Predikatie over Psalm 63:2b

B. Smytegelt

"Mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, ineen land, dor, en mat, zonder water."

Het is zeer opmerkelijk dat wij lezen, Spreuk. 25:25, waarSalomo zegt: Ene goede tijding, uit verren lande, is als koudwater op ene vermoeide ziele. Zo was 't met Jacob, als hij hoordedat Jozef nog leefde, 't verkwikte zijn harte, daar was geenleven in, hij bezweek omdat hij hoorde: Jozef leeft nog. Beteretijding is er nooit geweest dan die de Heere heeft gelegd in demond zijner boden. En wilt ge eens zien wat die goede tijding is.

1 Ten eerste, dat er een God is, die genade wil geven aansommigen. Dat zijn die eeuwige genadegedachten, die God genomenheeft, om zekere personen eeuwig gelukkig te maken. Die tijdingis al vrij wat beter dan een dronk koud water op ene vermoeideziele.

2. Ten tweede, is dat niet ene goede tijding dat de Heere diegenade gedachten wil uitvoeren, en dat zonder krenking van zijnedeugden, tot zijne ere! Dat middel kon noch mens noch Engeluitvinden.

3. Is dat nu niet ene goede tijding, die de Heere legt in demond zijner knechten, als zij zeggen, dat er een Losser uit Zionkomen zal?

4 Ten vierde, is dat niet ene goede tijding, dat er geengebrek aan was, of die Middelaar zal 't al vervullen? Want in hemwoont alle de volheid der Godheid lichamelijk, Col. 2:9.

5. Ten vijfde, is dat geen goede tijding, dat de Heere Jezuseen barmhartig Hogepriester is?

6. Ten zesde, is dat niet ene goede tijding voor ene vermoeideziele, dat alles wat zij van node heeft, voor niet te krijgen is?En die wil, neme het water des levens om niet, Openb. 22:17.

Ene vermoeide ziele die zegt: Als ik de Heere maar hebbe, laathet dan al ontbreken! Zo ene gestalte vinden wij in David.

Wij hebben woensdagmorgen gezien de verzekerde gestalte en dezoekende gestalte van David. Nu mochten wij nog bezien diepijnlijke dorst naar de Heere,

De staat van Gods kinderen is vast, want zij rust op eeneeuwig zoutverbond, op de dood Christi. De roepingen des Geesteszijn onberouwelijk, maar hun gestalten verwisselen gedurig.

Wij hebben dan te bezien:

I. Vooreerst, de plaats waar hij was,

II. Daarna, zijn dorsten en verlangen.

III. Eindelijk, hoe nodig hij de Heere van doen had.

I. Wat het eerste aangaat, hier hebben wij dan de plaats, waarDavid zich tegenwoordig bevond, dat is, zegt hij: in een land doren mat, zonder water. Zo wij het naar de letter opnemen, was hijin de woestijn (1 Sam. 21 ), in ene dorre wildernis, waar geengranaatappelen waren, daar niets was voor verkwikking, daar geenrund op stal was, daar het zand vloog als stof dat daar heenvliegt. Zij waren dorstig. Was dat niet terecht een land dor, enmat, zonder water? En daarbij kwam dan nog de benauwdheid naar deziele. Anderen denken dat hij de ganse wereld als ene woestijnaanzag daar niets tot verkwikking was. Dat schijnt uit hetlaatste vers, daar hij alles niets acht zo hij Gods gunste mist,als hij zegt: Maar de Koning zal zich in God verblijden, vs. 12.Anderen denken dat hij zag op de gestalte van zijne ziele, zo alszij was. Hij was dorstig, hij had wel genade, maar hij was hierin de woestijn. Hij was afgesneden van de middelen, en had hijnog al de middelen, het ging hem niet gelijk te voren. Het waterwaarnaar hij dorstte was naar vrede, vergenoeging met God; 'tgeestelijk Leven, licht en troost ontbrak hem. Het zijnwijnflessen. Dat mis 'k nu, wil hij zeggen.

II. Weet ge waarin dat dorsten gelegen is naar God? Ziet - zois een dorstige gesteld.

1. Vooreerst, niets staat er bij dat mens op zo een hogenprijs, dan hetgeen zijn dorst verzadigen kan. Zo is 't ook metene dorstende ziele; zij zegt, gelijk de Discipelen: Toont ons deVader, en het is ons genoeg, Joh. 24:8, en het is mij goed, nabijGod te wezen, Ps. 73:28. Ziet dat is bij hem zo hoog geacht engeëstimeerd.

2. Ten tweede, een dorstig mens denkt veel aan en spreekt veelvan dat hem ontbreekt, gelijk David: Wie zal mij water te drinkengeven uit Bethlehems bornput? 2 Sam. 23:15. Maar zo is 't met enedorstige ziele, al zijn denken en spreken is daarvan; 't is: wiezal mij tot die nauwe gemeenschap brengen?

3. Ten derde, als een dorstige water ziet, hij vliegt er zoras naar toe als Hagar. Maar zo is 't ook met ene dorstige ziele;'t is niet gelijk het moet zijn, en als er dan wat invloed: komtdan is 't: En gijlieden zult waterscheppen met vreugde uit defonteinen des heils, Jes. 12:3. Zo is ene dorstige.

Het dorsten begrijpt dit in zich:

1. Vooreerst, de ziele mist God, zij mist de zoete inspraak,dat licht, de troetelingen des Heeren, dien zoeten invloed.

2. Ten tweede, het dorsten begrijpt in zich, dit: de zielewordt zo ras gewaar dat zij het kwijt is, zij heeft er gevoelvan, zij is gelijk Elisa, als de zonen der Profeten tot hemkwamen, en zij zeiden: Weet gij dat de Heere heden uwen heere vanuwen hoofde wegnemen zal? En hij zei: Ik weet het ook wel, zwijgtgij stilIe, 2 Kon. 2:3. Hij wou zeggen: het wondt mijn hartgenoeg, al zegt gij het mij niet. Zo is die ziele ook; zij heefter gevoel van. Tot zo ene kan men niet zeggen als tot de kerkevan Laodicea: en gij en weet niet dat gij zijt ellendig, enjammerlijk, en arm, en blind en naakt, Openb. 3:17! Noch, gelijkChristus eens zei: Maar nu is het verborgen voor uwe ogen, Luc.19:42.

3 Ten derde, het dorsten begrijpt dit in zich: de ziele is zobekommerd of hij wel wéér zal komen. Heere, zegt ze, zult genog niet eens wederkeren; kom toch tot mij, eer ik heenga, op datik mij wat verkwikke!

4. Ten vierde het is de ziele ene smartelijke pijn, daar isgeen vrede in de beenderen, de keel is hees.

5. Ten vijfde, dit dorsten bestaat hierin; ik kan toch niettevreden zijn dan met U, Heere, zegt ze; of een man zegt: Ben iku niet beter dan tien zonen, 1 Sam. 1:8. Gij alleen zult mij hetleven geven. Ze is is onvulbaar.

6. Ten zesde, zij zegt: ik zal niet uitscheiden; ik wil demiddelen gebruiken; zij legt zich bij 't Woord en 't gebed; zijwil doen gelijk Simson eens bad: Gij hebt mij door de hand uwesknechts dit grote heil gegeven; zoude ik dan nu van dorststerven? Richt. 15:18. Zo zegt zij ook: bij deze dingen leve ik.

7. Ten zevende, wacht de Heere nog wat, zij zouden het dan welhaast in moedeloosheid opgeven, en zij zouden wel haast zeggen:Mijne sterkte is vergaan en mijn hope van de Heere, Klaag. 3:18.8. Ten achtste, het dorsten bestaat hierin: als zij wat krijgt,zij mijnt het.

Daar is een mijnen van een zwakgelovige en dat bestaat hierin:

1. Ten eerste, God kon 't mij geven, als 't Hem belieft zegtze, gelijk die melaatse: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mijreinigen, Matth. 8:2.

2. Ten tweede, daar is een mijnen van ene gelovige ziele. Datis hierin gelegen: de ziele zegt: God heeft het voorheen gedaan;hij heeft 't beloofd, hij kan 't nog doen. Ik vertrouw het hemtoe. 3, Ten derde, daar is een mijnen van een sterkgelovige enverzekerde die zegt: God kan, hij wil, hij doet het tegenwoordig;ik ben nu in 't licht.

Nu hebben wij dan te bezien het verlangen, dat bestaat hierin:

1. Ten eerste, hij was nog niet hopeloos. Hij zei: Zo ik niethad geloofd, dat ik het goede des Heeren zoude zien in 't landder levendigen, ik ware vergaan, Ps. 27:13. Wat buigt gij uneder, o mijne ziele, en zijt onrustig in mij? hoopt op God, wantik zal hem nog loven, Ps. 42:6.

2. Ten tweede, het verlangen bestaat in dat nauwe gadeslaan ofer niet iets komt van de oude vrijmoedigheid, Ik stond op mijnewacht, en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om tezien, wat hij in mij spreken zoude, Hab. 2:1, en Ik zal horen watGod de Heere spreken zal, want hij zal tot zijn volk, en totzijne gunstgenoten van vrede spreken, Ps. 85:9.

3. Ten derde, als de begeerte niet wakker genoeg komt, wordtzij ziek; het krenkt haar.

4. Ten vierde, het verlangen bestaat ook hierin; de ziele kanzo hartelijke betuigen, dat het haar zo aangenaam zal zijn.

5. Ten vijfde, het bestaat ook in dat vasthouden en dieblijdschap als zij 't weer geniet. Was dat nu een woord derlippen, man Gods? Neen, zegt hij, mijne ziele dorst naar U, mijnvlees verlangt naar U! Wat wil hij daarmede zeggen? Ik leg hetblank voor, U, Heere, zegt hij, Gij weet het, ik dorste naar umet mijne ziele, mijn vlees verlangt naar U, om zo in degemeenschap met U gesteld te worden, hij had daarvan de bewijzenvan waarheid in het binnenste.

III. Was dit doen billijk van David? Och ja, want

1. Vooreerst, hij was in de woestijn; hetgeen hij in deschepselen niet had, dat zocht hij in de Schepper.

2. Ten tweede, wel, is 't niet billijk dat hij naar de Heereging? want in de Heere was volheid. Hij heeft zulk een goedgesteld naar de behoefte van zijn volk.

3. Ten derde, de Heere is zo gewillig om zijn volk te redden.

4. Ten vierde, hij wist dat zulke zielen Gode aangenaam waren.

5. Ten vijfde, dezulken zijn alleen in staat om te ontvangen.

Zo hebben wij kort onze drie stukjes afgehandeld.

Toehoorders, wat dient er nu voor mij en u een onderzoek tezijn? Hier moet men scheiden. Ziet, hieraan zult gij weten of geook een dorstige zijt. Vooreerst, die naar God dorst, hoeveelplezier, genoegen, weelde dat wij in de wereld hebben, dat wijoprechtelijk voor de Heere kunnen getuigen, dat het voor onzeziel een land, dor en mat, zonder water is. Daar is niets in datde ziele genoegen geven kan. De ziele moet zeggen: Ik verga vanhonger! Wij hebben ene schone stad, huizen, alles goeds vol, maarmen zou moeten zeggen, gelijk Abraham: Want ik dachte, alleen enis de vrees Gods in deze plaatse niet, Gen. 20: 11. 't Is allaffe spijze voor die ziele.

2. Ten tweede, al mocht hij 't al missen en de Heere zegt: Ikben uw God; die ziele is met een kruimpje en met een drupjetevreden.

3. Ten derde, het gemis van de Heere kan zij niet dragen.

4. Ten vierde, nooit vrolijker uurtje als dat de Heere zichmeedeelt.

5. Ten vijfde, het uitstel maakt hen mager, zij gaan kwijnendeheen.

Weet gij nu wie geen dorstige is?

1 Vooreerst, deze die verzadigd zijn met bidden, lezen enhoren.

2. Ten tweede, die verzadigd zijn door eigen inbeeldingen.

3. Ten derde, zij zijn vergenoegd met het goed van de wereld,gelijk die rijke dwaas.

4. Ten vierde, anderen zijn verzadigd met de zonden. Dezulkendie het gemis dragen kunnen, dorsten niet, en zullen zeggen: alsik sterf, zal ik eens zeggen: mijne ziele dorst naar God.

Anderen gaan met ene neep in 't gemoed en zij blussen 't aluit, zo lang zij kunnen. Onderzoekt u nu, doet uw harte nietzwijgen! Zondaar, hoe zult gij bestaan voor de Heere? Gij zijtals een stoppel voor 't vuur! Ge zult eens dorsten als het telaat wezen zal, gelijk de rijke man! Ontvliedt dan de toekomendentoorn. Maar kinderen Gods, ge zult zeggen: Ik ben te onwaardig omdat van de Heere te ontvangen! Wij antwoorden u: De Heere geefthet niet om uwe waardigheid maar in zijne welbehaaglijke liefde.Denkt ge dat uw harte 't ooit waardig worden zal? De Heere heefthet nooit aan een waardige gegeven! Zoveel te meer wordt Godverheerlijkt als Hij zulke onwaardigen opneemt tot zijnegemeenschap. Zoekt de Heere met een David in dit land, dat voor uwel dor en mat is, totdat de tijd komt dat de Heere onsoverbrengt in 't land van Hemelse klaarheid! Amen.

Gepredikt te Middelburg, op Zondagavond, de 12 Februari 1713.