstoken, en Zichzelf verschrikkelijk maken voor alle vlees, totdat Hij voor Zichzelf een heilig volk gemaakt heeft, en een nederig volk, dat "een welgevallen heeft aan de stenen" van Zijn huis, "en medelijden heeft met haar gruis", en "de plaats des tabernakels van Zijn eer" liefheeft, en verlangt naar de tijd waarin Zijn aanwezigheid en zegening zal verschijnen, en uitgestort zal worden op de sabbatdag.

Het is een zaak van de grootste droefheid, dat zij, boven alle anderen, Gods rust zouden verstoren, waarin hun zielen misschien zoveel rust heeft gevonden, of gevonden kon hebben. Dat in deze tijden, waarin de Heere Jezus tevoorschijn kwam om aan Zijn huis Zijn instellingen te geven, en Zijn sabbatten aan Zijn volk, en dagen van rust op alle manieren; dat zij nu, boven alle anderen, zouden aanbieden ze uit Zijn hand te trekken, ze onder de voeten te vertrappen, en hierdoor al de wereldsgezinde lafaards in de wereld leren hetzelfde te doen, met een gerust geweten, en zonder enige belemmering door hun redeneringen. Dat nu, wanneer God het land aan het verwoesten is, en de heerlijkheid ervan aan het platbranden is, wegens de zonden tegen Zijn sabbatten; dat precies op deze tijd, meer dan ooit, zij op zouden rijzen om deze dag te bezoedelen en te ontheiligen. Moge de Heere Zijn volk geven om de oorzaak op het laatste te zien, om te treuren over deze zonde, dat de rust van de sabbat rust voor hun zielen mag zijn, in het bijzonder in dit vermoeiende uur van verzoeking, dat alle dingen door elkaar aan het schudden is, en dat nog grotere moeilijkheden bedreigt voor alle vlees. De Heere Jezus Christus heeft voorzeker grote zegeningen in Zijn hand, om uit te storten over Zijn volk, door hen betere dagen te geven, en helderder en schoner sabbatten, en heerlijke verschijningen. Maar ik vrees, en daarom wens ik, dat dit onwijze en ondankbare geslacht niet zichzelf in de weg mag staan, opdat de Heere niet een snel werk maakt, en deze dingen aan een overblijfsel geeft om te genieten, waartoe anderen geen harten hadden om te prijzen.