Naschrift bij

Aanspraak en raad van een moeder aan haar kinderen en pleegkinderen en de weg van haar bekering tot God

door Mej. C.J. M. Sieben, geboren in Holland en overleden te Harvey (Amerika) de 2e april 1893

12 November 1892

Mijn lieve kinderen, nu is het juist tien jaar geleden dat ik voor het eerst de pen opnam om enige letteren tot gedachtenis en vermaan, als ik niet meer zijn zal, u na te laten.

Ik was toen juist veertig jaar en dacht toen dat de dood zeer kort bij mij was, waarvoor ik mij iedere dag zocht te bereiden, en mij menigmaal vlak voor de dood plaatste, mij met al de schrikkelijkheden des doods voor de Heere stel lende. Alzo heeft dit verwachten van de dood mij geen schade gedaan, maar als middel mij misschien nog belet of bewaard voor vele begeerlijkheden, want ook de begenadigde mens blijft altijd een bedorven en verdorven schepsel tot aan de laatste ademsnik toe. Zodat wij, gelijk Judas zegt in vers 21, altijd in afhankelijkheid moeten blijven verwachten de barmhartigheid van onze Heeren Jezus Christus tot het eeuwige leven, hetwelk mij in 't laatst van mijn leven nog meer en meer duidelijk geworden is.

Met dit u nog te zeggen wil ik mijn geschrift eindigen.

En nu raad ik u nog, mijn allerliefste kleinkindertjes, en ook die welke naar Gods Raad nog geboren moeten worden, denkt nooit als ik eerst maar zo en zo begenadigd was dan zou het wel beter gaan. Neen, kinderen, de genade maakt een mens al armer en armer, machtelozer en afhankelijker van de vrije genade van God in Christus, zodat, wat tijdperk u in uw bekering ook beleeft, u blijft tot enig goed werk of gedachten steil afhankelijk van de invloeden van de Heilige Geest, en dan wordt 't beste met onze bedorven Adam nog besmet.

Ofschoon wij in onze alles tekortkomende uitdrukkingen het woord "goed" gebruiken, zo is er nochtans niets goeds in ons of uit ons.

En vroeg de Heere mij nu op mijn vijftigste jaar, nu het ruim dertig jaar geleden is dat de Heere voor het eerst bij mijn consciÎntie aanklopte (tenminste niet beter wetende). Wat wilt u, dat Ik u doe? Mijn antwoord zou wezen met de dichter:

k Begeer van U een stille ziel,
Gespeend aan alle lust,
Een hart waarin Uw vrede woont,
Dat in Uw liefde rust.

Mocht ons dat eens geschonken worden in leven of in sterven, want waarlijk, ook dan zullen wij het nodig hebben. Al heeft Gods volk door genade ook al een verzekering van het geloof ontvangen, geloof mij, kinderen, dat het door diezelfde Hand, die de verzekering in 't leven riep, onderhouden moet worden of onze verzekering kwijnt en werpt geen blijde troost meer af.

En gaat men in die sleur zo voort, dan komt ten laatste de vijand ons vragen of onze verzekering recht is en of wij ons niet bedrogen hebben voor de eeuwigheid. 0, dat kan zeer ver gaan en zeer lang duren en de Heere laat dit uit o zulke wijze eindens toe, want niets wordt beter gewaardeerd dan dat gevoelig gemist wordt.

Ik weet dit bij pijnlijke ondervindingen, geen groter pijn is er als dat God Zijn aangezicht verbergt en wij verschrikt met weinig of geen verzekering daar heen gaan, en dan nog de bestrijding van de satan. En ook soms nog de woelige verdorvenheid van het hart, zoveel en zover het de Heere nodig keurt om deze dingen los te laten.

Zulke dingen zijn zeer pijnlijk en bang voor de ziel, maar ook nuttig en nodig. De Heere komt haar gedurig wat leren, wat af te nemen en wat te vernederen.

0, de Heere is de goede Herder, Die weet wat voor Zijn schapen het beste is!

En zo ben ik dan ook door donker en licht tot hiertoe gekomen om u enige letteren van mijn eigen hand en hart na te laten.

Wel honderden malen was het mijn begeerte om u iets na te laten, doch misschien wel duizend malen ben ik van plan geweest het te verbranden. Doch als ik het daartoe in mijn handen nam, kon ik het nooit doen, zodat het tot hiertoe nog gebleven is, waarvoor en waartoe weet ik niet, maar dit weet ik wel, dat ik het er nooit gemakkelijk mee heb. Telkens als ik dit geschrift in mijn gedachten kreeg, dan kreeg ik ook bezwaardheid in mijn gemoed. Zie daarom ook toe, wat u er mee doet.

Het behoort u toe, mijn kinderen en pleegkinderen, doch laat een ieder zorgen, dat het in geen verkeerde handen komt. Want u weet dat het dezelfde bloem is, waar het ene diertje honing uit haalt en het ander vergif. Doe het dus nooit in druk, (Op verzoek werd tot uitgave overgegaan, omdat naar de mening van velen de met zout besprengde woorden van deze Godzalige vrouw voor velen onder de zegen des Heeren nog van dienst kunnen wezen op de reis naar de eeuwigheid. De Uitgever.) maar behoudt het voor ulieden tot ene gedachtenis. Ik heb het niet geschreven, opdat het ulieden tot een boek zou zijn, want die zal ik buiten ongelukken u genoeg nalaten, maar alleen tot gedachtenis en tot getuige van wat ik ulieden, hoe wel met veel gebrek en zelfbeschuldiging, toch geleerd heb en dat dus tot uw verantwoording ligt.

De kostelijke boeken die ik u nalaat, zijn meest alle van zuiver gereformeerde schrijvers. Ik hoop, de Heere geve u en uw kinderen een hart om er een nuttig gebruik van te maken. Dan heb ik nog enige geplakte boeken, welke stukken niet alle even waardig zijn, nochtans in alle is wel wat nuttigs. Daarbij is er ook veel belangrijks bij en in voor uw kinderen.

En eer ik nu eindig, eis ik bepaald van uw beiden (hoewel u 't weet en het ook mij beloofd hebt toen ik het van u eiste eer u in 't huwelijk trad) dat u uw kinderen de Hollandse taal moet leren of laten leren. En dat ook de Hollandse taal uw huis en Godsdiensttaal zal zijn en gaat hier niet vanaf. Schroeit uw geweten niet toe om er u af te helpen, en het zodoende na te laten omdat het Engels mooier is naar uw mening.

Misschien zegt u, is er dan zoveel aan de Hollandse taal gelegen?

Ja kinderen, dat is er terdege, want het is uw moedertaal en laat dit u een grote eer zijn, dat u en uw ouders van de Hollandse natie afkomstig bent. Niet dat die mensen beter zijn, och neen, dit vooral niet, maar God heeft de Hollandse natie verhoogd als een bijzonder van God begunstigde natie.

De Heere schonk onze voorvaderen Zijn bijzondere genade om zich in vervolging en geloofsstrijd helden te betonen tegen dwaling en bijgeloof, zodat zij hun goed en bloed over hadden voor God en Zijn zalige dienst, doordat de Heere hen zo bijzonder ondersteunde met geloofsmoed en lijdzaamheid te midden van hun lijden voor waarheid en recht. Hetwelk men in de Vaderlandse geschiedenisboeken, reformatie en ook martelaarsboeken duidelijk lezen kan. Vriendelijk verzoek ik u te doen als ik er niet meer ben om het u te zeggen, dat u en uw kinderen, u daarin onderhouden zult.

Daarbij, mijn kinderen, is de Hollandse natie over het algemeen een zuinige en ijverige natie geweest, zowel de vrouwen als de mannen. Wat de ÈÈn ijverig verdiende wist de andere zuinig en met spaarzaamheid te gebruiken, zodat het der vrouwen bijzonder overleg was, van de zuur verdiende penningen van de mannen meestal nog iets over te sparen voor een zieke of oude dag, zonder dat daardoor de wezen en armen vergeten werden, en Kerk en Godsdienst zowel als scholen en gestichten er niet bij te kort kwamen.

Dit bovengenoemde is nog maar een stipje van het door God bevoorrechte Hollandse volk. Maar het ligt ook niet in mijn weg om u daar een beschrijving van te geven en dit zou ik ook niet kunnen, daartoe ben ik te ongeleerd. Mijn bedoeling is alleen maar om u en uw kinderen naar de deskundige boeken te verwijzen, om daaruit te vernemen, dat ik niet te veel zei, dat het ulieden een eer moet zijn van een Hollander af te stammen. En dus verzoek ik u om met alle ernst te zorgen, zoveel in uw vermogen is, dat u uw kinderen, schoon en kleinkinderen de Hollandse Bijbel leert lezen, zonder met een vals voorwendsel uzelf te verontschuldigen.

En nu, mijn dierbare, wie u ook bent, nu kan ik er niets meer aan doen, mijn werk is hier op aarde spoedig afgedaan. Nu ligt het voor uw rekening en het zal u zwaar zijn de verzenen tegen de prikkels te slaan.

Ja, als u zo blijft, wat ik hoop dat God verhoede, was het u beter dat u de weg van de gerechtigheid nooit gekend had. Want het zal u 't zwaarst zijn van allen!

En mijn lieve kinderen, als wij dan elkaar in die vreselijke eeuwigheid zullen ontmoeten, zal het mij geen leed meer doen dat gijlieden onder het rechtvaardig oordeel Gods verloren gaat, want daar zal het vlees ons niet meer pijnigen, maar dan zult u, o! mijn zo geliefde kinderen, het ondervinden dat u alle raad veracht hebt.

0, ik mag er niet aan denken, maar ik schrijf dit biddende, met hete tranen, opdat gijlieden nog mocht bedenken wat tot uw eeuwige vrede is dienende.

Verlaat de slechtigheden en de hoogmoed en legt het toe op uw eeuwige behoudenis en van uw geslachten na u. De tijd is te kostelijk om die te gebruiken voor de ondermaanse dingen. Het ondermaanse is maar om ons leven te onderhouden. De tijd die ons geschonken wordt, is om dezelve te gebruiken tot voorbereiding voor de eeuwigheid.