Brieven van mevrouw C. J. M. Sieben aan Ds. E. Fransen

 

Voorbericht aan de lezer

Zeer geachte en geliefde vriend!

Zeer geliefde zielenvriend!

Hartelijke geliefde vriend!

Zeer geliefde vriend met de uwen!

Zeer geliefde zielenvriend!

Zeer geliefde zielenvriend!

Zeer geachte en geliefde vriend!

Zeer geachte en geliefde vriend met de uwen en allen die de Heere liefhebben

Hartelijk geliefde vriend in de Heere, met al de uwen, heil

Zeer waarde en geliefde vriend in de Heere

Mijn waarde en veel geliefde vriend!

Zeer geliefde zielenvriend

Zeer waarde en geliefde vriend met al de uwen

Zeer geliefde zielevriend!

Mijn zeer geliefde vriend!

Mijn zeer geliefde zielenvriend!

Mijn zeer geliefde zielenvriend!

Mijn zeer geliefde zielenvriend

Zeer geliefde zielenvriend!

Nawoord

 

Voorbericht aan de lezer

Door 's Heeren voorzienigheid is de schrijfster van deze brieven, ongeveer 20 jaar geleden, met mij in kennis gekomen door het lezen van mijn geschriften. Hoewel wij elkaar van aangezicht onbekend waren en een brede oceaan ons van elkaar scheidde, zo heeft de Heere ons door een innige band van liefde en gemeenschap samen verbonden, waardoor wij in elkaars kruis en lotgevallen deelden, terwijl ook haar lot was: "In de wereld zult gij verdrukking hebben". Uitwendig heb ik ook het pad van verdrukking en kruis veel moeten bewandelen, en inwendig van zielsbestrijding, satanslisten, aanvallen en verleidingen veel moeten lijden,

Wat, aan het leraarsambt verbonden is, n.l. die het vrije Godswerk prediken van de soevereine toerekening van Christus gerechtigheid en de toepassing door God de Heilige Geest kan een opmerkend onderzoeker in Gods Woord lezen. De Profeten zijn aan veel beoordelingen, haat en vervolging onderworpen geweest.

Van de Zone Gods, de volmaakte Leraar der gerechtigheid zeiden de Farizeeën, wet- en schriftgeleerden: Hij verleidt de schare. En van Zijne volgelingen luide het: maar deze schare, die de wet niet en weet is vervloekt.

De Heilige Geest heeft door Paulus 1aten beschrijven de kenmerken van Gods dienstknechten: Wij worden gescholden, vervolgd, gelasterd, uitvaagsel der wereld, aller afschraapsel.

De miskenning van de vrije werking van God de Heilige Geest gaat in deze dagen zeer verre, terwijl het mensenwerk ten hoogste wordt geëerbiedigd.

Een Babel van verwarring omringt ons, de uiterlijke belijders ijveren voor letterschors en kerkvormen en zijn geheel doortrokken, door die alles besmettende zuurdesem van bijeinden, mensenbehagen, eer, lof en gewin. En de kostelijke kinderen Sions zijn in onze geesteloze dagen de aarden flessen gelijkvormig geworden. Zij gaan met de tijgeest mede, hebben de liefde der Waarheid verloren, horen lijdelijk aan uit zondige toegevendheid dat Koning Jezus wordt ontkroond, en het doodgevallen Adamskind gekroond.

Door alle eeuwen heeft de waarheid die na de Godzaligheid is, een klein getal standvastige volgelingen. Wat stal Absalom door zijn gemaakte vriendelijkheid het hart van Israëls volk, daar de Godvruchtigen David maar een klein overblijfsel aankleefde.

Hoe haastelijk werden de gemeenten na 't vertrek van Paulus verleid door de ijvervolle wetpredikers, tot de ouden zuurdesem van 't verbroken werkverbond. Het voorspeldt een zeer donkere toekomst, dat in gemeenten daar jaren lang de oude beproefde waarheid geleerd is, het merendeel tegenwoordig zo spoedig verleid worden tot een lichte, voorwerpelijke en nieuwmodische verbondsleer. Daar Christus bevindelijk en onderwerpelijk gepredikt, en kaf en koren duidelijk onderscheiden heeft, tot een voorbeeld van navolging.

Laat ons terugkeren tot deze verzameling van brieven, Het heeft de vrij werkende Jehova, wiens Naam en Werk Wonderlijk is, menigmaal behaagd zonder tussenkomst van mensen mijn zozeer geliefde Zielevriendin in het verre afgelegen Amerika met mijn druk- en beproevingsweg bekend te maken. De Heere heeft menigmaal haar pen bestuurd tot bemoediging en opbeuring, juist wanneer ik het nodig had. - Menigmaal mocht ik haar brieven lezen met tranen van verwondering en blijdschap.

De lezers zullen nu wel verstaan, dat deze brieven voor mijn echtgenoot en kinderen tot ene aangename gedachtenis zijn bewaard.

Zeer vele brieven komen in deze bundel niet voor, maar zijn in Nederland verspreid, die door mij werden ter lezing gegeven, doch zoek geraakt zijn; - Het werk zou ook te uitgebreid worden.

Op aandrang van vele vrienden heb ik tot het laten drukken van de nog in mijn bezit zijnde brieven mijne toestemming gegeven. - Mocht het den Heere behagen de lezers opmerkzaam te maken, hoever Nederlands inwoners de bevindelijke waarheid en praktijk van Godzaligheid hebben verlaten en deze brieven ook gebruiken tot slijk om blindgeborenen de ogen te openen en tot lering, versterking en bemoediging van Gods beproefde kinderen in hun geloof, geloofslicht en geloofsvertrouwen. Dit is mijn wens en heilbede aan de Lezers.

E. FRANSEN

 

Zeer geachte en geliefde vriend!

De Heere zegene u uit Sion, en stelle u tot een zegen, ook bij de voortgang op uw weg; is mijn wens en bede. Neem mij niet kwalijk, mijn vriend, om u dusdanig aan te spreken; mijn vrijmoedigheid vloeit niet uit mijn natuur, maar wel het tegendeel, dat mij dan ook met vele redenering doet te kampen hebben, om aan u geheel onbekend te durven schrijven; temeer, daar ik maar een vrouw ben, en dan nog van geringe gaven en bekwaamheid, doch de Heere at met zondaren en tollenaren, en als ik mij niet vergis, zijt gij zijn dienaar, en van dezelfde genegenheden. Doch gij zult zeggen, hoe kent u mij, maar u weet, mijn vriend, (want zo is het mij het gemakkelijkste u te noemen) dat de kinderen Kanaäns allen één spraak hebben, hoewel de één in de A en de andere in de B en de derde in de C is, nochtans is het één spraak. Nu was ik sinds enige dagen in het bezit gekomen van een door u uitgegeven boek, met name: "Messias Heerlijkheid." In dit zelve boek vond ik mij zo thuis te zijn, en vond hetzelve zo geheel onderscheiden van zovele thans uitkomende boeken, daar, om maar zo plat te spreken, meest alle pit en merg in gemist wordt, dus om kort te gaan, gevoelde ik mijn hart aan de door u voorgestelde waarheid zo verbonden en door dezelve getroost in mijn druk en kruisweg, dat ik mij gedrongen gevoelde, om in beleefdheid u een lettertje te schrijven, hoewel ik wel bestreden word, wat ik mij wel verbeeld, doch de Heere weet dat dit uit zuivere betrekking en heilige weetgierigheid naar de zake Sions geschied. Daarom zou ik u vriendelijk verzoeken om een klein lettertje terug te ontvangen, hoewel ik in uw boek wel merken kan, dat u een drukke werkkring hebt, doch het is een zoete drukte mijn vriend! Bezig te zijn in de zaken des Heeren. O, wat een zalige dienst, die nog een zaligheid achter zich heeft. Mijn vriend! u zult met die algemene godsdienst en gelovige christenen ook wel niet kunnen verenigen in Nederland, waar de wereld en de zonde de vrije teugel heeft en de hoogmoed in de hoogste top. 0, wat zijn de kinderen Sara's weinig, of ten minste, dat zij de aarden flessen gelijk zijn. U schrijft, de godsdienst en belijdenis is ene ere geworden, maar niet meer een aanstoot en ergernis. 0, mijn vriend! In welk een toestand is Gods kerk gezonken, als de Heere er maar iets van beliefd te doen zien, anders zijn wij er ook stekeblind voor; alles is toch genade. Och wat is de Farizeeër en schriftgeleerde er diep ingedrongen, wat wordt Hagar de kroon opgezet en het kind der belofte bespot, wat al een gestolen en genomen geloof, wat al dode belijders met koude harten. 0, wat een genade mijn vriend! die de ogen in zulk een dodende tijd open mogen zijn en open gehouden worden, door de verlichting van de Heilige Geest. 0, ik zucht zo menigmaal, wat zal er toch van onze kinderen worden, als onze ogen gesloten zullen zijn, want de stromen zijn groot, de tijd- en modegeest is alom doorgedrongen, onverschilligheid, hardigheid ja een grote toorn Gods is er te zien. De geest der bekering en des ootmoeds is haast weg, en de geest des diepe slaap is in de plaats gekomen, doch wat zal ik van deze dingen schrijven? gij bent in allen deze onderwezen, en ik mag hopen, dat de Heere mij iets van de letter A geleerd heeft, maar wat zal ik dan schrijven aan degenen die aan de B en de C bezig zijn? Ik hoop daarom dat u het mij niet kwalijk zult nemen, aldus te schrijven, want waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Toen de Heere mij staande hield in mijn grove zondeweg (zijnde toen 19 jaren oud), en richtte mijn voeten langs een andere weg, toen zou ik al die gelovige Christenen wel gedragen hebben, zoveel liefde had ik tot ben en zoveel heerlijkheid meende ik in hen te zien, doch toen ik mijzelf nader leerde kennen en dieper moest graven, leerde ik ook iets van die genoemde Christenen kennen, doch ik hoop de goede niet te na te spreken.

Ik geloof wel dat hier en daar nog ware zuchtenden zijn, bij 't zien en horen van alle afgoderij en gruwelen, ook zijn wij hier met een enkele afgezonderd, ons houdende aan de oude geschriften van onze vaderen, gegrond op Gods eeuwig en onveranderlijk Woord. Bij u is zeker een grote gemeente die u volgt in uw vreemdelingspad, doch het getal wordt dagelijks kleiner. Er zullen nog wel enkele kinderen Gods zijn, doch deze worden door de rook uit de put des afgronds verleid, verblind en in de hoogte gebracht. Die als kinderen eerst aan de voeten van de Heere Jezus moeten geleerd worden, staan als leraars op de predikstoel, zodat men op zulk ene wijze niet vele Jakobs zullen vinden, die de heup verwrongen zijn en daarom kreupel gaan moeten. Nu, mijn vriend! ik zal maar eindigen, want u weet al deze dingen beter als ik. Ik hoop dat u het mij niet ten kwade zal duiden, dat ik u deze brief schrijf en zo vrijmoedig ben om een lettertje terug te verzoeken; in het hart der oprechten is toch goedwilligheid. Ook merk ik dat u de geestelijke wandelaar naar het Hemels Sion ook in het licht gegeven hebt. Ik weet niet waar die te verkrijgen zijn, maar dit weet ik wel, dat dit boek mij een zegen is en menigeen hier. Nu blijf ik na hartelijke groet in afwachting en achting de uwe

C. J. M. SIEBEN.

 

 

 

 

 

 

 

Zeer geliefde zielenvriend!

De God van alle genade zij u Toevlucht en schuilplaats en sterkte naar ziel en lichaam, om in Zijn wijngaard werkzaam te zijn. U verzoek, mijn vriend! om eens aan u te schrijven, de weg dien de ontfermende Jehovah met mij gehouden heeft, is een zwaar en hoogst voorzichtig werk, doch durf het niet geheel afslaan, maar verzoek u wederkerig in hoofdzaak het genadewerk Gods in uw ziel en de toeleiding tot uw dienstwerk mij terug te schrijven. Mijn weg is uitwendig en inwendig door veel en diepe strijd gegaan, te veel om te schrijven en zal maar enkele gebeurtenissen er van kunnen optekenen. Voor mijn twaalfde jaar was ik bij mijn ouders thuis, en had toen indrukken der eeuwigheid en een betrekking op God en Zijn volk, en ben toen gaan dienen en de wereld en de hoogmoed en pronk ingegaan, in zonden en ijdelheid en zat er aan vastgenageld; maar o eeuwig wonder van genade, in mijn 19e jaar, kwam de Heere mijn rust in de wereld en mijn vermaak af te breken, en mijn zogenaamde wereldvreugde veranderde in tranen. Ik ben toen naar Haarlem vertrokken om in de verloskunde te leren, maar de benauwdheid van het hart werden groter, mijn wereldse tooi en pronk werden mij tot zonde en zielensmart er toen afgelegd tot op heden toe, ik ontving toen in mijn weg veel gebedsverhoringen. In mijn noden kwam de Heere mij eens toeroepen: "niet door kracht of geweld, maar door mijn Geest zal het geschieden," doch dit werd mij wederom bestreden en ik had het zeer bang, denkende menigmaal dat de straten zich voor mij zouden openen, om mij met Korach, Dathan en Abiram levendig in de hel te doen zinken, doch de Heere hielp mij door alle bezwaren en door het examen. Ik ben toen beroepen te Schoorl als vroedvrouw; daar zorgde mijn liefderijke Ontfermer wonderlijk voor mij uitwendig. De Heere was mij een God van wonderen, hoewel ik Hem nog niet kende. Hij lokte mij bij tijden lieflijk; werd ik bij vrouwen gehaald dan beefde ik als een riet en boog altijd eerst mijn knieën. Soms als het er eens hachelijk voorstond, ging ik openlijk in 't gebed, hoewel ik God en mij zelf niet recht kende, doch dit heb ik van achteren leren kennen, zo had ik bij tijden vele aangename toestanden, dat mij de dienst des Heeren lieflijk en begeerlijk, was. Ik dacht waarlijk indien het een martelaarstijd was geweest, ik mij blijmoedig op de brandstapel zou begeven voor God en Zijn dienst, maar och! och! wat is dat omgekeerd, omgekeerd; waar ik toen geheel blind voor was, is mij overkomen, ik die zozeer gewillig meende te zijn om God te dienen, met alles wat aan Zijn dienst verbonden was, heb door pijnlijke lessen moeten leren Hem niet te kunnen noch te willen dienen, maar ik was een blakende vijand, om uit vrije genade gezaligd te worden.

In mijn 25ste jaar behaagde het de Heere mij dieper te ontdekken in mijn diepe val in Adam, al mijn godsdienst werd als verzengde draden, en al mijn pogingen tot levensbehoud werden afgesneden. 0, wat stond ik verbaasd over mijn godsdienst en inbeelding; God was heilig en rechtvaardig en kon niets met mij te doen hebben; ik zal dien tijd niet vergeten, ik zag met open zielsogen, dat ik een goddeloze en los van God was; dat Zijn heilige rechtvaardigheid mij voor eeuwig kon wegstoten en ik moest dat recht billijken en goedkeuren. Daarop wees de Heere mij tot de tweede Persoon in het Goddelijk wezen, dat Hij de Deur en Poort was om met Hem verzoend te worden; zodat de scheidsmuur werd weggenomen en het voorhangsel voor mij gescheurd werd. Daarop zag ik de allerminste nieteling, de derde Persoon de Heilige Geest om de verdiensten van Christus aan mij toe te passen, omdat ongekende Heilgeheim aan mij te openbaren, uit Jesaja 63. Ik heb de pers alleen getreden, daar was niemand van de volken met Mij, al zijn klederen waren besprengd, een volle vrede en verzoening aangebracht. Daar was niets meer voor zijn wijngaard te doen, woorden ontbreken mij, ik zag de Fontein der behoudenis voor mij geopend, ik wilde mij zelf daar geheel in werpen, want daarin was in eeuwigheid geen omkomen.

Doch och mijn vleugelen waren veel te kort om zo hoog te vliegen, en hoewel toen met geen angst of vrees bezet, deed mij de Heere zien, dat zien geen hebben is, tot volle vrede, het was alsof mij gezegd werd Hand. 27 eens te lezen; daar had ik tot nu toe niets geen heilgeheim in gezien dan alleen de schipbreuk van Paulus. Doch nu werd mij daaruit getoond, dat het nog door de diepte zou gaan om tot de geloofsomhelsing te komen van een Drie-enig God, doch toen zonder verschrikking, want ik smaakte toen blijdschap in de weg van ontkoming, en geloofde toen dat de Heere mij op Zijn tijd tot de volle zaak zou brengen, doch zonder haasten, want ik gevoelde vrede met het geboomte en het gras des velds. Mijn gebed werd nu veranderd, tevoren bad ik om vergeving, kracht tegen de zonde en om voor Hem te leven, nu om geheel in Christus gevonden en geborgen te worden. Daarna heb ik bijna vijf jaar doorgebracht in vele afwisselingen van bestrijdingen en uitreddingen, maar ik wens, dat de Heere u mag bewaren voor de afgronden daar ik doorgeworsteld ben, en de golven van zeeën, die door mijn ziel zijn gegaan. Nu eens dat ik een volslagen huichelaar was, dan lag ik op de rand van de wanhoop, dan weer zat de dood mij op de hielen, even of ik op de dood gevangen zat. Dan werd ik met verschrikkelijke dromen gekweld, en dat dagen, weken en maanden lang en werd altijd gewezen op Hebr. 6: 4-6. Dit onderscheide mij van een totale wanhoop, ik behield een brandende begeerte naar God, zonder loon of straf op 't oog te hebben, ja al werden mij duizenden verlossingen aangeboden buiten God, dat was niets voor mij, ik moest bij God zijn, doch dan gevoelde ik soms zulke diepe verlatingen en de angsten der helle in mijn ziel branden, en de duivel stelde mij de bodemloze afgrond der hel voor mij open. 0 mijn vriend! ik kan het niet beschrijven, de Heere beware u voor zulke helangsten. Doch in het jaar 1873 in de maand juni was de nood op het hoogste geklommen, toen ik uit de nood tot God riep: op het alleronverwachtste openbaarde God zichzelf in Christus aan mijn ziel in Zijn eeuwige liefde, zo lieflijk en wonderlijk door geen pen te beschrijven. Ik zag de Zaligmakende genade Gods in Zijn eeuwig Raadsbesluit van voor de nooit begonnen eeuwigheid, overeenkomende de orde der heilige Drie-eenheid volmaakt en goed; mijn ziel werd in de armen der eeuwige liefde opgenomen en riep uit: 0 eeuwige liefde des Vaders, 0 eeuwige liefde des Zoons, 0 eeuwige liefde des Heilige Geestes, ik zag mij zelf als een reine maagd voor God staan, alsof ik nooit geen zonde gekend of gedaan had, mijn ziel lag in een eeuwig zoen- en zoutverbond, en op ieder bladzijde van Gods Woord las ik mijn vrijmaking, overal blonk de eeuwige liefde in en door; ik weet niet hoe ik de eerste dagen geleefd heb in mijn eten, drinken en slapen, o mijn geliefde vriend! daar zal het meeste van voor de eeuwigheid bewaard blijven. En kon ik nu maar voortgaan zo mijn volgend leven te beschrijven o kon ik nu maar ophouden en hier afbreken, maar u vraagt mij naar de weg die de Heere met mij gehouden heeft, en dan durf ik dat evenmin verzwijgen, ik dacht dat de verheffinge Godes in mijn mond zou blijven, maar o Wat heb ik tot nu toe het tegendeel geleerd; dat er in mijn vlees geen goed woont, o wat al ongedoodheid, liefdeloosheid, geesteloosheid, ja een albederver enz. Hierenboven heb ik pijnlijk leren moeten, dat ik met ontvangen genade mijn ziel niet in 't leven kon houden, of mij vertroosten kon. Ja dat de helse vijand en mijn vlees gedurig samen spant, en dat de Diabolisten weer uit de holen te voorschijn komen. Zo dat het zeker is dat de rechtvaardigen zalig worden, maar mijn ziel leert dagelijks van nauwelijks. Dit zijn nu maar enige letteren van mijn pelgrimspad, doch hieruit kunt u wel afleiden dat ik met die roemende en gemakkelijke Christenen niet mee kon komen; o ik zou van veel bijzondere wegen wel eens van mond tot mond met u spreken willen, of het nog gebeuren zal weet ik niet. Ik zie nu verlangend naar een brief van u uit en van 's Heeren wegen met u gehouden

Na hartelijke groet aan u vrouw en kinderen en vrienden, noem ik mij uw vriendin

C. J. M. SIEBEN.

 

Hartelijke geliefde vriend!

De Drie-enige Jehovah versterkt dat dierbare geloofsvertrouwen in u, dat Hij u niet verlaten zal, Hij weet dat u de schat in een aarden vat draagt. Uit het lezen van uw geschriften had ik wel opgemerkt, dat u in en uitwendig ook al u weg door het Moerbeziendal hebt moeten doorkruisen, doch ben uit de inhoud van u brief daarin temeer bevestigd geworden. De wegen des Heeren, mijn vriend! zijn in voor en tegenspoed, in kruisscholen en uitreddingen onderscheiden, doch in hoofdzaak een: "schepsels niet en God het al", zoals u schrijft toen de Heere u in uw 23ste jaar uw schuldbrief tehuis zond, het een zwart register was van de aarde tot de Hemel, en u weerga op aarde niet kon vinden, en hoop zou geschept hebben als u maar geloven kon er één zo behouden was geworden en Gods lankmoedigheid bewonderde, dat Hij de aarde niet voor u opende enz. Maar toen de Heere u de ongezochte schat in de akker openbaarde, dat gij toen zoveel zaligheid in dat Evangelie smaakte, dat de wereld geen penning waarde meer had en de Hemel zo laag daalde, even of u er dagelijks maar zo in kon stappen, maar in de weg van zelfontdekking, uitkleding en geestelijke afsnijding, de weg zo smal is geworden, en zo blind in 's Hemelswegen en paden, dat ze buiten dien Hemelse Leidsman er geen ene voetstap op weet te zetten, en dat nu de Hemel menigmaal zo onberekenbaar hoog is geworden, zodat van jaar tot jaar het wonder al groter wordt, om eenmaal erfgenaam te worden en te wandelen in de gouden straten van dat nieuwe Jeruzalem, onder die blinkende Hemelingen.

O, mijn vriend! uw verwondering is mij tot troost en sterkte geweest. Ik kon mij vroeger jaren ook veel ruimer in de Hemel plaatsen, dan in vervolg van tijden, maar ik denk menigmaal, dat ik zulk een albederver, doorbrenger en hoogmoedige verkwister ben, dat ik de Heere boven al andere kinderen Gods noodzaken, zulke diepe wegen met mij te houden; en hoewel ik het in de Bijbel wel lezen kon en voetstappen van Gods arme volk daar opgetekend staan, zo wordt mij al maar ingeworpen, die verkeren er veel ootmoediger onder, en storten er meer boetvaardige tranen over; en klaag menigmaal met Groenewegen: "mijn hart dat wil niet breken" enz. Maar als de Heere Zijn Woord eens weer voor mij ontsluit, dan zie ik dat de Bijbelheiligen zich toch ook niet met ontvangen genade, of eenmaal ontvangen verzekering konden vertroosten, of verlevendigen. Mijn vlees zou o zo graag met die Christenen mee willen gaan, die het altijd weten en bezien kunnen, maar ik heb geen ogen van achteren of van voren. De ware verzekering moet in al mijn nood en kruis, door een nieuwe Godsdaad vernieuwd en levendig gehouden worden, en anders kwijnt dezelve en werpt geen troost voor mij af. En ik ben o zo bevreesd om in een sleur van een verzekerd Christen voort te leven, want het is mij menigmaal gebeurd, dat de Satan op mijn bekering en verzekering los gelaten werd, dat het alles bedrog en inbeelding geweest is, en dat voor zulk een grote eeuwigheid, soms verregaande.

En dit werd dan zeer verzwaard door mijn woelende verdorvenheden en daarbij de verberging van Gods aangezicht te moeten ondervinden, maar als ik van achteren de wegen gadesla, dan waren er altijd nieuwe leringen voor mij onder verborgen, en daarom mijn vriend! houd maar moed, geen een kind Gods en een leraar veel minder, of ze moeten door strijd en kruis geoefend worden; daar moet toch maar wicht aan de klok zijn om het uurwerk in beweging te houden. 0 mijn vriend! ik ben met niemand op aarde meer bedrogen uitgekomen dan met mij zelf, als de Heere de lieve dageraad eens in mijn ziel deed opgaan, dan dacht ik dat de Kananiters uitgedreven waren en er nu geen donkere nachten meer komen zouden, en als het van rondom donker was, dan poogde de duivel mijn hoopje uit te blussen of er geen dag weer op volgen zou, en zo ondervind ik in mijn ziel Gods Woord vervuld, dat dag en nacht, zomer en winter elkaar zullen blijven afwisselen.

Och mijn vriend! ik kon het wel verstaan, dat u nooit klein genoeg voor de Heere kunt wegschamen dat uit al uw dienstwerk de wormen van het eigen er uitkruipen. O, ik zeg menigmaal o Heere al Uw gunstbewijzen worden door mijn bedorven adem nog besmet; daarom de genade maakt u niet rijk, sterk en bekwaam in uzelf, maar allerarmst, machteloos en dwaas. U moet Sions treurigen vertroosten, maar nu moet de Heere u eerst met het hart, (ik bedoel), met de hartkwalen van Jeruzalems inwoners bekend maken

Daarom lieve zielenvriend stelt u maar geen andere weg voor, dan dat u op aarde met tranen zult blijven zaaien. En de Heere is mijn bede, versterke uw geloof dat u eenmaal met gejuich zult maaien.

Uw liefhebbende vriendin,

C. M. SIEBEN.

 

 

Zeer geliefde vriend met de uwen!

De Heere die goed is doet u in Hem vinden, wat u in uw moeitevolle werkkring, en voor tijd en voor de eeuwigheid nodig hebt, is mijn wens, en ook soms mijn stamelende bede, hoewel ik stof en as ben.

Onbegrijpelijk dat een hoge soevereine God, naar zulk een afschuwelijk, albedervend schepsel horen wil, en nochtans mijn vriend mag en durf ik het niet ontkennen, of de Heere slaat nog mijn ellende gade en laat niet varen de werken Zijner handen.

Verleden week werd ik in Ezechiël 36 ingeleid, alwaar de Heere zegt ik doe het niet om uwentwil enz.

Maar o mijn lieve vriend en allen die God vrezen wat legt er een vastigheid in dat eeuwig zout en zoenverbond, o! eeuwig wonder, geen duivel, geen helse geesten zullen ooit de overwinning behalen, op dat zo duur gekochte volk, al gaat het ook nog zo nauwelijks, al wisselt de ene storm de anderen ook af, daar ik in mijn eigen weg ook wel kennis aan heb, daar het vlees ook wel tegen strijd, en moedeloosheid ook wel eens de overhand neemt, hoewel moedeloosheid geen ootmoed is, maar wel, eer wettische spranken en wantrouwen tegen God, nochtans, de Heere laat hem er niet in verzinken, en toont weer dat Hij zelf aan 't roer staat, en daarenboven nog dat door de rommelende ingewanden Zijner eeuwige liefde door genade in Christus door Zijn lieve heilige geest ons zelf deze dingen nog doet medewerken ten goede, o wat valt een mens er hier toch buiten niet waar? Als zijn ogen er maar eens voor geopend worden, want o wat dwaze wettische eigengerechtige schepselen zijn wij toch anders. 0 wat heb ik al dikwijls met de nu zalige Ledeboer ingestemd, als hij zei welk een heerlijke begrafenis zou dat zijn, als 't eigen ik de doodsnik gaf, en nochtans komt het er nooit toe, bij iedere beweging van het hart komt hij zijn helse spranken maar te tonen, ten minste zoveel en zo ver liet hem toegelaten word. Luther zegt: wij hebben het beste deel van onze opstanding al weg, omdat het Hoofd reeds verrezen is, dit kan niet gezien worden dan door het werkdadig geloof, o hoe weinig heb ik blinde mol daar van, en hoe weinig weet ik mij recht voor God te verfoeien over deze blindheid, lauwheid, en onverschilligheid, ja vijandschap; bleef Jezus niet een eeuwig Vriend waar bleef een worm in Achors, wegen, want al deze en nog legioenen van zulke helse geesten, ze zijn onze na verwanten en reisgezellen tot de dood toe, ja soms verschuilt hij de diabolisten de geslagen vijanden Gods in de een of andere hoek zijns harten en houd een geheime onderhandeling met de buitensten, zodat het menigmaal zijn arme ziel doet roepen: verraad! Maar het door Gods geschonken geloof zegt: wij werden als goddelozen, gerechtvaardigd om niet enz., alleen deze geheime leer, dat arme geplukte en gedrukte volk temidden van duizenden zuchten, klachten en tranen, dit zijn de wapenen van 't overwonnen land, tot dat zij zelf in het overwonnen land gebracht worden, daar dan al 't zuchten uit, zal zijn, mijn lieve vriend! de Heere geve u en mij en al zijn zuchtend volk, gedurig te zien met alle lief en leed, dat ons nog ontmoet op de waren Jozua, die alle ware Israëlieten in zal leiden en brengen over de Jordaan, die voor het vlees nog zulk een verschrikkelijk aanzien hebben kan, als of er geen bodem in zal zijn om er droogvoets door te gaan enz.

Doch ik moet eindigen, ik zie nu al weer uit na, een van u, voor mij altijd lieve, leerzame en beschamende brieven, zonder te vleien, geloof ik, dat ik dit tot u bemoediging zeggen mag, och konden wij elkaar meer tot stut en steun zijn, de ossen leunen dikwijls tegen elkaar, als ze staan te rusten, o hoe beschamend voor ons verwaand en twistziek christendom en ons eigen liefdeloos bestaan, niet waar? ontvangt als mee uw geliefde Echtgenote en kinderen mijn hartelijke groet en heilwens uw Vriendin

C. J. M. SIEBEN.

 

Zeer geliefde zielenvriend!

Mijn verzuchting dat de Heere u toevlucht en sterkte zij, en ook u blijdschap en vrede.

Mijn vriend! Gods volk is een machteloos volk, gelijk de konijnen, daarom geeft God hun uit eeuwige liefde een steenrots tot een toevlucht, om daar eeuwig in te wonen, want waarlijk waren wij alleen in dit leven op Christus hopende, dan waren wij de ellendigste van alle mensen, omdat wij altijd een dood lichaam met ons om moeten dragen, en daarmee berg op en berg af, door sloten en rivieren, door muren en benden, en dat dikwijls met het hoofd omlaag gebogen, daar toch onze sterkte in de hoogte is, och! och! wat is dan ons leven, want het is toch onmogelijk om naar boven en beneden gelijk te zien. Salomo prees de doden boven de levenden, en boven diegene, die nog geboren moesten worden, eerder zullen ook de zonden en de gevolgen ervan niet ophouden haar kracht te tonen denk ik, en och zonder die bijzondere invloeden van dien lieven Heilige Geest ontbreekt mij alles, om mij overeenkomstig mijn hoge en dure roeping te gedragen Gode welbehaaglijk. Met blijdschap heb ik u klagende letteren ontvangen, uit liefde en betrekking zou ik u uw weg wel wat ruimer gunnen, maar Zijn eeuwige wijsheid oordeelt dit niet nuttig voor u in uw dienstwerk, maar om u arm te maken, want wij zijn stof en as, als de wind van zelfverheffing en eigen kracht daarin waait, dan vliegt het zeer gewillig in de hoogte en dan zou de Heere u niet gebruiken kunnen voor Zijn arm en ellendig volk, om te leren de voeten te wassen en elkaar lief te hebben, ja de minste allerheiligen te zijn. Ik voor mij heb genoeg van al die roemende en hoogdravende christenen, en ben er tot mijn zielesmarten wat beschaamd mee uitgekomen. Met innige zielsvereniging heb ik uw korte opheldering gelezen van de legerplaatsen der kinderen Israëls, overeenstemmende met de weg die de Heere met mij ellendige gehouden heeft, en ben er door getroost geworden; onze vriend de Jong heeft dezelve overgeschreven, en zijn hier met genoegen gelezen. Maar de ondervinding leert mij, dat alle waarheden mij door de Heilige Geest moet worden toegepast die van de Vader en Zoon uitgaat, mocht Hij maar eens gedurig komen over al die bergen en heuvelen en zeggen: ziet bier ben ik, daarin ligt alleen de ware zieleruste, buiten dat zouden wij hier wel op aarde Tabernakelen willen bouwen, en de Heere de Hemel laten houden: o hoe zalig is het volk die 't geklank kent. Mijn weg, mijn vriend heeft altijd door diepe wateren gelegen, doch ook tot hiertoe heeft de Heere geholpen, en hoe strijdvol ook, de tijd kort toch in, in alle last van zwarigheid en worstelingen brengt de ziel en lichaamstoestand van onze kinderen veel bezwaren toe, zoals u zelf ook wel zult ondervinden en och was het eigen ik en bedilzucht maar dood, dan zou de Heere alleen de ere ontvangen, maar mijn vriend! ik ben niets dan een albederver, daar zijn geen namen of kleuren die dit uit kunnen drukken wie of ik van binnen ben voor God, doch wij hebben een voorspraak bij de vader n.l. Jezus Christus de Rechtvaardige, deze als het albetalend Hoofd en oudste Broeder vertegenwoordigt de gehele arme hoop der uitverkorene zondaren, deze Middelaar Gods en der mensen roept ons toe en zegt: "de Vader Zelf heeft u lief," en uit deze eeuwige voor ons onbegrijpelijke liefde komt die lieve Heilige Geest van Vader en Zoon uitgaande, om ons door de weg van wedergeboorte bekwaam te maken, om gemeenschap te hebben met de Vader en de Zoon, dus geen raveltje van het schepsel; lieve vriend! zij werpen hier de kroon al voor 't Lam, en roepen reeds uit: Gij, Gij hebt ons Gode gekocht, en in eeuwigheid zal de ware ontdekte ziel van geen andere koping weten of horen, dan van de koping Van Christus. Ik gevoel mij te onmachtig om de diepte van mijn ellende uit te drukken, maar ook te nietig en te bekrompen om het wonder van vrije genade te bespreken of te roemen, dus mijn lieve vriend! een eeuwigheid zal er eeuwig nodig zijn, want na der eeuwen eeuwigheid zal er altijd bij voortduring een eeuwigheid nodig wezen, omdat in Godes mededeelbaar eigenschappen een eeuwige onuitputtelijke volheid zijn voor al de Zijn, doch genoeg hiervan, want ik heb maar een stipje van het stipje der zaak begrepen, als het aller ongeschikste en onnodigste voorwerp op aarde.

Lieve vriend! het verlangen om wederom iets van u te vernemen deed mij wederom de pen opvatten, terwijl ik na 9 Aug. geen letter van u gehoord heb, in Mei heeft u mijn laatste brief gehad, want ik teken het altijd aan, want mijn hoofd is slecht om het te kunnen onthouden. Nu mijn vriend! bent met de uwen aan Gods trouw en zorg aanbevolen, want anders, wee diegene die de aarde bewonen, niet waar? De Heere ondersteune u in het prediken, dit is nog wel eens mijn bede.

Na hartelijke groet aan u en de uwe noem ik mijn als altijd u vriendin die in Mesech woont

C. J. M. SIEBEN.

 

 

 

 

 

 

 

Zeer geliefde zielenvriend!

Dat de Heere die eeuwig trouwe houd u Zijn zalige nabijheid schenkt is mijn hartewens. Hoewel de weldaden des Heeren onuitsprekelijk zijn, zo is toch ons leven door de zonde niets dan een gestadige dood. Van de week kreeg ik een brief van een vriendin, die schreef: lieve vriendin, de ouderdom brengt mij geen heiligheid aan, dit was uit mijn hart gesproken, want waarlijk ik zeg soms; het onverlogend eigen ik schijnt wel geheel te heersen, och mocht de liefde Gods zo overvloedig in mij zijn, dat zij de eigenliefde geheel verslond, o hoe gemakkelijk zou ik dan mijn pen kunnen verroeren en roepen Gods weldaden uit, dan zou de verheffing Godes in mijn keel zijn, doch nu kan ik weinig anders dan klagen, want waarlijk het is juist zoals u ook zegt in u brief, niets dan de dadelijke gemeenschap Gods maakt het leven goed en zoet, en vertegenwoordigt de zaak, die de rust, der ziel is en het element dat God bij aanvang in haar legt, want de ziel die door de heilige geest geleerd wordt, die komt toch de gaven en de liefdesuitlatingen al gaande meer te ontvallen ten minsten als een genoegzaam grond, en zijn ziel blijft met een zeker heimwee naar de Gever uitzien, en o mijn lieve vriend! dit kan immers ook niet anders; de na Gods beeld herschapen ziel heeft iets Goddelijks ontvangen, omdat de geestelijke kinderen Zijn beeld ontvangen, gelijk in de natuur het kind het eigen vlees der moeder is, die in 't begin van het leven nog niet veel waarde in haar stelt, en is even zo goed tevreden met de borst der min, als die der moeder, doch als het opwast zal het de liefde der moeder hoogachten, doch dan moet er eerst een aftrekking van de borsten plaats hebben niet waar? Want terecht zegt u, vele beelden zich in al hele christenen te zijn, als zij maar geloven bekeerd te zijn. Verleden week zeiden een paar mensen tegen mij, indien ik zo zeker wist dat ik bekeerd was als u, o mij dunkt dan zou ik heel wat blijder zijn dan u, ik beschuldigde mij zelf aan de ene zijde ook wel, want ik moest zeggen o ja! dat vrije Gods waarom ik? Doch aan de andere kant moet ik zeggen mijn bekering heeft mij geen blijdschap aangebracht, maar een getreur over Gods gemis, mijn bekering heeft mijn ziel niet verzadigd maar zij heeft mij hongerig gemaakt na de verzadiging, mijn bekering heeft mij niet rijk, maar arm gemaakt; onze gelukstaat bestaat alleen in de toegerekende gerechtigheid Van Christus, en de vrede met een Drie-enig en Gelukzalig God; maar deze vrede wordt zo ligt gestoord door de oude mens der zonde, daarom zegt de Apostel: ik sterf alle dagen, dus geen leven zonder smart en klachten, maar een leven met sterven gepaard, en och! och! wat ligt er in deze pijnlijken langdurige kruisdood wat ongekende lessen verborgen, wat heb ik vroeger jaren ruim van de dienst Gods gesproken, en dat was wel oprecht, maar had toen weinig ontdekking van schepsels ledigheid en de volheid en bijzondere werkingen van de Drie-enige God en och! och! wat ken ik er nog van, als ik zo arm uitgestroopt wordt, dit wordt het meest geleerd in druk en kruis; ik heb eens gelezen dat het kruis ook een gift is uit het genadeverbond, maar de Heere moet maar mee komen, om 't geloof te versterken anders wordt Amalek de sterkste; och die harteloze tijden, dat ik er niet hartelijk over klagen kan, het is mij wel eens een verademing geweest, dat de lijdende borg in Ps. 22 voor Zijn volk geklaagd heeft. En och! mijn vriend! waar kan men er eens uitspreken, na mijn gedachten zal het hier nog veel droeviger zijn als bij u, die enkele bekeerde mensen hier hebben genoeg, dat zij bekeerd zijn, en de meesten aan een aanvankelijke verandering en voorts zijn het alle gelovige mensen. Mijn gedachten zijn, dat er bij onze vriend Donker nog zijn die wat dieper graven, mijn voornemen is hem nog eens te bezoeken, of het de weg zal zijn, weet ik niet, daar zijn zo vele beletselen. Uw boekje heb ik met hartelijke zielsvereniging gelezen, och mocht het tegenwoordig christendom, ja Gods volk bij die waarheid zich eens neerleggen, maar o dan moet die lieve Heilige Geest nog het willen en 't werken er bij geven, om tot de Heere weer te keren, want de Heere verbergt Zijn aangezicht en wie zal dan Hem aanschouwen. Het is nog al eens mijn zielsbede, dat het u en uw volk mag welgaan. Het zou mijn wens wel zijn naar Holland terug te keren, maar of het de weg zal zijn, weet ik niet, zoek des Heeren aangezicht voor mij.

Na hartelijke groet aan uw vrouw, en kinderen noem ik mij uw vriendin.

C. J. M. SIEBEN.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zeer geachte en geliefde vriend!

Met blijdschap heb ik uw geëerde letteren ontvangen; ene week nadat ik mijn brief tot u gezonden had. Het smartte mij dat ik u geschreven had, want u zou mijn vele schrijven wel eens moe kunnen worden. Ik wist niet dat uw brief al lang op Lanzing lag. Ik ben blijde mijn vriend, en dank de Heere, die u lust geeft. Hij bekwame u om uw gaven te besteden ten dienste van Gods arme, verstrooide ellendelingen die in Mesech omzwerven. Met blijdschap heb ik uw nieuwe bundel leerredenen ontvangen, mocht de Heere ze bedauwen en vruchtbaar maken, ook dat Hij Zijn hulpeloos volk eens kermende beliefde te maken, om Zijn geest, dat Hij Zijn Woord eens mocht dierbaar maken tot leven voor mijn dorre ziel, en tot een geestelijke opgewektheid voor Gods volk om met Israël het verbond te vernieuwen. Och wat worden in onze dagen van afval der waarheid Gods dienstknechten en volk toch geroepen, om pal te blijven staan en niets toe te geven om Zijn woord te verdedigen tegen alle miskenning en ijdele klanken.

Ik lees tegenwoordig weer in uw bruidschat des Zondags twee leerreden, met lering en hartelijke overeenstemming, dan gevoel ik mijn begeerte om naar Nederland terug te keren weer opgewekt om u te ontmoeten, om onder de levendige stem der waarheid op te gaan.

Doch, als ik de onmogelijkheid zie, dan val ik wel eens moedeloos neer, terwijl ik hier geen wagen zie daar zich mijn ziel op kan neerzetten. Och, wat een donkere tijd, o; hoe ver is de Heere van Sion geweken, en och, had ik meer de Geest Van Christus, ik zou mij dan meer in en met de Heere verlustigen kunnen. Doch och! wat heb ik stof tot bitter klagen. 0, dat logge vlees en bloed, en dat bedorven hart, dat mij ter zijde afleid, dat eigen ik, en die geesteloze eigengerechtige bronwel, ja nog veel meer maken, dat ik als 't ware door de hel heen moet, om uit loutere genade in de hemel te komen. 0, hoe zal het ons dan eens zijn, als dat lichaam des doods ons niet meer kwellen zal. 0, wat ene vrije genade zal dat zijn, om eeuwig, eeuwig de kroon voor het Lam neer te werpen, niet ons o Heere, niet ons, dat is 't lied, der overwinning, Hij heeft overwonnen. 0, die toegerekende gerechtigheid, en die gegeven macht om kinderen Gods genaamd te worden. 0 mijn vriend! wie kan die raadsels uitleggen en alzo de honing uit het dode lichaam des leeuws halen, dwazen en blinden worden alleen van de Heere geleerd, niet op een aardse hogeschool of academie, maar in de verborgen binnenkamer van het hart, aan onedelen en verachten, aan zulken alleen (o eeuwig wonder), openbaart Hij Zijn uitnemende liefde. 0, werd ik onwaardige albederfster, er meer mee begiftigd, och gedenk toch mijner in uw gebeden. O, mijn geliefde vriend! Strijd toch maar voor de eer en waarheid van Sions Koning, Hij zij u loon en kroon, al moet u klagen het eigen er niet uit te kunnen houden, en uw loon en kroon dagelijks komt te verzondigen, nochtans zegt de Heere: Ik zie geen zonden in Jakob en geen overtreding in Israël. Ik zal niet richten na 't gezicht van Mijn ogen of na 't gehoor van Mijn oren enz.

Verder is mijn heilbede mijn vriend! dat de Heere u licht; kracht en opgewektheid in uw dienstwerk mag geven, want welk een zwaar en vermoeiend werk zou dat zijn, zonder Jakobs Gods te hulp te hebben. 0 hoe gelukkig is het volk, dat het zuivere geklank van Gods Woord kan horen. Groet ze ook van mij, allen die de Heere liefhebben, als ook uw geliefde vrouw en kinderen. Door 's Heeren goedheid zijn wij allen nog wel, en hoop hetzelve van u, en noem mij na hartelijke groet, de uwe,

C. J. M. SIEBEN.

 

 

Zeer geachte en geliefde vriend met de uwen en allen die de Heere liefhebben

Wat zal ik bij de opening van mijn letteren, u toewensen? anders, dan dat de Heere zelf uw bede geve en uw schatkamers vervulle, ja dat Hij boven bidden en begeren u Zijn zalige en vertroostende genade mocht doen ondervinden u Zijn genade schenke, en Zijn kracht in uw zwakheid volbrenge, en u alzo sterke tot al uw zware en zorgvollen arbeid, die u in Zijn vaderlijke liefde en zorg niet meer op zal leggen, als Hij weet dat u kunt dragen, en in en door Hem kunt verrichten, Uw boog zal wel in stijvigheid blijven, mijn vriend! omdat uw arm gesterkt wordt door de machtigen Jakobs, en waarlijk mijn vriend, u zult zelf dit misschien zo niet kunnen zien, als wel een ander dit in u ziet, maar daarom houdt en maakt God u zo klein, arm, ellendig en diep afhankelijk van Hem, opdat gij de wateren voor u en uw volk uit Bethlehems bornput halen zou, en niet uit de grachten van Egypte, maar door de Filistijnen legers heen, daar de weg niet anders kan wezen dan eng en smal. Zucht niet te zeer mijn lieve broeder! De Heere zal u helpen en sterken, aan het einde van uw loopbaan hangt de kroon met de belofte van te zullen blinken als de sterren aan de hemel enz. Ook is het nooit Gods gewone weg, dat daar de Heere veel voor te doen heeft, dat zij veel haren weg met blijdschap bewandelen, want het is vooral Gods oprechte en graag getrouwe dienstknechten in Zijn wijngaard altijd een baren, dan met deze en dan met geen zaken, dan met de weg, dan met de prediking met al haar bezwaren en aanhangselen, doch al deze kinderen worden in de benauwdheid geboren. Dus mijn vriend! het kruis Van Christus ligt op uw rug, en gij zult het moeten dragen, of liever het draagt u, en het zal u dragen tot over de dood. Doch evenwel heb ik medelijden met u, want wie ligt er meer voor strijd en verzoeking bloot, dan een Evangeliedienaar. En o, wat een wijze weg van God mijn vriend! dat Hij u gewicht aan de een geeft en u doet klagen over geesteloosheid en uw klacht is juist geest en leven en waar verlangen naar God, en hoe zou u een enge en nauwe weg kunnen prediken, als gij zelf zo maar ruim en wijd door de poort kunt gaan. Paulus zegt: (en ik heb er een greintje van geleerd) "Als ik zwak ben, dan ben ik sterk;" ten minste het zijn mijn slechtste dagen nog niet, als ik mijn blindheid, dwaasheid, geesteloosheid, snode en boze arglistigheid mijns harten mag zien en mijn onkunde, domheid, en min begrip van God en goddelijke zaken, moet bekennen. Mijn eigenlievend, eerzuchtig, hoogmoedig en vermetel hart gevoel, dat niet schrikken, niet buigen, noch breken wil, noch voor hel, noch voor hemel, dat meer luistert' of ik geëerd wordt, och, dat ik mij schaamde voor God, dan of God in en door mij in alles verheerlijkt wordt, enz. Doch 't is beter, als het mij gegeven wordt, dit van hart te betreuren en met ootmoed te belijden, en nog beter als ik uit dezelve opgebeurd mag worden ziende op Christus als een volkomen plaatsbekleder, die nog uit Zijn Hogen hemel ons toeroept: "uw vrucht worde uit mij gevonden, o Israël.". 0, hoe zalig en duizendmaal gelukkig, die zijn riemen binnen boord weet te halen. 0, wat een heilige kunst ons te laten zaligen en te laten reinigen. 0, leerde de Heere het ons door Zijn genadige en gezegende Geest, ik kan er ten minste mijn hart niet toe krijgen, mijn vriend! om God, God te laten, in natuur noch in genade, ik wil er altijd ook een oog, of een woord, of een hand in hebben. 0, ik dwaze albederver, waar zal ik mijzelf bij neerleggen, ik zag deze avond de sterren aan de hemel en dacht hoe vol en ontelbaar zij ook zijn, er is toch nog tussenruimte, maar in mijn hart is geen ruimte over, daar is alles zonde. Doch, wat zal ik hier meer van schrijven, dit zijn u louter bekende zaken uit uw eigen ondervinding, maar juist mijn vriend! zoals u schrijft, zalig die er een plaatsje mee mag vinden aan de geopende Fontein, doch ulieden hebt nog onderling overeenstemming en aanspraak aan elkaar. maar u kunt wel denken mijn vriend! hoe ik hier zit, ik kan maar weinig volk vinden die in de oude wijn hun smaak behouden, wij komen des Zondags met enige vrienden samen, en hebben nog al eens nut gehad onder het lezen van uw leerredenen uit Messias Heerlijkheid. En hebben al dikwijls tegen elkaar gezegd: Och konden wij des Zondags opgaan onder de levende verkondiging van Gods Woord, want u moet weten dat het hier alles godsdienst is, zonder innerlijke godsvrucht, daarvan moeten wij veel vijandschap en laster verdragen, doch worden zij door God zelf achter mijn rug gebracht, dan waren zij mij altijd raven die mij brood brachten, maar zo lang ik er tegen aanzat te kijken, waren zij mij onoverklimbare bergen, daar ik duizenden verzoekingen mee doorgebracht heb, en heb menigmaal tegen mij zelf gezegd, en met David uitgeroepen: "waarom God die tegenheden" enz., daar ik toch wist, dat er geen kwaad in de stad is, dat de Heere niet doet, maar werd dan menigmaal weer getroost, als de Heere mij gaf te zien op Job en David en meer anderen, die enkel onder Gods beschikkingen lijden moesten, henzelven ten goede, dan heb ik menigmaal gezegd: Ik dank u Heere," doch doet er weer nieuwe laster op, dan schokt en treft het toch het hart. Een mens wil niet graag zijn eer onder de voeten vertreden zien, doch de Heere zorgde altijd, dat ik nooit in mijn aangezicht geblameerd werd. Werd ik gehaald bij barende vrouwen of andere vrienden, dan betoonde zij mij allen eerbied, en heb dan menigmaal veel, opening in het gebed gehad, waarmee dan menigeen de mond gestopt werd, doch met dat alles heb ik hun toch nooit tot vrienden kunnen krijgen, daar ik mijn hart en last eens aan kwijt kon worden. Ik leef nog geheel in onzekerheid, waar het op uit zal lopen, neem ik het eens voor om Zondags weer heen te gaan, dan rijzen de bergen tegen mij op, want het is zo gesloten en benauwd als of het enkel ban is, en, denk ik aan de andere kant om met de kinderen tehuis te blijven, dan is het ook al wat, en mijn kinderen in wiens binnenste geen plaats is voor Gods woord. 0, hoe treurvol is de huiselijke godsdienst en dan vrouw zijnde als het ondergeschikte voorwerp, dat er dan veel kracht en genade nodig is, och! dat de Heere mij toch licht mocht geven, hoe in deze te handelen, als het u gegeven mocht worden, bid dan voor mij, ook als gij met uw volk vergaderd bent voor het aangezicht des Heeren. 0, was ik zo gelukkig om met uw feesthoudende menigte op te gaan die onderlinge gemeenschap met Gods volk, daar brandt menigmaal mijn ziel na, mocht ik hier maar beter in berusten kunnen, en bedenken dat de Heere het beter weet dan ik wat goed voor mij is. Mijn geliefde vriend! ik heb uw brief van 15 Sept. de 25 okt. ontvangen en verkreeg door het lezen van de inhoud zoveel opgewektheid dat ik dadelijk aan uw verzoek heb voldaan nl. om dezelve te beantwoorden, en als de Heere mij enige opgewektheid geeft, durf ik het niet nalaten omdat niet op te volgen, want ik heb al meer bij ondervinding geleerd, dat dan naderhand mijn pen loodzwaar wordt, en mijn gedachten als in een doolhof opgesloten werden. Och, wat ellendig schepsel is de mens. De inhoud van Uw letteren sloot zo met de klacht en ondervinding mijns harten in dat het was alsof u uit mijn hart geschreven had. 0, hoe verstond ik het, als u schrijft, dat u in uw eerste tijd der bekering zo ruim in de hemel kon krijgen, maar nu zoals uw vriendin zegt: "de weg is zo smal als de rug van een mes," en dit was mijn troost, dat het een ander ook zo gaat als mij. Het was mij de laatste tijd zo eng, dat ik dacht er zal nooit geen groter wonder geweest zijn, als ik nog behouden aan land kom en mijn lamp niet uitgeblust wordt, en moet met Krümacher zeggen: "Ik ben en blijf een bedelkind enz." Ik heb wederom boeken aangekocht van het overjarig koren uit Jozephs voorraadsschuren, ik heb daar nog al veel troost uit, als ook uit uw predikatiën, vooral de laatste uit de bruidschat, doch dit alles is gans afhankelijk aan de werking des Geestes en de gezegende toepassing van Zijn bloed. Ik was blijde mijn vriend! dat u en uw volk betuigt betrekking op mij te gevoelen, en hoewel ik mij zulks onwaardig reken, zo is het door mij toch hoog gewaardeerd, door Gods arme volk bemind te worden. En wat nu aangaat mijn brieven, ik denk mijn lieve vrienden, wie het ook zij, als u ze zag, zoals ik ze menigmaal zie, zou u ze het lezen niet waardig achten, ik zie tot mijn innig leedwezen dat zielsverdervende eigen overal door en in geweven, doch hoe zal ik die vergiftige adder van mijn hand schudden, zolang ik nog in mijn vlesen omhulsel wandel. Doch evenwel is het mij aangenaam te vernemen, dat mijn brieven nog welkom zijn, dit is mij nog ene verademing om enige briefwisseling te hebben, met het arme ellendige volk, dat God overgelaten heeft, om door die armoede Zijn rijkdom te verkondigen, want mijn vriend! het is zoals u schrijft, n.l. dat wanneer een volk zich met ontvangen licht en genade kan getroosten, dat zij zo buiten de gezegende werking des Geestes zich kunnen bemoedigen. Dit drukt juist mijn zienswijze uit en hierop heb ik mij duizendmaal blind gestaard, want hier komt bij dat dezulke dan ook juist der wereld en der zonde kunnen leven, en zijn geloviger als vele anderen die altijd bij het walletje langs moeten kruipen en stervende is hun einde toch vrede als u mij terug schrijft, wees dan zo goed mij dat eens op te helderen. Uw wens en bede voor mij onwaardige, dat de Heere mij maar arm, ellendig, klein en nederig achter Hem mag houden, is ook mijn bede en dank u daar hartelijk voor, want het zijn zielsdodende en verleidende dagen. Ik wens dat het u mag gegeven worden om Gods Woord met opgewektheid te verkondigen, de Heere doe daar nog toe en maakt het u licht en zoet en tot spijze voor uw volk, en allen die u horen is mijn hartelijke wens in uw zware en diepe weg en doe u staan als vuurbaak tegen al het ongoddelijk ijdel roepen, want het is zoals u zegt, van de schuld der zonde wil men nog al, verlost worden, maar van de smet der zonde, daar hoort men niet over klagen, Och! wat een eeuw beleven wij, en wat zullen onze kinderen na ons nog beleven en och! was ik zelf die ik behoorde te zijn, maar o, wat al liefdeloosheid, wat al ondankbaarheid, wat een ommekeer van zaken in mijn binnenste, bij vroeger, toen mij geen zee te diep, geen berg, te hoog was voor de Heere, toen het koren en most mijn mond sprekende maakte, toen mijn hart brandde van liefde Gods, toen ik met God zelfs in de hel wilde wezen, als ik maar in Zijn nabijheid mocht zijn. En nu mijn vriend! moest ik menigmaal zeggen, zou ik wel een greintje liefde Gods in mijn binnenste hebben, ja, zou ik niet enkel vijandschap zijn. 0, wat een ommekeer, o wat een zwaarden gaan er door de ziel, eer men hier God ziet in Zijn eeuwige trouwe liefde, goedheid en wijsheid over ons, en wat het einde van deze omkeer is. Als het mij nu gegeven wordt mijn vriend, om te worstelen voor Gods genadetroon. Dan is het nu een pleiten op Zijn vrije genade in en door Christus, op Zijn verbondsbeloften: Ik zal wel bij u doen enz". Vroeger was ik bezig en heimelijk rustende op iets dat in mij was en op mijn eigen gaven en ondervindingen, die ik tot grond lag, als mijn eigendom en bleef zodoende nog al een vrouw met een goed hart, en de adder die onder het gras lag merkte ik niet, voor dat God al Zijn goede gaven uit mij weg pakte en mij al gaande naakt en bloot maakte. 0, wat een goedertieren Ontfermer over Zijn dwaze kinderen, want had de Heere mij dat alles in eens doen zien, wat ik nu in mij zelf ziet, wanhoop zou mij zeker verteerd hebben. 0 vrije genade, mijn lieve vriend! Die zal eeuwig zijn geprezen, maar mijn papier raakt vol en ik zal moeten eindigen. B. van M. schrijft wel eens, als ik dicht bij u woonde, zouden wij veel bij elkaar zijn; dan eens klagen, dan eens zingen, dan weer huilen, wenen en stenen, maar zo zou het ook met ons gaan mijn geliefde vriend! Mocht het nog eens kunnen geschieden, of liever mochten wij tevreden zijn, dat Gods wil geschiede, dat geve de Heere u en mij en doe ons berusten in Zijn alwijze Voorzienigheid. Nu mijn lieve vriend! de Heere geve u alles wat u nodig hebt om Zijn eigen werk te verrichten en maakt het u gemakkelijk en doe u biddende zijn voor Sion en ook voor mij ellendige worm, opdat ik de Heere welbehaaglijk mag leven in alles; de hartelijke liefdegroeten aan uw geliefde vrouw en kinderen, en aan al het volk de schapen van Uw zorgen, zo noem ik mij na groet de uw, hoewel nergens toe deugende.

C. J. M. SIEBEN.

 

 

Hartelijk geliefde vriend in de Heere, met al de uwen, heil

Van voormiddag ontving ik uw voor mij zeer aandoenlijke letteren, doch God is groot en goed over Zijn ellendigen, hetwelk mij door uw geëerde letteren in uw weg zeer duidelijk werd en ik denk u zal in deze met mij instemmen. De Heere geve mij genade om mij volgens ondervinding naar waarheid uit te drukken en ons in alles van het schepsel af te doen zien, want och wat is de mens anders dan ik en mijn, doch ter zake dan mijn vriend! Zullen uw laatste woorden, mijn eerste zijn nl. gedenk aan mij en mijn zoon. ja mijn vriend, nu weet ik dat wij zielevrienden zijn, want als God werkt, wie zal het dan keren? Toen ik mijn laatste brief aan u schreef kon ik mij nauwelijks weerhouden om u te vragen of u ook in bijzonder kruis en ellende verkeerde. Uit vrees van zelfverheffing, heb ik mij terug gehouden en heb slechts maar op het kantje van mijn brief gezet dat uw toestand nog al eens op mijn hart gebonden werd, meer durfde ik er niet van zeggen, doch nu ik uw brief las, keerde het om en durfde het niet langer verzwijgen, terwijl ik duidelijk des Heeren hand zag en gevoelde, in de Geest der gemeenschap, al is er ene grote Oceaan tussenbeiden en elkaar van aangezicht onbekend, want de liefde die uit God is, is aan niets gebonden en valt vrij. Doch om tot de zaak te komen, toen ik ellendig schepsel minder dan een worm, doch dit de meeste tijd niet hartelijk gevoelende, (j.l. 19 April op reis ging naar Grand Rapids, u bekend) werd ik verwaardigd om van tijd tot tijd voor u werkzaam te zijn, omtrent het verblijf daar in welke de Heere zich ook niet onbetuigd heeft gelaten, doch onder deze werkzaamheden kreeg ik gedurig uw persoon voor of liever uw grote behoefte, zielsnood en afhankelijkheid in alles voor mijn ogen en gevoelde net alsof u in grote nood verkeerde, dit ging gepaard met zoveel aandrang en opening van het gebed voor u, zodat ik gedurig maar vragende moest blijven, en daarbij kwam in mij zo een week gevoel van medelijden, zonder dat ik wist, wat dit had te betekenen, zodat ik gedurig mijn tranen voor de mensen moest verbergen, zelfs als ik over de straat liep in 't rumoer der drukke straten, moest ik bij de Heere aanhouden en aandringen u te helpen, te ondersteunen en genadig te zijn. U kan denken, dat dit mij een zoet en geen zwaar werk was, want ten eerste drong de liefde, en dan weet u zelf wel, dat als men bidden moet, dat men dan, ook wel bidden wil, en dan is er altijd een zoete terugslag in de opening van het gebed, doch ik sprak er tegen geen mens op aarde van, want het gevoel wie ik zelf was voor God, stopte mij de mond en daar het aanhoudend zo bleef, soms bij nacht, weken aan elkaar, dacht ik dat het de Heere behaagt had mij die gunst te schenken, om meerder voor u mijn vriend werkzaam te zijn, doch ik verlangde naar enen brief. Dit duurde totdat het de Heere behaagde mij de 17 juli aan de uiterste rand des grafs te brengen op het alleronverwachts terwijl onze dochter en ik aan het middagmaal zaten, kwam mij een stilstand in het hart over, daar lag ik geen schrede meer tussen mij en tussen de dood, mijn arme, bijna radeloze man, mijn bedroefde kinderen, doch vooral mijn zwakke dochter, deed mij sterk roepen tot de Heere, want ik had mijn volle kennis, hoewel ik niet meer spreken kon, om voor hun te willen zorgen, om niet alleen mijn, maar ook mijns zaads God te zijn. Hierbij werd mij, ja, hoe zal ik mij noemen wie ik ben, doch de Heere weet het wel, zulks een geloofslicht en geloofsvertrouwen geschonken? zodat ik graag wilde heengaan en mijn ziel en lichaam en ook alles wat ik achterliet volkomen aan de Heere toe te vertrouwen. 0, dat blij vooruitzicht dat mij streelde, ik zag in dood niets dan louter leven en zaligheid, doch in stilheid, en in geloof, ik was niets, maar Hij het al, mijn sterkte lag in Hem, ik was rijk en toch had ik niets in eigen handen en ik lag aan de gevolgen negen weken.

Ik mag zeggen, zonder dat er haast een wolkje voor het geloofsoog kwam, ik geloofde voor Zijn te liggen, voor tijd en eeuwigheid, ook toen het zich na vier dagen weer herhaalde en later alweer. 0 mijn lieve vriend! wat toch een eeuwig wonder, het verschrikte mij en ontroerde mij volstrekt niets, ik zag zoveel in die vastigheid van God zelf, hoe onmogelijk Hij zijn eigen werk kon, of wilde verloochenen. Ik had juist niet zoveel te praten, maar mijn gedachten waren in stilheid tot God. 0, dacht ik, kon ik nu Gods volk eens toeroepen, dat sterven gewin is. 0, wees maar niet bang, volk van God, zei ik in mij zelf, ik gevoelde verzoend te zijn met een Drie-enig God en bevredigt met mijn evenmens, doch ik zal u eerst eens zeggen, hoe ik mij nu gevoel, dan zal u mij toe kunnen geven, dat ik het vorige niet in bewoording kan brengen. Ik gevoel mij nu als een paard, dat op bevel van zijn meester weer naar zijn oude weide is gebracht, en opdat hij niet over de heining zou springen, is hem een kluister aangedaan, dat hij zelf niet af kan doen, doch dit onderscheid boven het paard, ik mag door genade inzien dat dit goed en nodig voor mij is, doch om weer te keren.

Na enige dagen zo gelegen te hebben, dacht ik, hoe komt het, dat ik niet zoveel werkzaamheden meer met u mijn vriend! heb, als tevoren? 0 dacht ik, wie weet wat er is, hij schrijft mij in 't geheel niet meer, toen gevoelde ik de vraag der slang in mijn ziel opkomen, "is het ook," daarop wendde ik mij tot de Heere, of het Hem behagen mocht u schrijvende te maken en ontving opening, ik gevoelde en geloofde dat de Heere het doen zou, en wachtte daarom tot op deze dag, dat ik dezelve met grote blijdschap ontving, hoewel deszelfs inhoud mij innerlijk bedroefde, doch geen nood, mijn zeer geliefde vriend, vele zijn immers de tegenspoeden der rechtvaardigen, doch het andere is even zeker en waar nl.: uit die allen redt hem de Heere, Hij de eeuwige liefde maakt geen abuizen, al is het dat Hij ons hard kastijd. Hij kastijd slechts als een Vader en al kunnen wij het in de eeuwigheid eerst verstaan, mijn vriend, God zal er toch zeker in verheerlijkt worden en u en uw zoon ten beste gedijen. Ik hoor u zeggen, of liever het ongeloof, ja, maar, ja doch ziet dit maar na, er licht altijd meer in de belofte, als wij verwacht hadden, als wij er maar ogen voor krijgen. 0, dan wordt het alles goed, doch ik kan enigermate uw toestand gevoelen en de wicht van zulk een toestand drukt naarmate God dezelve drukken doet, want zij moet juist zoveel drukken en niet minder. De Heere heeft zich ook niet onbetuigd aan u gelaten, want uw troost was toch naar uw droefheid, dat u nu met een koud hart zo maar niet na kan praten, of met weten alleen zonder licht er over te ontvangen, u er in kan verblijden, dat ondervind ik ook, doch och mijn vriend, dit is ook na de les van onze Heere, die tot u en mij en al Zijn volk zegt: zonder Mij kunt gij niets doen.

O, wat zou hier veel te praten zijn, als het God eens behaagde elkaars aangezicht eens te doen zien, doch ik vrees dat dit aan deze zijde des grafs niet zal gebeuren, of het moest in Holland nog eens zo bang worden voor Gods volk, dat u nog eens naar hier moest vluchten, dat mij niet verwonderen zou. Nederland heeft zwaar gezondigd, als ook haar Overheden enz.; haar voorrechtenwaren groot, naarmate God voor Nederland was, zal Hij ook tegen haar komen en Amerika gaat dezelfde weg enz.

Mocht de Heere nog eens geven met elkaar te spreken van mond tot mond en hart tot hart, hoewel ik niet weet hoeveel mijn dagen zijn zullen, omdat ik een hartkwaal heb, nl. stilstand in het bloed en dan op deze mijn leeftijd, kan de beroerte zich ieder ogenblik herhalen, doch dit naar de mens gesproken, onze tijden zijn in Gods hand. Nu, mijn lieve zielevriend! ik ben bedroefd in uw droefheid, maar ook ben ik verblijd in uw blijdschap, de Heere heeft uw zoon gespaard. Hij heeft uw ziel getroost, uw lichaam ondersteund, uw voeten zijn nog reizende naar Sion, uw aangezicht is nog na zonsopgang. 0, eeuwig wonder van die trouwhoudende God. Ik, de Heere, worde niet veranderd, anders waren wij al lang vergaan. Och, de Heere helpe u verder, ook in de weg van uw roeping naar een andere gemeente, in dergelijke wegen word ik altijd veel gekweld met besluiteloosheid, en besluit ik tot ons tijdelijk nadeel, dan stelt de duivel mijn voordeel o zo bekoorlijk voor, maar besluit ik tot mijn voordeel, in gedachte dat het des Heeren weg is, dan komt hij mij van achteren beschuldigen en Gods ongenoegen aankondigen. Doch des Heeren weg is wonderlijk, ik kon uw toestand niet weten, nochtans was ik niet uw lot bewogen, al wist ik het ongeluk niet. Eens op enen Zondagmorgen werd ik wakker en toen schoot mij dadelijk in de gedachten, (dat ik gisteravond niet bijzonder voor u gebeden had, ik was er zo bedroefd om, dat ik er zelf om schreide, het was gelijk, alsof ik iemand niet had willen helpen in de nood. Nu, ontvangt mijn hartegroete, ook uw lieve vrouw en kinderen, en die God, die gij nog nooit vergeefs hebt aangeroepen, helpe ook gewisselijk uw zoon met zijn echtgenoot.

Uw liefhebbende vriendin,

C. J. M. SIEBEN.

 

Zeer waarde en geliefde vriend in de Heere

Tot mijn blijdschap ontving ik iets vroeger of spoediger uw welkome brief, dan ik gewoon was en zou uw letteren haast met uw eigen letteren beantwoorden kunnen, want bijna ieder woord en regel was uit mijn hart gesproken; u zegt: "mijn ziel was heilig jaloers op uw zalige Godsontmoeting; ja, mijn vriend, het is mij iedere dag noch zelf een wonder, dat ik in het uur des doods, de minste verschrikking ontwaarde, maar een berusten in de Heere door het geloof, dit kan geen pen beschrijven. Doch mijn lieve vriend! als ik nu mijn klachten aan u eens openbaren kon, zij zouden duizendvoudig zijn, want waarlijk mijn hartbestaan is niets beter geworden, gelijk het ook niet beter worden zal, doch de ene tijd ligt het meer aan banden als de andere tijd. Een heilig onderworpen Godsleven staat recht tegenover mijn fijne zelfbedoelende hart en haastige natuur, ik moet mij zelf gedurig toeroepen: "zult gij dit de Heere vergelden gij dwaas", en soms zeg ik: "o, dat lichaam der zonde en des doods", doch menigmaal denk ik, de Heere toont in Zijn lankmoedigheid over mij ook Zijn Vaderlijke tucht in het doen gevoelen van mijn verdorvenheden, opdat ik, eigengerechtigd schepsel, wicht aan de een zou hebben, en och kon ik nu maar laag en hartelijk bukken voor de hogen God, doch och! waar zal ik Hem mee tegenkomen, duizendmaal gelukkig mijn vriend! dat Hem niets behaagd dan Zijn eigen werk en offerande in Christus door Zijn lieven Heilige Geest, anders zouden de ellendige albedervers er nooit komen, maar Hij die geheel Zichzelf voor de Zijn overgaf, heeft eenmaal gezegd tegen allen, wat ze rechtvaardig veroordelen kan: "indien Gij Mij zoekt, laat dan deze heengaan", en dit sprak, Hij als recht en machthebbende, niet waar mijn vriend? Och dat het geloof hier maar niet zo, door de zonde verduisterd werd. U schrijft, de palmtak der overwinning zou het einde der strijd voor mij zijn, geweest, o ja, dat kon ik zo verstaan, doch ook voor u mijn vriend! Want werkelijk een ieder Christen, maar doch voornamelijk uw leven zal wel een strijd blijven, omdat u niet alleen voor uzelf leeft en dat in donkere tijden, dat de Heere het niet in Zijn raad behaagt om met een ruime uitstorting Zijns Geestes door te breken, en 's Heeren raad zal toch bestaan, al moet men ook op rotsen ploegen en dan heeft dit afhankelijke volk (hoewel niet afhankelijk genoeg) die alles van boven moeten krijgen, een bang leven, want, zoals u schrijft, hetwelk ik al jaren heb moeten ondervinden om overal vast te lopen en uit te roepen, ik! ik heb gezondigd, met een Daniël, hoe weinig vindt men daar ontdekking aan onder het volk; zo komt het mijn vriend! dat men zo weinig treurige aangezichten ziet, het wildbraad wordt spoedig gevonden, Christus is tot een dienstknecht der zonden gemaakt, het is vrede, vrede en geen gevaar wordt er gezien, dat de Heere van ons geweken is de wereld, en Gods volk kunnen zeer wel samen huizen, omdat de wereld voorop staat, ook in de huiselijke samenleving enz., want ook hier is geen einde. "Magor Missabib: schrik van rondom" en haast geen klacht er over, de haarlokken zijn afgesneden, want men slaapt in Delia's schoot.

Nu mijn lieve vriend! is het dan wonder dat de weg van een Leraar zwaar wordt? daar het allen muren zijn daar het woord der prediking tegen aan stuit, omdat God het niet in Zijn raad bepaald heeft om door de prediking die sterke muren van ongeloof en volhardheid neer te werpen, en daar die lieve Heilige Geest zich rechtvaardig terug houdt, om niet door te breken; onder de bedeling van de Geest der vrijheid zit de kerk grotendeels gebonden onder de dienstbaarheid der wettische leringen zonder Geest en leven, daar de zonde een slaperige kracht meebrengt wordt het niet gemerkt, doch wees getroost mijn vriend! want het is des Heeren raad, op `s Heeren tijd zullen uw banden wel breken en misschien zult u dan wel niet meer lang op de wereld zijn, want waarlijk wij beleven donkere dagen, ik zit ook altijd in huis, ik heb zeer weinig vrienden en onder die weinige zucht ik nog menigmaal, omdat ik er dan zelf niet door kan zien, ik zeg dan vaak hoe is het toch, kan een vis op het droge en een vogel in het water leven, alles heeft toch zijn eigen element niet waar? Nu, als ik al deze dingen bedenk, zoveel als de Heere belieft er mij van te doen zien, en ik stel mij dan in uw plaats, zeg ik dikwijls, diepe wijsheid zijn Gods paden en wie weet wat onze kinderen nog zullen beleven, want ik vrees het is nog het einde niet, zodat de Heere nog verder van ons en ons zaad weg zal trekken, al was het ook, dat des Heeren tijd daar was, dat Israël de borsten der Heidenen zou zuigen, want och wij zijn schuldig, wij hebben twee boosheden gedaan, nl. God verlaten en Zijn zalige dienst, en onszelf bakken uitgehouwen, een godsdienst zonder God. Is het niet rechtvaardig, dat God ons laat roken aan ons eigen garen en netten; daar zijn hier maar weinigen die er onder zuchten. Geen wonder dan mijn vriend! dat u zegt zo niet voort te kunnen als velen, en overal vast te lopen, doch geen nood, de drukking der melk brengt de boter voort. Gods wijsheid onthoud u allen roem in het weten der zaken en het weten der vroegere ondervinding, het geloof moet in de dadelijke omhelzing gebracht worden, van het voorwerp van het geloof, om in de vrijheid te staan, waarmee Christus de Zijn heeft vrijgemaakt, dan beweegt de ziel zich ook vrij en geeft hartelijke toestemming aan Rom. 5: 1. Daar ondervinden zij de vrede met God en spreekt er uit en werkt er mee, daar hij het op anderen tijd wel niet ontkend, nochtans er zo ruim zich niet in verblijden kan, de uitkomst leert of hij het met zijn verstand al bespreekt, en in eigen kracht wil vasthouden, dit geeft geen leven, want de rechtvaardige wordt nauw gezocht. Mijn papier zou te vol worden, als ik zou schrijven, hoe ik in de laatste tijd nauw gezocht ben, hoe ik wel jaloers omgezien heb naar de zoete uurtjes van mijn ziekbed, hoe ik nu moet ondervinden, dat het niet bij de mens is, zijn weg en zijn gang te richten. U heeft mij op dat kleine briefje niet geantwoord, u heeft zeker gedacht, zij zal 't wel ondervinden, dat het van de vijand was, hetwelk ik ook hoop mijn vriend! nochtans heeft het mij in donkere uren nog al wat aangekleefd, terwijl ik daar vroeger wel eens ondervinding van heb gehad, en omdat ik wist dat de Heere in de laatste tijd bijzonder met mij gegaan was, vreesde ik dat de Heere zich bijzonder van mij onttrekken zou, en te roemen schiet er ook niet voor mij over. Eergisteren mocht ik mij zelf met David toeroepen: "voed het oud vertrouwen weer, zoek in 's Hoogste lof uw lust." En nu mijn lieve vriend! dat zal eerst boven zijn, en o, wat zal dat volk dan zalig God ontmoeten en aanschouwen. Ik heb de laatste tijd dikwijls in mij zelf met u lopen spreken, en dacht mijn lieve vriend! verzoekt mij zo ootmoedig en dringend voor hem te bidden, maar och, mocht u nu voor mij eens kunnen bidden, och lag God het u eens op, o! dan zou ik de vrucht en u de zoetigheid en Gode de eer er van hebben, want dit is dan een van zelfsheid. 0, hoe wonderlijk wordt dat volk door enen Geest geleid en gedrenkt, doch ik moet op uw gezegde terugkomen, want indien de Heere mij voor u wegnam, u dan een voorbidder zou missen. 0 mijn lieve vriend, dit is te veel gezegd, o kon u mij beter, ik ben zulk een trage, slechte, dode, harteloze bidder en dan nog veel te hoog gevoelend, dit neemt niet weg, als God gebiedt en zegt bid, dan tapt de fles uit, wat er in gedaan is. 0, kon ik u mijn klacht eens recht doen weten, ik denk u zou wel anders over mij oordelen; ik moet eindigen en zal zeer blijde zijn, ten minste als de Heere mij spaart, nog iets van uw zoon te horen; ik denk wel dat de Heere hem weer op zal richten en hem in en uit doen gaan als in vorige dagen. Och, dat zijn ziel gebracht mocht worden, om Gods lof en deugden te verkondigen. 0, wat een zalige blijdschap zou dat zijn, o wat leggen de zielen van de kinderen op het ouderlijk hart. 0 mijn lieve vriend, dat kost mij wat tranen, want bier zit de verzoeker ook tussen, o wat al diepten. Mijn lieve zuster zei wel eens tegen mij, die negen kinderen heeft achtergelaten: o mijn zuster, mijn hart zou breken, als ik er aan denk, dat er een van onbekeerd zou blijven, en toch, wat zou het een wonder zijn als er een behouden werd, nog in niemand van haar kinderen kan ik een greintje leven vinden. Wat nu aangaat onze gedachte om nog eens in Holland te komen, och ik vrees mijn vriend, zoals ik u ook in mijn laatste brief meldde, doch ik bedoelde daar niet mee dat het mijn keus niet is, mijn verlangen is en blijft het, nochtans blijf ik vrezen, daar de weg al dichter en onmogelijker wordt, hoewel God niets te wonderlijk is, dat onze weg gebaand mag worden, als het des Heeren wil en raad is, want u schrijft dat bij u een volk gevonden wordt, waarin de waarheid zuiverder bewaard wordt dan in Amerika, dit is volkomen waar en meer onderscheid tussen bekeerd en onbekeerd, hier is er geen scheiding tussen, alles is een en gemeen, hoewel ik daar geen last van heb voor mijn persoon, want de wereld brengt ons geen heil aan. Ik ben zeer belangstellend of u het beroep aangenomen hebt of niet, ik hoop de Heere zij u een duidelijke Raadsman geweest, daar kan Gods arm volk vaak tijden mee worstelen, eer het haar duidelijk en vlak wordt, overal staan bergen en heuvelen die tot een vlak veld gemaakt moeten worden. 0, hoe zoet sprak u uit mijn hart als u zegt: "alle vrucht op zijn tijd," die van de Heere geleerd worden. ja, mijn lieve vriend! dit is al menigmaal mijn opmerking geweest, al van de eerste lentezon af door alle winter en zomertijden heen, bijna iedere maand is er een ander bloem of blad, of andere vruchten, die het veld bedekt, ook een ander insect die de vrucht verderven, ten minste hier enz. Als het mij dan eens gegeven wordt een blik in mijzelf te slaan, vanaf de eerste stem die in mijn consciëntie getuigde van zonden tot op de huidige dag, dan heb ik wel eens moeten wegzinken in Gods aanbiddelijke wijsheid, in Zijn neerbuigende goedheid; ook was het mij tot lering uw opmerking over de nooit verminderende volheid van de Drie-enige Jehovah in de gewesten der eeuwigheid. Dat heb ik wel eens mogen smaken, maar in bewoording brengen kan ik niet, het moet met heimwee geëindigd worden, totdat men op de plaats zelf komt, doch hoe ben ik dus, zei Rebekka, en de Heere zeide: "de meerdere zal de mindere dienen", ook dit geldt, gelijk u voorstelde, van de kerk, dan worstelende, dan vluchtende, en dan weer eens overwinnende door de grote Overwinnaar zelf, die voor en in Zijn volk moet overwinnen, o, wat een heilgeheim. Na minzame liefdegroet van uw vriendin, ook aan uw geliefde echtgenoot, kinderen en uw zoon.

C. J. M. SIEBEN.

 

 

Mijn waarde en veel geliefde vriend!

Dat u ten allen tijden en in alle omstandigheden de hulp en vertroosting des Heeren niet ontbreken mag, is mijn wens en bede. Ik kan niet nalaten om u in de haast iets van mijn omstandigheid te doen weten. Ik heb uw beide brieven ontvangen, de eerste juist zoals u gedacht heeft, nl. drie dagen na de afzending van de mijn, de andere voor een dag of drie. Ik had ene sterke begeerte in mijn hart u terug te schrijven, zo bij de eerste als bij de laatste. Doch, och mijn vriend, bittere omstandigheden beletten mij, zoals ik u in mijn vorige brief meldde dat mijn weg de laatste tijd niet zo rooskleurig is geweest, doch op dien tijd scheen er wel enige stilstand van tegenloop te zijn, doch het was van korte duur. Maar ik moet kort zijn. 5 September werd onze dochter met zware galkoortsen bezocht. Haar man lag aan een beenbreuk. De dochter van mijn zuster, die weer bij ons in huis was genomen, werd ook door zware koortsen aangetast, daarna werd mijn zoon met verschrikkelijke koortsen aan de rand der eeuwigheid gebracht, zodat ons huis een Bethesda was, en och! och! zij dragen mijn beeld, gelijk Adam een zoon gewon naar zijn gelijkenis. 0, wat krimpt mijn moederhart ineen, als ik aan die verschrikkelijke eeuwigheid gedenk. Naar de mens geoordeeld staat het zeer gevaarlijk met mijn zoon. O mijn lieve vriend, hij legt in het ogenblik nog in honderd en drie graden koorts. 0 mijn moederhart breekt over mijn onbekeerde armen zoon, o hij wil mij haast van zijn bed niet laten gaan. Ik onwaardige heb in al die tegenheden veel, zeer veel ondersteuning en ook vertroosting mogen genieten, ook inleidingen in de waarheid en ook van de zalige eeuwigheid mogen inzien, en heb nog al eens in de verdrukking mogen roemen, o wat een wonder. Gisteren overviel mij de moedeloosheid weer over mijn zoon, het meest over zijn arme ziel, hoewel vele dingen samen liepen, die mij het levenzeer bang en moeilijk maakten. Nu kan u wel denken in wat weg ik zat. Ik dacht van nacht, wie weet gevoeld mijn vriend iets van mijn weg, doch hoe dan ook, gedenk mijn arme zoons ziel, indien hij dan nog mocht leven, indien (menselijk gesproken) de koortsen wegblijven, is het gevaar voorbij, doch zolang die blijven, blijft het gevaar. 0, hoeveel was er te praten als de zee niet tussenbeide was, doch ik kan niet meer. Zodra de Heere enige verandering schenkt, als een vrij geschenk, zal ik u weer iets melden. Mijn zoon gevoeld een muur tussen hem en God, en ziet nu o zo veel dierbaars in een sterfbed des rechtvaardigen. Mijn lieve vriend met al de uwen aan de Heere aanbevolen.

C. J. M. SIEBEN.

 

Zeer geliefde zielenvriend

Dat de Heere al uw zielsschatkameren vervulle, Zijn dierbaar aangezicht niet te zeer verberge en u door genade recht op doe gaan.

Gebukt te gaan onder het lichaam der zonde, en derzelven gevolgen, is een zeker bewijs, dat het hier het land der rust niet is, nochtans zijn wij rustzoekers, ten minste ik. Ik denk menigmaal dat er zulk een ellendig schepsel op de wereld niet meer is, die aan alle geestelijke kwalen lijdende is, terwijl onverlochendheid en ondankbaarheid mij dag en nacht aankleven, en uitroepen moet: onrein! onrein! van 't hoofd tot de voeten, en hoewel ik er door genade iets van heb verstaan, wat het in heeft om altijd blijde te zijn, zo zou ik toch we! zeggen, dat ik geen kenteken meer in mij ondervind, dan daar David van zegt: om met tranen te zaaien en zal wenende voortgaan.

Want o mijn lieve vriend wij beleven zulke donkere dagen, de Heere is met Zijn Geest zo wijd geweken, er is hier haast geen leven te zien of te horen, ook onder het jeugdig geslacht, ook mijn eigen kinderen. Och, wat menige traan persen zij mij uit de ogen, als ik hun onbekeerlijkheid zie en opmerk. Doch des Heeren goedheid is zeer groot, wij allen zijn weer gezond, ook onze zoon verlaat thans iedere dag het bed, schoon zeer zwak, maar toch bijna geen koorts meer. Maar, och mijn lieve vriend, wat hebben al die goedertierenheden nu bij hem nagelaten, en wat zal ik die zelf zo ondankbaar ben, er van zeggen. Van morgen is er bij ons een gestorven aan dezelfde ziekte, die onze zoon had, en een paar mijlen verder ook, en zijn zo geestelijk dood in hun zonden, weggestorven. De Heere heeft mij krachtig ondersteund temidden van al dien druk dien wij hadden, en dan hoopte ik altijd nog zo heimelijk, het mocht nog eens wat nalaten.

Maar och mijn vriend mijn hoop is vervlogen, het oude is niet voorbij gegaan, en geen nieuw schepsel te aanschouwen zodat ik nog meer bedroefd ben als tevoren, en dan vrees ik weer door eigen bedoelingen mij daaraan te bezondigen, ik schrijf zo maar gul uit mijn hart, omdat ik weet aan wien ik schrijf. Ik heb menigmaal Gods volk horen bidden en spreken en dat hun kinderen er niet eens bij in aanmerking kwamen. Ik kan dat niet verstaan, maar ik kan het ook alles niet beschrijven, wat ik wel zou willen schrijven, want het schrijven gaat moeilijker dan vroeger, door mijn zenuwgestel. Ik zet gedurig verkeerde woorden en letters, zodat mijn gehele brief maar krabbelen is, dit is de ene tijd erger als de andere. U zegt, ik heb u niet geschreven hoe dat de Heere de weg voor mij geopend heeft, om des Zondags te kunnen opgaan. Och mijn vriend, wat zal ik u daarvan zeggen? Ik heb boven gezegd, wij beleven donkere dagen; des Geestes werkingen zijn niet zo meer te zien, doch dit weinige kan ik u wel zeggen, als dat het mij altijd aanviel, alsof ik mij van Gods volk onttrok, en dat ik alzo de schijn gaf, alsof ik meende beter te zijn dan andere, dan ook het voorbeeld voor mijn kinderen, als ook de huiselijke hinderpalen, daarbij werd alles wat ik zocht, tot de grond toe afgebroken. In onze gemeente werd een oude leraar beroepen, toen ik dat hoorde, kreeg ik onwillekeurig te vragen, of de Heere hem zenden mocht, hoewel ik daar nooit te kerk ging, maar altijd alleen in huis zat, doch dat werd afgebroken, want hij bedankte. Na verloop van een jaar werd hij wederom beroepen en heeft het toen aangenomen. Toen eerst werd ik indachtig aan het bovengemelde, toen hij zijn intrede deed ging ik hem horen, en ik werd beschaamd gemaakt, evenwel bleef ik dezelfde, want mijn zwarigheid was niet weggenomen, omdat ik veel miste daar mijn ziel begerig naar was. Ik ben zo ver gekomen om des Zondags op te kunnen gaan en dit moet ik zeggen tot roem van Gods genade, dat ik zelden uit de kerk ga, hoewel ik maar eenmaal kan gaan om mijn lichaam zonder iets te mogen genieten. Voorts lieve vriend! wil ik maar zwijgen. Graag zou ik met u spreken willen indien het Gods weg mocht wezen en de Heere mijn lichaamsgestel nog eens mocht in staat stellen, terwijl onze beide kinderen nu toch uit huis zijn, zou het nog wel eens gebeuren kunnen, dat mijn man en ik, nog wel eens een reisje naar Nederland kwamen doen, doch onze tijd is in Gods hand, dat Zijn wil onze spijs en drank mag zijn. Christus noemt zichzelf de goede Herder, die Zijn schapen veelmaal leidt in het dal der schaduw des doods, dat Hij Zijn vriendelijk aangezicht verbergt. Ik weet dit bij zeer pijnlijke ondervinding, maar Hij heeft er het goede mee voor, om ons wat af te nemen daar wij te veel mee op hebben en om ons dieper te vernederen, om ons aan de giften te leren sterven en met David te leren roepen naar de levende god zelf. Mijn innerlijke groet aan u en uw echtgenoot en kinderen en in 't bijzonder uw zoon en uw vrienden onbekend, hierboven zal geen onkennis meer zijn. De Heere helpe u uit Sion.

Uw liefhebbende vriendin,

C. J. M. SIEBEN.

 

Zeer waarde en geliefde vriend met al de uwen

Dat de Heere u tot een toevlucht en een deksel mag zijn, door al uw diepe en duistere wegen waar uw pelgrimspad heen leidt, berg op en berg af, berg op gaat moeilijk maar bergaf gevaarlijk om te struikelen, zodat wij zonder Hem niets kunnen doen, Och geve de Heere ons maar genade om maar onder en achter Hem te blijven en zeggen: Hij is de Heere, met alle onderwerping, maar mocht het zijn, ook met gelovige blijdschap is mijn wens. Vriend, ik moet bekennen dat u het mij afgewonnen hebt. Ik kan het niet langer nalaten om te schrijven, hoewel de beurt aan u was, maar uw omstandigheden hebben het u zeker niet toegelaten, en neem nu de pen maar weer op, en indien de Heere ons het leven spaart, blijf ik met verlangen op antwoord wachten. Mocht de Heere ons bekwaam maken, om Hem welbehaaglijk en verheerlijkend de pen over en weer te gebruiken, met nederwerping van alle zelfbedoelingen, die zo fijn en heimelijk overal inkruipen. Verleden week was mijn ziel daar zo treurende over, want het scheen mij alsof de onverlochendheid al sterker werd, en ik tegen alle lijden ook tegen het geringste zo opzag, zodat ik diep treurig was, en het behaagde de Heere mij Zondagmorgen weer op te doen gaan onder het gehoor van Zijn woord, dat ik door omstandigheid in geen twee weken had kunnen doen, alwaar de Leraar tot tekst koos, dat de Heere zei: "die achter Mij wil komen, verloochene zich zelf, neme zijn kruis op en volge Mij". 0, wat werd mijn ziel voorgelicht en getroost, hij stelde vooreerst een komen achter Jezus door waarachtige wedergeboorte, en dan wat daar achter Jezus te doen was in de weg van zelfsverloochening, ook in de weg van kruis en lijden, en daar mijn pad thans niet zo roosachtig was, was mij dit alles een goede rede, en daar ik veronderstel, dat er hier wel zullen zijn die zuchten onder het onverloochende eigen, zei hij geen andere weg daartoe te weten, dan Zijn kracht daartoe in te roepen, dat Hij ons van Zijn kracht zou mee delen, omdat Hij wist wat zij van node hadden, maar ook dat Hij ons ook eenmaal van dat onverloochende vlees zou verlossen enz. O vriend, wat is het nog een voorrecht als wij nog eens zuivere waarheid kunnen horen, en door de waarheid geleerd en gesticht mogen worden, zodat men de waarheid hartelijk moet toestemmen, maar het is wat zaliger als er kracht van de Heere mee gepaard mag gaan, maar ziet men op de vrucht, o dan is het allertreurigst; men hoort niets van nieuwe bekering of leven, zelfs onder het volk, o hoe zijn de monden gesloten, hoe weinig zelfverloochening. 0 vriend, hoe staat het bij u? Hebt u nog wel eens hoop dat de Heere eens op zal staan? Niet alleen onder 't jodendom en Heidendom, maar o mocht het eens zijn onder het zogenaamde Christendom en onder het bekeerde volk met leven en vrede, met liefde en enigheid, opdat Hij in ons woont als in Zijn tempel en versierd als Zijn bruid. Ik weet de Heere blijft getrouw en kent degene die de Zijne zijn. H ij begeeft en verlaat hun niet, al zitten zij ook mee in de duisternis en ook blijft Hij hun getrouw tot in de dood, dit mochten wij in kort nog ondervinden. Een lieve vriendin, die met een vasten gang en een onbezweken geloof haar smartelijk en langdurig lijden droeg, is blijde de eeuwigheid ingegaan, ik was blijde om harentwil, doch och mijn vriend, wat zag ik haar jaloers na. Ik heb haar na haar laatste rustplaats gevolgd en mocht in mijn hart zeggen, rust mijn zuster en geloofde, dat ik haar daar boven weer ontmoeten zou, zij is haar kerker ontvlucht, daar wij nog in dezelve zuchtten, een kerker, o niet uit te spreken vanwege de strijd tegen vlees en bloed, of liever tegen de driehoofdige afgod, die zichzelf al meer en meer leren kennen, als vol zonden en ellendigheden en evenwel voort moeten in de strijd met een scherpe doorn in 't vlees en 't gevoel van Satans vuistslagen. Dit verschilt veel van degenen die alles bezien en bespreken kunnen, die zijn gelijk aan de schippers en stuurlieden die aan wal staan, en zonder stormen zich de haven inbeelden. 0. wat zal dat volk dat uit een groten nood en dood verlost wordt daarboven wat te bewonderen hebben, en te vertellen van de wegen Gods, als ik mij zoeens uit mag drukken. Ik kreeg verleden week een brief van het overlijden van een kind Gods, daar ik al 28 jaar briefwisseling mee gehouden heb, dat zij op 66-jarigen leeftijd de zalige eeuwigheid was ingegaan. Dit bracht mij tot de gedachte door uw buitengewoon lang stilzwijgen, of u ook soms verhuisd was naar een beter land als dit, doch ik dacht dan zou toch nog wel iemand, van de uw het mij doen weten. 0 mijn vriend, wat onderscheid ons, dat wij een goede hoop mogen hebben door genade. Zijn trouwhoudende goedheid, alleen zal het doen en ons geleiden tot aan en tot over de dood, tot hiertoe heeft Hij ons geholpen en Zijn verbondstrouw heeft alles voor de grootste der zondaren volbracht. Ik moest het gisteren nog eens uitroepen tot wonder van Zijn vrije genade, daar was geen één woord op de aarde gevallen van al de goede woorden die de Heere gesproken had, Hij heeft ze allen doen komen, en dat op zulk ene wijze, dat mijn ziel gedurig moest uitroepen: "diepe wijsheid zijn Gods paden en goedheid zijn zij allemaal." Lieve vriend, schrijf toch spoedig een lettertje en wees gelijk altijd gegroet met mijn innige zielegroeten. Groet ook alle de uwen en het lieve volk van God.

C. J. M.SIEBEN.

 

Zeer geliefde zielevriend!

De Heere sterke en zegene u in uw arbeid met Zijn Hemelse en onmisbare zegen, en doe u getroost en met blijdschap uw weg bewandelen. Waarlijk de Heere is goed voor Zijn albedervend volk, op de onstuimige zee van deze levens. Dit mogen zij gedurig ondervinden, anders kwamen zij de reis niet veilig teneinde, omdat die de meeste tijd tegen wind en stroom leidt, daarom zegt de Heere: die volharden zal tot het einde, die zal zalig worden," maar het rustlievend vlees heeft niet veel op met die tegenwinden. 0, ik kan het zo verstaan, dat de discipelen zeiden: Heere help ons of wij vergaan," doch Hij laat wel zinken maar niet verdrinken". Lieve vriend, konden wij ons meer vasthouden, als ziende de Onzienlijken, ook als de golven over het hoofd schijnen te gaan, en de geest van het gebed bijna schijnt uitgeblust te zijn. Och mochten wij met Habakuk nog eens in de Heere kunnen opspringen, als het zienlijke ons begeeft, ja om met een Abraham op en tegen hoop op God te vertrouwen. Ik schrijf u dit niet dat het u onbekende waarheden zijn, maar omdat ik uit u laatste brief gelezen heb, de stormen die over u ziel gaan en over uw arbeid en veel klagen moet geen één voetstap goed te kunnen zetten, maar overal met schuld uitkomt, en alles te kort en te smal is, en veelal de ogen verduisterd zijn om terug te zien op de Godsontmoetingen, die achter u zijn, en nog veel minder ogen hebt om vooruit te zien, omdat levend geloofsvertrouwen te kunnen beoefenen, op dat welverordineerde verbond en onveranderlijke getrouwen God, ja, dat u met de zalige P. van Dijke, met gedurige vrees gekweld werd, nog eens door de Koning van Zijn kerk om uw ontrouwheid afgezet te worden. Och mijn vriend, het gaat gemakkelijker een ander te troosten, dan in strijd en donkerheid getroost te worden. Ik ben recht blijde (niet met uw zielsduisternissen), o neen, maar dat u met die staatschristenen niet voort kunt, die ten allen tijde vrolijk in de wereld voortleven, daar Sions treurigen met een bedrukte ziel over zonde, Godsgemis en onkennis treuren. De levenloze wetpredikers zijn hard en wreed en slaan die arme gewonde zielen, gelijk de aandrijvers van Farao, ze moeten hun dagwerk volmaken, ze drijven ze naar Sinaï's vuur en onweder, n.l. om door eigen geloof en plichten rust te vinden, daar zij zelf verzekerd zijn geworden. Ik las Zondag in Watson over de Evangelische droefheid en treurigheid, dit was zo gepast en vertroost voor mijn ziel, ik dacht het is toch een voornaam werk van een Leraar omdat de Heere daar zo op aandringt: Troost! Troost! mijn volk, maar ik dacht daarbij zulke troosters moeten toch zelf, met de hartenkwalen en strijd van de inwoners in Jeruzalem bekend zijn. Daarom mijn vriend! oordeelt de Heere hel nuttig, ja onmisbaar om u arm, ellendig en klein te houden, dat u bij UW verzekering niet leven kunt, de levende verzekering is gelijk alle ontvangen genadegiften aan de en vloed onderworpen, de Heere is er de Gever van, maar ook de Levensonderhouder, zo Hij de vrijmachtige die levensgenade inhoud, dan kwijnt de verzekering en werpt geen blijde troost van zich af, de Heere betoont daarin Zijn wijsheid en liefde, opdat die Drie-enige Jehovah onze zaligheid zelf mocht zijn, en om ons maar arm en ellendig te maken, en op onze zwarte pauwenvoeten te leren zien en een mishagen aan onszelf te leren krijgen. Ik denk menigmaal in mij zelf, hoewel ik een zelfbedoelend en zelfverheffend hart heb, nochtans heb ik er gelukkig niet veel kans toe om mij te verhovaardigen, want de Heere laat uit wijze eindens toe, dat ik een gans walgelijk schepsel ben en daarbij menigmaal biddeloos en ongevoelig, en de liefde wordt dikwijls door de Satan en andere beletselen in slaap gesust. O wat een walgelijke massa van zonde is de mens, zodat zij alleen door dadelijk instortende genade voor de Heere bruikbaar gemaakt moeten worden. Over het algemeen is het hier maar donker, het is thans weer stemming voor een President, zodat het alles in politieke spanning staat en de grootste breuk wordt niet gezien, ten minste niet betreurd. Van de beste President zegt de Heere: "wee waar de Koning een kind is." De wetten Gods worden ongestraft overtreden, behalve moord en dieverij, omdat de mensen voor zichzelf bang zijn, maar niet omdat God het verbied, ook heeft zatheid van brood verkwisting en lekkernij hier de overhand, zoodal ik dikwijls zeg tegen mijn kinderen: "o, dat bevoorrechte Amerika, hoe diep zal het nog zinken."

Wees zo goed, doet mijn groet aan uw zoon en al uw huisgenoten. Mocht de Heere u deze letteren in welstand doen ontvangen temidden van zoveel jammeren en ellenden die ons omringen. Vriend! de Heere vervulle al uw schatkamers met zijn Goddelijke gunst, met het zalige bewustzijn daarvan in uw ziel. Na hartelijke groet als altijd uw Vriendin

C. J. M. SIEBEN.

 

Mijn zeer geliefde vriend!

Dat de Heere uw voor en achtertocht zij, uw Man, uw Vriend, uw Broeder, zoals Hij van de Vader gegeven is, aan Zijn duur gekochte Kerk, en zoals iedere ziel Hem nodig heeft, om zijn weg getroost en met blijdschap te bewandelen. Al voor enkele dagen had ik begeerte om aan u te schrijven, doch had al lang verlangend uitgezien naar enen brief van u, en daar ik dacht dat er wel een van u op reis zou wezen, wachtte ik maar op dezelve. Gisterenavond ontving ik uw welkome letteren, nadat dezelve een zware reis van vier en twintig dagen gemaakt had en ook vrij wat gehavend was, waarschijnlijk van het zeewater. De inhoud evenwel kon ik lezen met die ik altijd zo hartelijk verenigd ben, dat ik de meesten tijd door het lezen van dezelve weer gaande wordt gemaakt, om u dadelijk terug te schrijven, hoewel vroeger de tijd dan wel eens ontbrak, maar daar ik nu toch niets anders meer kan doen, zo heb ik van morgen de pen maar dadelijk opgevat, om onder vriendelijk verzoek, dat u deze liefst maar voor uzelf houdt, u het een en ander uit mijn hart te schrijven zoals het dan maar voortkomt, wetende aan wien ik schrijf, want ik heb niet veel macht en bestuur meer over mijn eigen gedachten. Het schijnt dat mij dagelijks stille of zogenaamde sluipberoerten aankleven, daar de mens zelf niets van gevoelt, als een soort van slaperigheid en dat men gewaar wordt dat men allengs minder wordt. De ervaring leert mij mijn vriend, dat er niet zoveel op aankomt, hoe ziek of gezond, hoe slecht of goed men zich gevoelt, als wel hoe men onder hetzelven van binnen gesteld is, zodat men zich een weinigje kan voorstellen, hoe de martelaren er doorgekomen zijn, hetwelk mij in de eerste jaren van mijn verandering een kleinigheid scheen te zijn, om voor de waarheid gemarteld te worden, doch nu de laatste jaren bijna een onmogelijkheid schijnt. Nu heeft mijn getrouwe Ontfermer in de laatste tijd mij een weinigje geleerd, van de weg die er tussen die twee uiterste inlegt, en hoewel het door diepe pijnlijke bestrijdende wegen is gegaan; zo zij nochtans Zijn name dank voor dezelve, want o, ik heb met zulk een allergoedertierendst God te doen. Hij, van wien ik menigmaal zulke harde gedachten had, handelt o zo goed en medelijdend met mij. 0 mijn vriend, wie kan zijn aangezicht diep genoeg in het stof steken voor die hoge en driemaal heilige God. 0, wat kan ik u verstaan, als u in uw brief zegt, uw hand wel te willen tekenen, om al uw overige dagen achter des Heeren voeten te willen blijven wenen over de nog overgebleven ongelijkvormigheid van het hart, niet dat de Heere door ons wenen iets van ons bekomt of er door verrijkt wordt, maar omdat het ons zo past en betaamd, en ook in dat wenen achter Hem, gaat er zoveel zoetigheid van Hem uit, zodat daar de tranen ons tot zoete spijze worde dag en nacht. 0, hoe beminlijk en dierbaar is Zijn Persoon voor zulke ter dood gegrepene, niet waar rnijn vriend? U begrijpt zeker wel, dat mijn ziel de laatste tijd meer dan gewoonlijk door diepten is gegaan, ja mijn vriend de Heere had mij nog meer te leren en Hij de goedertierene wilde mij liever pijn aandoen, dan mij in mijn eigen ellenden te laten lopen. Voor dat ik in diepe bestrijding kwam, kwamen op enen morgen toen ik biddende en zuchtende was, dat de Heere mij toch niet lang op die bang aarde zou laten, die woorden duidelijk voor de geest, welke ik in mijn jonkheid eens geleerd had, nl.: "Treed vrij door 't ijselijk schrikdal heen, door schaduwen des doods, vrees daar geen kwaad, Ik ken dien paân, Ik zal daar bij u zijn", dit was te duidelijk om er niet over na te denken en te vrezen, dat er werkelijk iets voor de deur stond. Daarna kwam er langzamerhand duisternis over mijn ziel, zoals ik in geen tijden gekend heb, daarna kwam er geen plotselinge bestrijding of het wel recht stond met mijn ziel voor de eeuwigheid, en in plaats, dat ik zoals gewoonlijk toevlucht vond bij de Heere en in Zijn woord, vond ik nu niets als zonde en beschuldiging, zelfs van de zonden van mijn jonkheid die mij al ontgaan waren, werd ik bij bepaald. Dit ging zo van de enen dag in de, anderen, ik werd ondersteund, zodat het niet tot zulk een uiterste kwam, als ik het vroeger wel eens gehad heb, nochtans waar ik het ook zocht ik vond benauwdheid en droefenis, (dit kan niet uitgedrukt worden, tenzij wien het ondervindt), zodat ik in plaats van naar de tijd van mijn ontbinding te verlangen, was het rnij bang er aan te denken. Ondertussen werd ik bij verscheiden hoogten, liefdeloosheid en eigenliefde bepaald enz., zodat de jona's vele werden, waarom de storm kwam. Ik moest zeggen, o Heere, hoe hebt gij mij zo eer, walgelijk schepsel onder Uw volk gedragen, daarop kreeg ik een brief van een arme kreupele en blinde man uit Alkmaar, onder het lezen werd het mij wat ruimer, hetwelk mij wel meer gebeurd was, doch telkens werd het weer donker, doch nu kreeg ik in mijn hart om de Heere ernstig mijn toestand voor te leggen en Hem te smeken om redding uit mijn duisternis. Hier kreeg ik ruime opening, hoewel ik in begin geen grond gevoelde om te staan, doch bleef smekende of liet de Heere mocht behagen om de vijand te schelden, en schijnsel over Zijn eigen werk te geven, en mij in staat te stellen om deze blinden man in mijn vorige vrede te kunnen antwoorden, en dat ik dan in des Heeren name uit ootmoedige dankbaarheid aan deze blinden weldadigheid mocht doen. Na verloop van twee dagen, in welke het mij ging als Bunjan, toen de zon over hem opging en in dat licht zag, waar hij doorheen gegaan was, de wonden die mij door de storm geslagen waren, gevoelde ik nog wel teer en gevoelig, maar gisterenmorgen werd ik weer ingeleid in die grote gift van de vader, en de gewilligheid van Hem die zich gaf als dat grote Offerlam, die de zonden der wereld wegdroeg. Och hoe blind en hoog is toch mijn arme ziel, och wat werd het alweer bevestigd, wat ik al zo vaak in mijn hart en brieven uitgedrukt heb, nl.: mijzelf als de grootste der zondaren en de minste der heiligen te gevoelen, waarom ik altijd zulk een zoete instemming gevoel met uw brieven en boeken, en uw samenspraak. De Heere zij u goed mijn lieve vriend, opdat Hij u maar meer en meer een hongerige en heilbegerige zielsgestalte mag schenken, want waarlijk dit is een grote gave Gods zonder welke onze beet maar droog is, in plaats van vet en smoutig, want alweer heb ik het moeten ondervinden dat de rechtvaardige nauw gezocht wordt, en ook nauwelijks zalig wordt. Gedenk van mijner mijn vriend in mijn enge weg, ook met mijn kinderen, want o die leggen mij zo zwaar op het hart. Het mag mij ook nog wel eens gebeuren om aan u te gedenken, voornamelijk als uw weg in de diepte ligt of liever in bijzondere diepten, want in de diepte ligt uw weg altijd, maar dan gevoel ik, dunkt mij er haast altijd iets van, al is u aan geen, en ik aan de andere zijde des Oceaans; even voor dat uw vriend mij hier kwam bezoeken had ik bijzonder voor u te zuchten, waarom ik hem vroeg of het met u en uw huisgenoten goed was, waarop ik tot antwoord kreeg, dat uw dochter zwaar ziek was geweest, doch heb daar verder niet meer van gezegd. En zo mijn lieve vriend is het wel meer gebeurd. Het schijnt dat de Heere een nauwe band tussen ons gelegd heeft. Weleer heb ik het met mijn overleden geliefde zuster gehad en in mijn eigen huisgezin, maar nooit weet ik met iemand anders zulk een nauw gevoel gehad te hebben, daarvan wil ik liefst dat u dit niemand laat lezen, zij kunnen licht denken dat het op eigen roem en vlijerij geleek, want al Gods volk hebben niet al dezelfde betrekking op elkaar. Als nu de Heere belieft mijn vriend, dan zal ik u over enige dagen nog eens schrijven, maar wees dan zo goed om als u mijn tweede brief beantwoord, ook deze bij u te nemen en daar met een enkel woord uw gedachten van te zeggen, en mij niet te ontzien, want die men lief heeft slaat men soms wel hard, maar toch niet wreed, en dat vertrouw ik vastelijk van u. Ik stel u hier mee geen paal hoe spoedig en hoeveel u schrijven moet, doch let wel, hoe spoediger en hoe groter hoe liever, doch de liefde hoe gebrekkig ook, maakt ook lijdzaam omtrent elkaar. Mocht de Heere ons de gouden middenweg maar leren en wijzen om Zijns groten Naams wil.

Nu mijn vriend, u heeft verscheiden lettertjes van mij ontvangen. Heeft u de bekeringsweg van John Newton en J. Bunjan wel eens gelezen? 0, o wat een hemelsbreed onderscheid tussen die twee, en toch beide o zo dierbaar dunkt mij. Nu groet al de uwen van mij, en die u weet die mij kennen en Sion liefhebben, bent met uw echtgenoot en de uwen hartelijk gegroet. Ontvang mijn handdrukking, noem ik mij als altijd uw liefhebbende vriendin,

C. J. M. SIEBEN

 

Mijn zeer geliefde zielenvriend!

Mijn heilbede dat de Heere uit Zijn volheid u genade voor genade mag schenken.

Uw letteren zijn door mij gelijk altijd met aangenaamheid ontvangen, maar de inhoud bracht mij tot nadenken, nl. uw diepe zielsklachten uit 't gemis van licht, vrede en Godsvertroosting, alsmede de strijd van een wettische geest, en de kracht des ongeloofs om gebruik te maken van de geopende Fontein, en de balsem van het vrije Evangelie, ik dacht het gaat mijn vriend, gelijk de drie vrienden tegen Job zeiden: uw woorden hebben de struikelenden opgericht, en de krommende knieën hebt gij vastgesteld, maar nu komt het aan u -Christus noemt Zijn discipelen het licht der wereld, en zelf roepen zij niet dien groten Leraar David uit: mijn kracht heeft mij verlaten en het licht van mijn ogen, en waarom? Zij moeten klagende vromen over zielsduisternis kunnen besturen en bemoedigen. Och geliefde vriend! uw kapitaal is onberekenbaar groot, en het wordt veilig in de eeuwigheid bewaard, doch u krijgt niet meer van, de inkomsten als Gods wijsheid voor u nuttig en nodig keurt, u hebt een groot en zwaar werk te verrichten, ik zou wel wensen dat u van al die enge en knellende banden verlost werd, en dat gij uw weg wat meer in de ruimte mocht bewandelen, maar de Heere weet het beter wat goed voor u is om klein en hulpbehoevend te blijven, ik dwaze schepsel wil altijd Gods weg bedillen, want veelmaal is de vleselijke liefde der ouders tot Groot bederf en nadeel der kinderen, gevende hen wat zij tot hun nut hadden moeten onthouden. Maar deze mijn wens en begeerte dat gij uw weg met meer licht en blijdschap bewandelen mag komt uit liefde tot u voort, als ik mij in uw werkkring verplaatst, en omdat mijn ziel zelf zoveel op die woeste golven van die onstuimige zee in duistere nachten moet doorbrengen, dat het wonder al groter wordt als mijn scheepje eens behouden in de haven zal binnenkomen. O, wat ontmoet men toch in deze strijd weinig reisgenoten, de meesten leven bij een dood geloof, kan ik mijn klachten soms niet inhouden, dan hoort men van achteren dat bestempelen met ongeloof, daar geen een ongelovig Adamskind zo klagen zal en zulk een heimwee heeft naar de levende God. Het is gelijk u schrijft in de geestelijke wandelaar:

En toch had ik kompas, en kaart om mij te wijzen
De
weg die ik moest gaan, om veilig voort te reizen,
Maar 't licht was uitgegaan, door regen of door wind
Zo dat ik niet kon zien, ja soms van staren blind.

Mag het geloofsoog eens helder zijn, dan stemmen zij zo hartelijk met liet laatste slotversje in:

En stap ik eens aan wal, 'k zal Hem dan eeuwig eren!
Die door Zijn wijs beleid mij een veil'ge weg wou leren,
Die mij door liefd' en trouw ten haven heeft geleid,
Hem zij de roem, de dank tot in alle eeuwigheid,

Och mijn vriend, hoe hoger de gedachten stijgen van dat land van Immanuël in heerlijkheid, wat daar aanschouwt, gehoord en gesmaakt zal worden, hoe lager ik in mijn nietigheid wegzink dat ik met Hanna moet uitroepen: Hij doet naar de helle neerdalen en opkomen. 0 wat zal die verlossing groot zijn van dat logge, zondige en walgelijk lichaam verlost te worden, o en dat aan zulk een die nooit naar God gezocht of gevraagd zou hebben, en het meeste dat mij terneder drukt dat ik na ontvangen genade het zo droevig slecht voor de Heere heb afgemaakt, de Heere zegt van Zijn volk dat zij stinkende vruchten hebben voortgebracht, daar moet al wat in mij is, Amen op zeggen, daarom kan ik u zo verstaan, dat van allen buiten u het wonder niet zo groot zal zijn als van uzelf, och mijn vriend uw kwaal en klacht vindt ik zo van binnen, en zeg menigmaal waar is er zo een verlost, en dan daartegenover komen de beschuldigers mij van vergetenheid aanklagen. van Gods gunstbewijzen, uitreddingen en gebedsverhoringen, dat ik een snood en ondankbaar schepsel ben, en ik heb geen tegenredenen, ik moet met Jozua al maar zwijgen en kan de Satan niet een woord antwoorden, dat mijn klederen niet zo vuil zijn. 0 mijn geliefde vriend, wat gevoel ik menigmaal een sterke begeerte u te ontmoeten om eens van mond tot mond samen te spreken, och ik weet wel als de Heere er niet bij tegenwoordig kwam, dan zouden wij niet veel aan elkaar hebben. U vraagt mij wat mijn gedachten zijn of u nog eens naar Nederland terug zult komen. Dit hangt geheel aan het alwijs Godsbestuur af, want het is terecht als u schrijft: u zou met niet minder de reis van Nederland naar Amerika durven ondernemen, of u zou gelijk Abraham van de Heere geroepen moet worden, uw land te verlaten, maar ook niet niets minder uit Amerika naar Nederland durven terugkeren.

Zie ik op mijn toenemende zwakheid naar het lichaam, dan schijnt het mij onmogelijk en zou zulk een grote reis niet meer durven ondernemen. Doch wij zijn van gisteren en weten niets, och de Heere beware mij dat ik ook maar niet op mag trekken als de vuur- en wolkkolom mij niet voorgaat. De Heere die zo onuitsprekelijk goed is om in de Zoon Zijner liefde bemoeienis met ons te maken, zal het dan ook wel maken, zoals het beste is. Als het Gods weg is om elkaar nog eens te ontmoeten in het land van onze vreemdelingschap, dan zal Hij de weg wel banen, ofschoon het wel een wonder zal zijn. Doch nu mijn vriend, daar geschieden dagelijks wonderen voor een ieder ziel die in waarheid op God hoopt, al kan men ze ook niet aan een ander openbaren. Wij waren verblijd door uw vrienden hier bezocht te worden. Nu mijn vriend, de Heere geve u met uw echtgenoot en kinderen Zijn beste en onmisbare zegeningen en zij u tot een Leidsman door deze woestijn en dit tranendal, naar 't Hemels vaderland. Na hartelijke groet uw vriendin.

C. J. M. SIEBEN.

 

Mijn zeer geliefde zielenvriend!

Dat u deze letteren in Gods gunst mag ontvangen. Zeer graag had ik u spoediger geschreven, doch de zonde die alles bedorven heeft, maakt door haar bittere gevolgen al voortgaande meer en meer de ellende in mijn lichaam openbaar en noch veel meer in mijn ziel, en omdat ik niet vele gave hebt ontvangen om mij in alles recht uit te drukken, en niet veel vrijmoedigheid bezit, en mijn hoofd niet meer kan gebruiken zoals vroeger, zo is mij het schrijven zeer moeilijk. Hierboven heeft het de Heere behaagt om mij voor vijf weken te bezoeken met ene beroerte, wel in een lichte graad, zodat de linkerzijde die daardoor verlamd was, door 's Heeren goedheid na drie dagen weer begon te versterken, zodat ik tot mijn grote blijdschap mij weer zelf kan uit- en aankleden, ook wederom kan lopen. 0 wat was ik, vooruitloopend schepsel, daar toch altijd bang voor geweest, dat ik na de al lang verwachte slag, mij zelf niet meer zou kunnen redden, en zo een ander tot een last zou zijn, doch de Heere heeft het voorzien. De dokter zegt wel, dat bij een volgende beroerte de verlamming ook niet zal gekeerd of tegengehouden kan worden, doch zo redeneert de wereld altijd. Mocht ik maar meer gelovig op Zijn goedheid hopen en vertrouwen, doch ik gevoel het tegendeel, en doe altijd als het weerspannige huis Israëls, toen de verspieders kwade tijding brachten van de sterke reuzen, en Enak's kinderen wilden zij niet optrekken, doch toen zij wat overmoed en ingebeelde krachten verzameld hadden, wilden zij dadelijk in eigen kracht gaan strijden; doch het kwam hen duur te slaan. Alzo gaat het ook mij dagelijks bij herhaling zonder iets van mijn dwaasheid af te leren, och, waartoe besla ik zo nutteloos de aarde. Vroeger had ik nog al eens lust en zielsvermaak in het brieven schrijven aan mijn vrienden, doch heb nu menigmaal niets meer dan klachten en vrees dat het nou eens geheel toegesloten zat worden. Ik hoop spoedig een brief van u te ontvangen. 0 mijn vriend, wat zijn het donkere dagen, niet waar? Gods oordelen zijn op aarde en geen zichtbare vernedering of kennelijke werkingen des Heilige Geestes tot bekering. Dit baart een donkere toekomst, doch mijn eigen donkerheid is wel het ergste. 0 dat ongelovig woeien van het hart, wat brengt dit al duisternis en verwarring in mijn ziel. Voor enige tijd dacht ik waarlijk dat des Heeren voorzienigheid ons nu in een weg gebracht en gebaand had, dat wij nog eens een reisje zou kunnen maken naar Nederland, na welke tijd ik verlangend uitzag, hoewel de toestand mijns lichaams veel te wensen overliet, nochtans hoopte ik dat de dag nog eenmaal zou aanbreken. doch de ondervinding heeft ons alweer geleerd, dat des Heeren wegen niet de onze zijn, en omgekeerd, onze plannen niet des Heeren wegen zijn. Voor enige dagen ontvingen wij van onze vrienden uit Java, onder welke de Heere met Zijn Geest scheen te werken, die zeer begerig waren om eens tot heil over te komen, daar ik ook zeer begerig naar was om hen te ontmoeten, om de grote werken Gods te aanschouwen opdat mijn ziel er onder opgebeurd en verlevendigd mocht worden. Het voornemen was daar enige dagen door te brengen, doch des Heeren weg lag anders, zoals het in Zijn raad bepaald was, mijn lichaam werd zeer ontsteld, zodat ik na drie dagen weer vertrekken moest tot hun aller spijt, doch tot onze blijdschap, opdat ik daar niet geheel ziek zou moeten blijven leggen. Als ik nu daarop zie, dan denk ik, ook niet ruim meer over onze gehoopte reis naar Nederland, hoewel ik altijd nog enige hoop heb, doch ik heb in mijn leven vele teleurstelling ondervonden, om hoop te koesteren dat mij behoorlijk toeschijnt, doch laat ons zwijgen en met des Heeren weg trachten verenigd te worden. De Heere doe u deze in welstand ontvangen met al de uwen. Mijn vrienden verzoeken mij u hartelijk van hen te groeten, ontvangt ook mijn groet als altijd uw onwaardige vriendin.

C. J. M. SIEBEN

 

Mijn zeer geliefde zielenvriend

De Heere verblijde u met die zoete en zalige zekerheid van het geloof in Hem is mijn wens. Geliefde vriend! dit zal waarschijnlijk het laatste lettertje wel zijn dat u van mij ontvangt, als er geen groot wonder gebeurd, kan ik nog slechts weinige dagen leven. Mijn bloed weigert meer door te stralen en stille beroerten en zenuwen zullen zo ver wij zien kunnen, nu haastig een einde aan mijn strijdvol leven maken. Soms kan ik mij in de geest zeer verblijden, om zo spoedig naar de Heere te gaan, maar komt mij dan die scheiding van ziel en lichaam weer voor de ogen, o dan kan het weer zo verdonkeren. Maar de Heere is toch getrouw. Hij zal mij niet begeven of verlaten. Mijn lieve vriend bid voor mij dat de Heere mij een blij en gelovig sterfbed mag geven. Als u deze ontvangt haast u dan mij voor het laatst een lettertje te zenden. Misschien kan ik dezelve nog lezen, doch het is niet denkelijk. Als het u gegeven mag worden vergeet dan mijn kinderen niet als ik weg ben. Nu mijn vriend ik kan niet meer. Ontvang naar alle waarschijnlijkheid mijn laatste liefdegroet van uw ellendige vriendin. Doe al Gods lieve volk de groet.

C. J. M. SIEBEN.

 

Zeer geliefde zielenvriend!

Uw liefdebrief was mij zo verblijdend, dat ik mij dadelijk in de weg stelde om mocht het zijn u te antwoorden, om u zo spoedig mogelijk mijn handschrift te doen zien. Hoe het ook zij mijn lieve vriend, ik ben er nog en waarlijk ik ben beter als ik geweest ben. In het begin van januari was er niets te zien dan de dood. De dokter zegt indien ik de maand Maart door kom, dan kan ik nog wel langer leven, doch dit is maar een mens, de Heere regeert. Ik ben het door Gods genade eens met de Heere geworden om in Zijn doen te berusten, doch daar waren er meer dan ik wel dacht, die begeerte hadden dat de Heere mij nog voor mijn huisgezin mocht sparen. Mijn man zou mij zo gemist hebben, ook was hij erg bedroefd en verblijd naarmate dat hij hoopte op herstelling, geen opoffering was hem te groot om mijn dagen maar te rekken. Och mocht deze roepstem hem maar aan de Heere en Zijn dienst komen verbinden. 0. wat zou mij dat een voorrecht zijn, er staat de Heere toch niets in de weg niet waar? Nooit heb ik daar zo diep in mogen zien als nu, nadat het de satan was toegelaten mij te ziften als de tarwe. 0, m ij n vriend, nog nooit heb ik de macht van de satan zo leren kennen als nu. 0, dacht ik dikwijls, als mijn vriend eens wist, wat ik nu lijd, want nadat ik u schreef dat ik weer in dezelfde vrede van vroeger dien man uit Alkmaar kon antwoorden, is het mijn vriend nog veel donkerder geworden. 0, dat is niet te beschrijven, hoewel ik tot de nooit volprezen lof des Heeren moet zeggen, dat de Heere mij zoveel adem deed halen, dat ik niet omkwam onder de bestrijding, evenwel ben ik aan de grenzen der vertwijfeling geweest, tenminste zoals ik vermoedde, of het sloeg in een dodelijke wanhoop over. Doch de Heere kent zijn tijd; het mes van Abraham was wel uitgestrekt doch Izak bleef leven. 0, die trouwe Gods, als het geloof weer opgaat en Gods schijnsel over Zijn eigen werk geeft, dan is alles een nieuw wonder. Ik kon in de diepte van mijn lijden mijn toestand niet beter vinden dan in de bekeringsweg van Bunjan, hoewel ik niet geplaagd werd dat ik de onvergefelijke zonde gedaan had. Ook had ik tussenbeide nog een lichtstraal, doch daarna werd het dan ook weer zoveel donkerder. Doch door dit alles scheen mij dit een goed teken en een groot wonder, dat de Heere het eer het slapenstijd was het altijd dragelijk maakte, zodat er 's nachts altijd hoop overschoot. Zonder dit dunkt mij zou ik van wege mijn lichaam de nacht niet hebben kunnen doorkomen 0, ik heb van achteren de zorg des Heeren hierin gezien. 0, hoe groot is dat de Heere Jezus gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen, o, die teerheid die de Heere gebruikt heeft in het neerdrukken van mijn hoogmoedige ziel, opdat door die drukking der melk de boter van vernedering en liefdesomhelzingen voort zou komen. 0, mijn lieve vriend, de eeuwigheid zal er voor nodig zijn, om elkaar op een volmaakte Gode verheerlijkende wijze de wegen des Heeren te verhalen. Nooit tevoren heb ik de vrije genade zo vrij en naakt ingezien als nu in de laatste tijd, toen de Heere de vijand schold en zich zelf in de plaats stelde. 0, ik kon het zonder schreien niet schrijven, ik wilde hier wel blijven liggen aan de voeten van de Zoon van God, ik zag met geloofsogen in Zijn gezegende kruiswonden die Hij in Zijn vernedering in Zijn lichaam had ondergaan. 0, wat ik daarin zag voor ons een menselijk lichaam en ziel aangenomen om in hetzelve voor ons, de straf der zonde te dragen. ja waarlijk ik wilde graag de allerminste zijn om de voeten van de allerkleinste kinderen des Heeren te wassen. 0, wat was mijn ziel teer onder de vrees Gods. 0 hoe trachtte ik mijn gehele huis onder die vrees Gods te brengen, o mijn ziel gevoelde, dat God het zo waardig was, en ook kreeg ik een hoopje dat de Heere mijn kinderen er brengen zou en ook voor mijn man en oude vader. 0 ik zag zo een nooit verminderende volle algenoegzaamheid, ja een zee van genade, zonder dat des mensen deugdzaamheid of slechtigheid in aanmerking kwam. U moet mijn bedoeling maar vatten, want ik ben in alles ellendig in ziel en lichaam, ik weet nu ook niet wat de Heere met mij voor heeft, leven of sterven. Het is mij nu niet meer zo donker, ik vertrouw het nu meer aan de Heere toe, soms komt de vrees nog wel eens, of de vijand ook weer losgelaten zal worden, en och, waar is dan mijn geloof. Dan

leefde immers diezelfde God nog, nochtans schijnt dan alles weer zo geheel onmogelijk te zijn, en ik denk dat zal niet ophouden voordat de laatste vijand overwonnen zal zijn, opdat wij dagelijks onze afhankelijkheid zouden gevoelen. 0, ik kan nu zo begrijpen dat de dichter zei, Och, dat ik voor mijn sterven, niet weer deze troost mocht derven. Nu, lieve vriend, zeer graag zou ik een klein lettertje van u terug hebben, als was het maar half zo groot als uw laatste briefje, want ik weet niet wat de Heere met mij voor heeft. Mijn hart is zeer ontsteld. Na hartelijke groet

van mij aan u en de uw noem ik mij, als altijd uw heil toewensende vriendin,

C. J. M. SIEBEN

 


Nawoord

Harveij, de 2 April 1893.

Waarde vriend Ds. E. Fransen!

Heden wordt ik genoodzaakt de droevige tijding u bekend te maken, van het overlijden van mijn dierbare en geachte vrouw, kort voor haar dood riep zij uit: "O dood waar is uw prikkel", daarna zijde zij: "alles is wel", daarop blies zij de adem uit. Zwaar valt het voor mij en mijn kinderen, och konden wij maar meer berusten in 's Heeren welbehagen, want wij moeten van haar zeggen: zij rust van haren arbeid en een smartvol lichaam en haar werken volgen met haar, zij heeft aan het arme volk van God wat goed gedaan. Ontvang onze groet.

Uw vriend,

E. C. HASSELMAN