"Het koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; en zond zijn dienstknechten uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genoden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid, mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft." Matth. 12 : 2, 3, 4.
Indien God mij er de kracht toe verleent, dan hoop ik deze gehele gelijkenis te behandelen; doch voor het ogenblik zullen wij onze gedachten bepalen bij het toneel aan het begin van het koninklijk feestmaal. Eer wij echter verder gaan, zal het gepast wezen onze diepe erkentelijkheid er voor uit te spreken, dat het de oneindige Geest behaagd heeft zich neer te buigen tot onze bekrompen bevatting en ons te onderwijzen door gelijkenissen. Hoe goed en neerbuigend is God dat Hij gelijkenissen heeft willen voorstellen, opdat zijn kinderen de verborgenheden van het koninkrijk zouden leren! Indien men er zich onder de mensen soms over verwondert, dat personen, die met grote geestesgaven zijn toegerust, immer bereid zijn zich tot de kleineren van verstand neer te buigen, hoeveel groter wonder is het dan niet, dat God de hemelen buigt en neerkomt om onze onwetendheid en ons langzaam begrip tegemoet te komen! Als de geleerde professor zijn college heeft gehouden in de gehoorzaal van de universiteit, en gehandeld heeft over de diepzinnige vraagstukken van de wijsbegeerte, en dan naar huis gaat, zijn kind op zijn knie neemt en grote waarheden voor de bevatting van dit kind duidelijk tracht te maken, dan ziet gij de grote liefde van het hart van die man.
En als de eeuwige God, voor wie de Serafim slechts zijn als de insecten van een uur, zich verwaardigt om ons beperkt, kinderachtig verstand te ontwikkelen en ons wijs te maken tot zaligheid, dan mogen wij wel zeggen: "Hierin is de liefde." Evenals wij onze kinderen platen geven om hun aandacht op te wekken, en door aangename middelen de waarheid in hun geheugen te prenten, zo is de Heere met liefdevolle vindingrijkheid de Auteur geworden van menig liefelijk beeld, type en zinnebeeldige voorstelling, waardoor Hij onze belangstelling opwekt, en door zijn Heilige Geest ons verstand verlicht. Indien Hij, die dondert, zodat de bergen beven, zich verwaardigt tot ons te spreken in het suizen van een zachte stilte, zo laat ons gaarne neerzitten op de plaats van Maria, aan zijn voeten; en van Hem willen leren. O! dat God aan een iegelijk van ons een leerzaam hart gaf, want dat is het grote middel om Gods bedoeling te leren verstaan. Hij die gewillig is te leren als een kind, is reeds in grote mate van God geleerd. Mogen wij allen deze leerrijke gelijkenis zó bestuderen, dat wij er door opgewekt worden tot alles wat Gode welbehaaglijk is, want de ware geleerdheid in godzaligheid kan met dat al slechts beoordeeld worden naar de invloed, die zij heeft op ons leven. Als wij heiligen zijn, zijn wij wijzen. Praktische gehoorzaamheid aan de wil van de Heere Jezus is het zekerste blijk van een verstandig hart.
Om de gelijkenis, die vóór ons ligt, goed te verstaan, moeten wij onze aandacht het eerst bepalen bij het voornemen van die "zekere koning," van wie hier gesproken wordt. Hij had een groot doel voor ogen; hij begeerde eer te bewijzen aan zijn zoon bij de gelegenheid van diens huwelijk. Wij zullen dan opmerken de grootmoedige wijze, waarop hij zijn voornemen ten uitvoer wilde brengen; hij bereidde een middagmaal en nodigde vele gasten. Hij had zijn zoon op een andere wijze kunnen eren, maar de grote koning heeft dit willen doen op de wijze waardoor zijn goedheid en milddadigheid het best uitkwamen. Daarna zullen wij letten op de ernstige hinderpalen, die hem bij de uitvoering van zijn edelmoedig plan in de weg gelegd werden - de genoden wilden niet komen. Van de zijde van de konings was er niets dat aan de luister van het feest te kort kon doen. Hij stelde met milde hand al zijn schatten er voor ter beschikking; maar er was een hinderpaal, die zeer vreemd was, en zeer moeilijk uit de weg te ruimen: zij wilden niet komen. Daarna zullen wij met bewondering onze gedachten laten verwijlen bij de genaderijke wijze, waarop de koning de tegenstanders van zijn plan beantwoordde; hij zond andere dienstknechten om de nodiging te herhalen: "Komt tot de bruiloft." Als wij de betekenis van deze drie verzen diep tot ons laten doordringen, dan zullen wij voor de overdenking van heden meer dan genoeg hebben.
I
Een zeker koning van een uitgestrekt gebied, die grote macht bezat, besloot een luisterrijk feest te geven; en daarmee had hij EEN GROOT DOEL voor ogen. De kroonprins, zijn welbeminde erfgenaam, stond op het punt van zich in het huwelijk te begeven; en zijn koninklijke vader verlangde die gebeurtenis met buitengewoon eerbetoon te vieren. Ziet nu op van de aarde naar de hemel. Het grote doel van God, de Vader, is zijn Zoon te verheerlijken. Het is zijn wil, dat "allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren." (Joh. 5 : 23.) Jezus Christus, de Zoon van God, is reeds heerlijk in zijn goddelijke Persoon. Hij is onuitsprekelijk zalig, en oneindig ver verheven boven de behoefte aan eer. Alle engelen Gods aanbidden Hem, en de hemel is vervuld van zijn heerlijkheid. Hij openbaarde zich als de Schepper, en als zodanig is zijn heerlijkheid volkomen. "Want door -hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op aarde zijn, die zienlijk, en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij machten: alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen." Hij zeide: Er zij licht," en er was licht". Hij gebood de bergen hun hoofd te verheffen, en hun kruinen doorboorden de wolken. Hij schiep de vloeden; Hij gebood ze hun beddingen te zoeken, en Hij stelde hun perken. Niets ontbreekt aan de heerlijkheid van Gods Woord, het woord dat in den beginne bij God was, die sprak, en het was er, die gebood, en het stond er. Hij is ook hoog verheven als de Bewaarder, want Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan te samen door Hem. Hij is die "nagel, ingeslagen in een vaste plaats," waaraan alles is opgehangen. De sleutels van de hemel, en van de dood, en van de hel zijn bevestigd aan zijn gordel; en de heerschappij is op zijn schouder en men noemt zijn naam Wonderlijk. Hij heeft een naam, die boven alle naam is, voor dewelke zich buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. Hij is God boven allen te prijzen, in der eeuwigheid. Tot hem, die is, en die was, en die komen zal gaat het loflied van allen op.
Maar er is nog een andere betrekking, waarin het de Zoon van God genadig behaagd heeft, tot ons te willen staan. Hij heeft het ondernomen een Zaligmaker te zijn, opdat Hij een Bruidegom zou kunnen wezen. Te voren heeft Hij reeds genoeg eer en heerlijkheid gehad; maar in het grootmoedige van zijn hart heeft Hij zijn ontferming willen grootmaken, zelfs nog boven zijn macht; en daarom heeft Hij zich verwaardigd de natuur van de mensen aan te nemen, opdat Hij de beminde voorwerpen van zijn keuze zou kunnen verlossen van de straf van hunne zonde; en zich op de innigst mogelijke wijze met hen zou kunnen verenigen. Het is als Zaligmaker, dat de Vader zijn Zoon wil eren, en de evangeliemaaltijd wordt niet aangericht bloot tot eer van zijn Persoon, maar tot eer van zijn Persoon in deze nieuwe, doch vanouds voorgenomen betrekking. Het is tot eer van Jezus als ingaande tot de geestelijke eenheid met zijn gemeente, dat het Evangelie als een koninklijk feestmaal is bereid.
Broeders, toen ik zeide, dat het hier een grootse, belangrijke gelegenheid gold, was dit gewisselijk zo in de schatting van God; en het behoorde ook zo in onze schatting te wezen. Wij moesten er ons in verlustigen de Zoon van God te verheerlijken. Voor alle trouwe onderdanen, in welk rijk het ook zij, is het huwelijk van een lid van de koninklijke familie een zaak van groot aanbelang, en het is gebruikelijk, en dat wel met recht, om aan hun gelukwensen uiting te geven door een gepast vreugdebetoon. De gelegenheid, die ons thans de stof voor onze overdenking biedt, moet inzonderheid de vreugde en blijdschap opwekken van alle onderdanen van de grote Koning der koningen. Immers, die gelegenheid zelf is een reden tot grote blijdschap en dankbaarheid voor ons persoonlijk Het huwelijk wordt gesloten, - met wie? Hij heeft de engelen niet aangenomen. Het is een huwelijk met onze natuur. "Hij heeft het zaad Abrahams aangenomen." Zullen wij ons niet verblijden, als de grote Heere des hemels mens wordt en zich neerbuigt om de mens te verlossen van het verderf, dat door zijn val over hem is gekomen? De engelen verheugen zich; maar zij hebben niet zulk een aandeel in de vreugde als wij. Het is voor de mens de hoogste persoonlijke blijdschap, dat Jezus Christus, die het geen roof heeft geacht, Gode even gelijk zijn, de mensen gelijk is geworden, omdat Hij met Zijn uitverkorenen tot één vlees zou worden. Staat op, gij die slaapt! Indien er ooit reden was om u zelf op te wekken en uit te roepen: "Waak op, mijn eer! waak op, gij luit en harp!" dan is het thans, nu Jezus komt om zich met zijn kerk te verenigen, zich met haar te maken tot één vlees, ten einde haar te verlossen, en haar daarna te verhogen om met Hem te zitten op zijn troon. Hier waren overvloedige redenen, waarom de genode gasten vrolijk komen zouden, en zich driewerf gelukkig te achten, dat zij tot zulk een feestmaal genodigd waren. Er zijn zeer grote redenen, voor het mensdom om zich te verheugen in het heerlijk evangelie van Jezus en zich te haasten om er het nut en voordeel van te trekken.
Wij moeten ook denken aan de koninklijke afkomst van de Bruidegom. Herinnert u, dat Jezus Christus, onze Zaligmaker, God is uit God. Wordt ons gevraagd Hem te eren? Het is rechtmatig, want aan wie anders zal eer gegeven worden? Gewis, onze Schepper en bewaarder behoren wij te eren! Moedwillig moet de ongehoorzaamheid zijn, die geen eerbied wil bewijzen aan Een, zo hogelijk verheven, en die aller hulde zo waardig is. Zulk een Heere te dienen in de hemel. Zijn heerlijkheid reikt tot aan de wolken; laat Hij tot in eeuwigheid worden geprezen. Komt, laat ons Hem aanbidden en ons voor Hem neerbuigen, laat ons met blijdschap gehoorzamen aan de geboden van God, die de eer van zijn Zoon ten doel hebben.
Herinnert u ook de Persoon van Immanuël, zo zult gij zijn eer begeren. Deze hoogheerlijke Zoon, wiens roem alom moet worden verbreid, is boven alle twijfel God - daarvan hebben wij reeds gesproken, maar ook even stellig is Hij Mens, onze Broeder, been van ons been, en vlees van ons vlees. Verlustigen wij er ons niet in te geloven, dat Hij, in alles verzocht zijnde, gelijk als wij, er zich toch nooit aan onderworpen heeft bevlekt te worden door de zonde? Nooit was er een mens gelijk Hij, het Hoofd van ons geslacht, de tweede Adam, de Vader der eeuwigheid, - wie onder ons zou Hem niet willen eren? Zullen wij zijn eer niet zoeken, nu Hij ons geslacht opheft tot aan de troon van God?
Herinnert u ook zijn aard, zijn karakter. Waar was ooit een leven als het zijne? Ik wil niet zo zeer spreken van zijn goddelijk karakter, ofschoon dat overvloedige redenen geeft tot eer en aanbidding, maar denkt aan Hem als Mens. O geliefden, welk een teerheid, wat mededogen! En toch! Wat heilige stoutmoedigheid! Welk een liefde voor de zondaars, en toch! Wat liefde voor de waarheid! Mensen, die Hem niet hebben bemind, hebben Hem toch bewonderd; en harten, in welke wij volstrekt niet zulk een erkenning van zijn voortreffelijkheden verwachtten te vinden, zijn toch ten diepste getroffen geworden, nadat zij zijn leven hadden bestudeerd. Wij moeten Hem loven, want "Hij draagt de banier boven tien duizend; en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk." Het zou verraad zijn te zwijgen, als de ure is gekomen om te spreken van Hem, die weergaloos is onder de mensen en onvergelijkelijk onder de engelen. Klapt in de handen van vreugde bij de gedachte aan het huwelijk van de Zoon van de Koning, voor wie zijn bruid zich heeft bereid.
Denkt mede aan hetgeen Hij gewrocht heeft. Als wij een vorst eren, dan brengen wij in rekening alles wat hij voor zijn volk heeft gedaan. Wat nu heeft Jezus voor ons gedaan? Laat mij liever vragen: wat heeft Hij niet voor ons gedaan? Op zijn schouders werden onze zonden gelegd: Hij droeg ze weg in de woestijn; en zij zijn voor altijd van ons weggenomen. Tegen Hem zijn onze vijanden uitgetrokken. Hij heeft hun slag geleverd, en waar zijn zij nu? En wat de dood zelf aangaat: Hij heeft hem overwonnen; en door Hem zal de zwakste onder ons ter gepaster tijd zeggen: "Dood! waar is uw prikkel? Hel! waar is uw overwinning?" Hij is de Held van de hemel. Onder de toejuiching van het heelal is Hij teruggekeerd naar de troon van zijn Vader. Zullen wij, voor wie Hij streed en overwon, Hem niet begeren te eren? O! brengt herwaarts de koninklijke diadeem en kroont Hem! Is dit niet de eenstemmige uitspraak van allen, die Hem kennen? Behoort dit niet de geestdriftige kreet te wezen van alle mensenkinderen? In het Oosten en het Westen, het Noorden en het Zuiden, moesten niet overal de blijde klokken worden geluid en de vlaggen wapperen in vreugdebetoon op zijn bruiloftsdag? Zal de Zoon van de Koning in het huwelijk treden; wordt tot zijn eer feest gevierd? O laat Hij dan groot zijn, laat Hij heerlijk wezen! De Koning leve! Laten de maagden uitgaan met haar reien en de toonkunstenaars liefelijke muziek doen horen - ja laat alles wat adem heeft Hem loven. "Hosanna! Hosanna! Gezegend is hij, die komt in de naam des Heeren."
II.
Wij zien dit voornemen hier OP GROOTMOEDIGE WIJZE ten uitvoer gebracht. Aan een koningszoon moet op de dag van zijn huwelijk eer worden bewezen; hoe zal dit geschieden? Barbaarse volken hebben hun grote feesten; en ach! Hoe treurig is het, dat de mens zó diep is gezonken; maar bij zulke gelegenheden worden stromen van mensenbloed vergoten. Zelfs heden ten dage is er aan de grenzen der beschaafde wereld een tiran, wiens helse zeden - ik durf ze bij geen zachtere naam te noemen -bij zekere feesten en hoogtijdagen de moord in koelen bloede gebieden van honderden van zijn medemensen. Aldus zou dat monster zijn zoon eren door te handelen als een duivel. Maar geen bloed wordt gestort om de Zoon van de grote hemelse Koning te eren. Ik twijfel niet, of Jezus zal eer en heerlijkheid ontvangen zelfs in het verderf van mensen, indien zij zijn genade verwerpen; maar het is niet aldus dat God verkiest zijn Zoon te eren. Jezus, de Zaligmaker, wordt op de dag van zijn huwelijk met de mensheid verheerlijkt door goedertierenheid, en niet door toorn. Indien er op zulk een dag melding wordt gemaakt van bloed, dan is het zijn eigen bloed, waardoor Hij wordt verheerlijkt. De slachting van het mensdom zou Hem geen vreugde aanbrengen; Hij is zachtmoedig en nederig, en Hij heeft de mensen lief. Onder de meeste koningen was het gewoonte bij ieder vorstelijk huwelijk een nieuwe belasting uit te schrijven, of een nieuwe toelage van hun onderdanen te vragen. De bruidsschat voor de dochter van onze beminde koningin zal door het volk met groter genoegen dan ooit te voren worden toegestaan. Niemand van ons zal een woord van klacht daarover laten horen; maar de gelijkenis toont, dat de Koning der koningen niet met ons handelt naar de wijze van de mensen. Hij vraagt geen huwelijksgift voor zijn Zoon. Hij maakt zijn bruiloft gedenkwaardig, niet door gaven te eisen, maar door gaven te schenken. Er wordt niets van het volk gevraagd of verwacht; maar wèl wordt er veel voor hen bereid; vele en kostbare gaven worden hun geschonken. Alles wat de onderdanen wordt verzocht, is, dat zij voor ene wijle de hoedanigheid van onderdaan laten opgaan in de eervoller hoedanigheid van gast; en dat zij bereidvaardig naar het paleis zullen komen, niet om te arbeiden of om aan tafel te dienen, maar om aan het feestmaal aan te zitten en zich te verblijden.
De edelmoedige wijze, waarop God Christus eert, is hier dus voorgesteld onder de vorm van een feestmaaltijd. Matthew Henry, het doel van een feestmaal beschrijvende, zegt: een feestmaal is om liefde en blijmoedigheid te wekken, en van volheid en gemeenschap te doen genieten." Zo is het ook met het Evangelie. Het is om liefde. Zondaar, in het evangelie wordt gij uitgenodigd u met God te laten verzoenen. Gij ontvangt de verzekering, dat God uw zonden vergeeft, aflaat van toorn en wil, dat gij door zijn Zoon met Hem verzoend zult worden. Aldus ontstaat er liefde tussen God en de ziel. En vervolgens is het doel lachen te verwekken, dat is: geluk, blijdschap te veroorzaken. Zij, die in Christus Jezus tot God komen, en in Hem geloven, hebben vrede, ja overvloedige vrede in het hart, en dit kalme meer van de vrede verheft zich dikwijls in golven van blijdschap, die juichend in de handen klappen.
Het is niet tot droefheid, maar tot blijdschap, dat de grote Koning zijn onderdanen nodigt, als Hij zijn Zoon Jezus verheerlijkt. Het is niet om u te benauwen, maar om u blijdschap en verheuging te schenken, dat Hij u nodigt te geloven in de gekruisigde Zaligmaker; en te leven. Een feestmaal geeft ook felheid. De hongerige en verhongerende ziel van de mensen wordt verzadigd met de zegeningen van zijn genade. Het Evangelie vervult alle de behoeften van de mensheid. Er is geen vermogen, geen vatbaarheid van onze natuur, of zij gevoelt, dat in al haar noden voorzien wordt, zodra de ziel de voorzieningen der genade aanneemt. Geheel onze mensheid wordt verzadigd met het goede, en onze jeugd wordt vernieuwd gelijk die van de arend. "Want ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel vervuld." En om het nu alles te kronen: het Evangelie brengt ons in gemeenschap met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. In Christus Jezus oefenen wij gemeenschap met de heilige Drie-eenheid. God wordt onze Vader; en openbaart ons zijn vaderlijk hart. Jezus openbaart zich aan ons, gelijk Hij zich niet aan de wereld openbaart; en de gemeenschap van de Heilige Geest blijft met ons. Onze gemeenschap is gelijk aan die van Jonathan met David, of van Jezus met Johannes Wij voeden ons met het brood van de hemel, en drinken reine wijnen, die gezuiverd zijn. Wij worden binnengeleid in de hemelse feestzaal, waar de verborgenheid van de Heere ons wordt geopenbaard, en ons hart zich uitstort voor onze Heere. Zeer nauw is onze gemeenschap met God, allerinnigst de liefde en de neerbuigende goedheid, die Hij ons toont. Wat zegt gij hiervan? Is hier geen rijke maaltijd, Hem waardig, die hem ons bereidt? Hier wordt u, O zondaar, alles, wat gij kunt wensen of begeren, geschonken. Alles wat gij nodig hebt voor de tijd en voor de eeuwigheid bereidt God in de Persoon van zijn geliefde Zoon; en Hij nodigt u het te ontvangen zonder geld en zonder prijs.
Ik heb u reeds gezegd, dat alle onkosten voor zijn rekening waren. Het was een zeer luisterrijk gastmaal. Er waren ossen en gemeste beesten; maar geen van die allen werd genomen van de weide of van de stal der gasten. Het Evangelie is een zeer kostbare zaak; het hart van Christus werd ontledigd om de prijs van dit grote feest te kunnen betalen; maar voor de zondaar kost het niets, niets van geld, niets van verdiensten, niets van bijzondere voorbereiding Gij moogt tot dit Evangeliefeest komen, zoals gij zijt, want het enige bruiloftskleed, dat benodigd is, wordt u om niet geschonken. Zoals gij zijt, wordt u bevolen in Jezus te geloven. Gij hebt niets te doen dan uit zijn volheid te ontvangen, want "zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk, die in zijn naam geloven." Er wordt u om geen bijdrage gevraagd voor het feest, er wordt u niets gevraagd dan aan te zitten aan het goddelijk feestmaal der oneindige ontferming.
En hoe eervol is het Evangelie voor hen, die het ontvangen. Een uitnodiging om een koninklijke bruiloft bij te wonen was een hoge eer voor de genoden. Ik denk niet, dat velen van ons een uitnodiging zullen ontvangen om de huwelijksfeesten van onze prinses bij te wonen; maar indien dit wel zo was, dan zouden wij ons zeer bijzonder vereerd gevoelen, want voor de meesten van ons zou dit een van de grootste gebeurtenissen zijn in ons leven. Dat was het ook voor deze lieden. Een koningszoon wordt niet elke dag uitgehuwelijkt; en niet iedereen wordt genodigd om aan het gastmaal van de monarch aan te zitten. Gedurende hun gehele leven konden zij zeggen: "Ik ben op zijn bruiloft geweest en heb al de pracht en staatsie van de huwelijksfeesten bijgewoond." Sommigen van hen hadden waarschijnlijk nooit te voren zulk een feest gezien, als deze rijke potentaat hun die dag aanbood, en nooit te voren waren zij in zulk aanzienlijk gezelschap geweest. Mijn broeders, door niets wordt een mens zo geëerd als door zijn aanneming van het Evangelie. Zijn geloof eert Christus, en Christus eert hem. Het is geen geringe zaak een koningszoon te zijn, maar zij, die tot de bruiloft van Gods eigen Zoon komen, zullen zelf koningskinderen worden; zullen zelf delen in de heerlijkheid van de grote Erfgenaam van alle dingen. Terwijl ik spreek van deze zo edelmoedige wijze van doen, brandt mijn hart van heilige ijver, en is het mij een wonder, dat de mensen niet komen tot het feestmaal der liefde, waardoor alle gasten geëerd worden. Als de maaltijd zo kostbaar is voor de gastheer, zo om niet wordt aangeboden aan de gasten, en zo eervol is voor allen, die er deel aan nemen, hoe komt het dan, dat sommigen zo onverstandig zijn om die gunst af te wijzen? Voorwaar! hier ziet men de dwaasheid van het onvernieuwde hart, en een bewijs van de diepe verdorvenheid, die de zonde heeft veroorzaakt. Indien de mensen zich afwenden van Mozes met zijn stenen tafelen, verwondert dit mij niet, maar de wèl voorziene tafels van de genade te versmaden - dat is vreemd. Gods gerechtigheid te weerstaan is een misdaad, maar de grootmoedigheid van de hemel af te wijzen, wat is dit? Wij moeten woorden uitdenken, waarmee zo lage ondankbaarheid gebrandmerkt kan worden. God te weerstaan in de majesteit van de verschrikking is waanzin, maar Hem in de majesteit van zijn goedertierenheid met verachting af te wijzen, dat is nog iets meer dan waanzin. De zonde bereikt het hoogste toppunt, als zij besluit liever de hongerdood te sterven, dan iets aan de goddelijke goedheid verschuldigd te zijn. Het is mij, alsof ik de tijd, waarop ik mijn boodschap tot u heb te brengen, vooruit moet lopen, en daar ik u nu de manier heb beschreven, waarop God zijn Zoon eert, moet ik nu terstond de uitnodiging doen horen en u toeroepen: "Komt tot de bruiloft. Komt en verheerlijkt Jezus door de voorzieningen van zijn genade aan te nemen. Uw werken zullen Hem niet eren, zo gij ze beschouwt als een gerechtigheid tegenover zijn gerechtigheid. Zelfs uw berouw, uw bekering kan Hem niet verheerlijken, indien gij er op vertrouwt, in plaats van te betrouwen op zijn dierbaar bloed. Kom, schuldige zondaar, kom zoals gij zijt, en neem de genade aan, die Jezus u aanbiedt; neem de vergeving aan, die zijn bloed verzekert aan allen, die in Hem geloven." Mij dunkt, dat de bode van de Koning verstomd van verbazing moet zijn geweest, toen hij voor het eerst de onverschilligheid bemerkte van de genodigden, en zag, dat zij niet wilden komen. Hij had de ossen gezien, en de gemeste beesten, en al de schone toebereidselen. Hij kende de Koning; hij kende de Zoon van de Koning; hij wist wat genot het was bij zulk een feest te zijn; en toen de genoden zich van hem afwendden om heen te gaan naar hun akkers, heeft hij vol vuur en ijver zijn boodschap herhaald, terwijl hij zich verbaasde over het verraad, dat een zo goede Koning dorst te beledigen. Mij dunkt, ik zie hem hoe hij zich eerst verontwaardigt vanwege de smaad, zijn Meester aangedaan, en daarna als wegsmolt van medelijden, toen hij zag wat het gevolg zou wezen van zo buitensporige ondankbaarheid, zulk een overtolligheid van onbeschoftheid. Het was hem een droefheid, dat zijn medeburgers, die hij lief had, de dwaasheid zouden begaan, van zo schoon een aanbod te verwerpen, en zulk een gezegende bekendmaking met verachting af te wijzen. Ook ik word in mijne ziel door gemengde, doch zeer heftige gewaarwordingen als heen en weer geslingerd. O mijn God, Gij hebt het Evangelie gegeven, laat toch niemand van hen, die hier tegenwoordig zijn, het verwerpen en daarmee uw Zoon gering achten en U onteren; maar mochten allen zich verblijden in uw grootmoedige wijze van Jezus Christus, de Bruidegom van zijn gemeente, te verheerlijken. Mochten zij allen komen en het feest van uw liefde eer bewijzen.
III.
Wij naderen nu tot ons derde punt en gedenken met droefheid aan DE GROTE HINDERPAAL, die voor een ogenblik de blijde gebeurtenis in de weg stond. De koning had bij zichzelf gedacht: "Ik zal een grote maaltijd aanrichten en een groot aantal mensen nodigen. Zij zullen genieten van alles, wat mijn koninkrijk oplevert, en aldus zal ik tonen hoe zeer ik mijn Zoon bemin; en daarbij zullen de gasten liefelijke herinneringen hebben in verband met zijn huwelijk." Toen de boden uitgingen, om hun, die vroeger reeds een bijzondere uitnodiging hadden ontvangen, aan te zeggen, dat de tijd nu gekomen was, is er geschreven: "Zij wilden niet komen"; niet zij konden niet, maar zij "wilden niet komen." Sommigen om die reden, anderen om een andere reden, maar allen, zonder uitzondering, weigerden te komen. Hier was nu een ernstige verhindering voor de grote zaak. Kan de Koning zijn gasten dan niet naar zijn tafel heen laten sleuren? O ja, maar daar zou zijn doel niet mee bereikt zijn. Hij verlangt geen slaven om zijn troon. Mensen, die gedwongen aan een bruiloftsmaal aanzitten, zouden het feest niet opluisteren. Wat eer zou het wezen voor een koning, als hij zijn onderdanen dwingt, om met hem aan te zitten? Neen, gelijk ik te voren reeds heb opgemerkt, ditmaal moet de onderdaan opgaan in de gast. Het was een onmisbaar vereiste voor de majesteit van het feest, dat de genoden er zich gaarne en met blijdschap heen begaven, maar zij wilden niet komen? Waarom niet? Waarom wilden zij niet komen? Het antwoord zal van dien aard zijn, dat het een antwoord geeft op een andere vraag - waarom komt gij niet en gelooft in Jezus? Bij velen was het uit onverschilligheid voor de gehele zaak. Zij konden niet inzien, dat zij met de koning of met zijn zoon iets van doen hadden. Koninklijke huwelijken waren hoge aangelegenheden, die slechts hoge en aanzienlijke personen aangingen. Zij waren eenvoudige mensen, landbouwers, die zich bezig hielden met sloten graven en omheiningen maken; of wel kooplieden, die rekeningen moesten schrijven, of in hun winkels de klanten moesten bedienen. Wat gaven zij om het hof, het paleis, de koning, de prins, zijn bruid of zijn bruiloftsmaal! Dat zeiden zij nu wel niet in zo vele woorden, maar zo dachten zij er over. Het kon wel iets heel fraais wezen, maar het was niet iets voor hen. Hoe velen zijn er niet, die nog heden ten dage dit zelfde spoor volgen! Wij hebben horen zeggen: "Wat heeft een werkman met godsdienst van doen!" En wij hebben personen van een andere stand in de maatschappij horen beweren, dat mensen, die drukke zaken hebben, geen tijd hebben voor godsdienst; zij hebben al hun aandacht te wijden aan hetgeen het voornaamste is. De Heere ontferme zich over zo veel dwaasheid! Hier is een grote hinderpaal voor de godsdienst: de stompzinnige onverschilligheid van het menselijk hart ten opzichte van het meest verhevene van alle denkbeelden - Gods verheerlijking van zijn geliefde Zoon door zich te ontfermen over zondaren.
De eigenlijke reden van de weigering van de mensen in deze gelijkenis was, dat zij ontrouw waren. Zij wilden niet tot het bruiloftsmaal komen, omdat dit voor de getrouwe onderdanen een gelegenheid was om zich te verblijden; en daar zij zelf geen trouwe onderdanen waren, hadden zij geen lust het gejuich en gezang aan te horen van hen, die het wèl waren. Door weg te blijven beledigden zij de koning, en verklaarden zij, dat zij er zich niet om bekommerden of hij al of niet koning was, of dat zijn zoon een prins was. Zij besloten hem hun trouw en gehoorzaamheid op te zeggen door de uitnodiging af te wijzen. "Indien hij een koning is", zeiden zij, "en zijn zoon een prins, zo willen wij hem toch niet eren, wij willen niet gerekend worden te behoren tot hen, die aanzitten aan zijn tafel en bijdragen tot de luister van zijn macht. Het is natuurlijk wel de moeite waard aan een feestmaal aan te zitten; en wij zouden aan zulk een feestmaal, als hij geven zal, ook wel gaarne deel nemen; maar toch zullen wij ditmaal ons liever het genot van die kostelijke spijzen ontzeggen om te kunnen toegeven aan onze hoogmoed. Wij proclameren de opstand. Wij verklaren niet te willen gaan." Ach! weet het, gijlieden, die niet in Jezus gelooft, in de grond van de zaak is uw ongeloof niets dan vijandschap jegens uw Maker en oproer tegen de grote Heerser van het heelal, die uw hulde waardig is. "Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib van zijn heer", maar gij hebt geen kennis, gij verstaat niet; gij zijt rebellen tegen de majesteit van de hemel.
Die weigering gaf ook minachting te kennen voor de prins, zowel als voor zijn vader; en in sommige gevallen wordt het evangelie voornamelijk om die oorzaak afgewezen, daar de ongelovige de godheid van Christus loochent, of zijn verzoening en genoegdoening versmaadt. O, mijn vrienden, hoedt u hier voor, ik ken geen gevaarlijker rots dan die van Christus te smaden door zijn zoonschap en zijn godheid te loochenen. O, ik smeek u, stoot er u niet aan tot barstens toe! - Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op de weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden." Onverschilligheid was de dekmantel voor de weigering, waarvan sprake is in onzen tekst. "Zij zulks niet achtende"; maar als gij dit bedeksel der onverschilligheid wegrukt, dan zult gij zien, dat het in de grond niets anders was dan verraad tegen de majesteit van de koning; en afkeer van de waardigheid van zijn zoon.
Sommigen van hen hebben ongetwijfeld het feestmaal zelf veracht. Zij moeten geweten hebben, dat een maaltijd door zulk een koning gegeven niet schraal of karig kon zijn; maar zij gaven vóór het feest te minachten. Hoe velen zijn er niet, die het evangelie versmaden, dat zij niet kennen! Ik zeg, dat zij niet kennen, want gij zult het bijna altijd zien, dat wanneer iemand het Evangelie gering acht, hij nauwelijks het Nieuwe Testament heeft gelezen en volkomen onbekend is met de leerstellingen der genade. Luistert eens naar iemand, die met een vloed van woorden het Evangelie veroordeelt, en gij kunt er zeker van wezen, dat hij zo luid is, omdat hij ledig is. Indien hij het onderwerp beter begreep, en een oprecht man was, dan zou hij bemerken, dat het hem ten minste tot stille bewondering zou leiden, ook al zou hij het nog niet voor zichzelf aannemen.
Waarde vrienden, het is een maaltijd, zoals gij hem grotelijks behoeft. Laat mij u zeggen, waarin hij bestaat. Het is vergeving voor het verleden, een vernieuwde natuur voor het tegenwoordige, en heerlijkheid voor de toekomst. Hier is God om onze Helper, zijn Zoon, om onze Herder te zijn, de Geest om ons te onderwijzen. Hier is de liefde van de Vader om onze verlustiging, het bloed van de Zoon om onze reiniging, de kracht van de Heilige Geest om het leven voor ons te wezen uit de dood. Gij kunt niets nodig hebben, dat gij behoort nodig te hebben, of er is in het Evangelie in voorzien; en Jezus Christus zal verheerlijkt worden, indien gij het aanneemt door het geloof. Doch hier nu is de hinderpaal: de mensen nemen het niet aan, "zij wilden niet komen." Wij dachten, dat, zo wij het Evangelie slechts voorstelden in een helder licht, en zo wij slechts ijverig en vurig waren om het bekend te maken, onze hoorders bekeerd moesten worden; en verre zij het van ons om ooit anders dan ernstig en eenvoudig in onze Evangelieverkondiging te zijn! Maar toch! de beste en meest getrouwe prediking, die er ooit geweest is, of ooit komen zal, zal in zeker opzicht toch onvoorspoedig zijn, ja zelfs geheel en al onvoorspoedig, tenzij de Geest van God krachtig medewerkte.
Nog altijd zal de kreet worden vernomen: "Wie heeft onze prediking geloofd?" Nog altijd zullen zij, die hun' Meester het best dienen, reden hebben om te treuren, dat zij zaaien op een steenachtige grond, en hun brood uitwerpen op ondankbaar water. Zelfs de Koning der predikers heeft moeten zeggen: "Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben;" maar "gij wilt tot mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben." Helaas! helaas! Hoe grotelijks is het te betreuren, dat de genade van God verworpen en de hemel geminacht wordt!
IV.
Wij hebben dan nu te besluiten met de meest praktische zaak te overwegen: HET GENADERIJK ANTWOORD van de koning op de onbeschoftheid, die zijn plannen in de weg wilde treden. Wat zeide hij? Gij zult bemerken, dat zij eerst genodigd en toen geroepen waren, gelijk dit in het Oosten gebruikelijk is. De roeping gaf te kennen, dat de tijd voor het feest nu nabij was, zodat zij er niet plotseling mee waren overvallen, maar dat zij wisten wat zij deden. De tweede uitnodiging hebben zij in koelen bloede, met voorbedachten rade en met een bedoeling afgewezen. Wat heeft de monarch nu gedaan? Hun stad in brand laten steken om met één slag de rebellen uit te roeien? Neen, hun eerste beledigende weigering heeft hij voorbijgezien. "Wellicht hebben zij mijn dienaren verkeerd begrepen," zei hij, "of wellicht hebben zij niet begrepen, dat de ure gekomen is. " Misschien was de boodschap, die hun gebracht werd, te kort, zodat zij er de betekenis niet van verstonden. Het kan ook wezen, dat zij een tijdelijke, voorbijgaande vijandschap tegen mij hebben opgevat, en wensen zij bij nader nadenken, dat zij niet zo ruw en lomp geweest waren, en zo onedelmoedig tegenover mij. Wat heb ik hun gedaan, dat zij mijn feestmaal afwijzen? Wat heeft mijn zoon hun gedaan, dat zij weigeren hem te eren door aan te zitten aan mijn tafel? De mensen houden van feesten, mijn zoon verdient het door hen geëerd te worden; waarom zouden zij niet komen? Ik zal voor ditmaal het verleden voorbijzien en opnieuw beginnen." Mijn hoorders, er zijn velen van u, die na vele uitnodigingen Christus zijt blijven verwerpen; en hedenmorgen vergeet mijn Heere uw vroegere onvriendelijkheid; en zendt mij wederom met dezelfde boodschap de uitnodiging: "Komt tot de bruiloft." Het is geen klein geduld, dat het verleden voorbijziet en volhardt in vriendelijkheid, niets dan oprechtelijk uw welzijn begerende.
De koning zond nog een uitnodiging. ñ "Alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft;" maar gij zult hebben opgemerkt, dat hij een andere bode zond. "Wederom zond hij andere dienstknechten uit." Ja, en ik zal u zeggen wat mij op het hart ligt. Indien een verandering van boodschapper u zou kunnen winnen, dan zou ik, hoe lief ik ook het werk heb om in de naam van mijn Meester te spreken, gaarne op dit ogenblik en aan deze plaats willen sterven, opdat een andere prediker mijn plaats zou innemen, zo gij er slechts door werd behouden. Ik weet, dat mijn prediking voor sommigen van u eentonig moet wezen. Ik zoek telkens naar nieuwe beelden, en tracht afwisseling te brengen in mijn stem en in mijn manieren, maar toch moet het sommigen van u vervelen telkens dezelfde prediker te horen. Wellicht is mijn wijze van prediken niet geschikt voor uw eigenaardigheden van temperament - welnu, goede Meester, zet uw dienstknecht opzij. Zend andere boden, die wellicht beter zullen slagen. Maar voor sommigen van u ben ik een andere boodschapper, geen betere, maar een andere, daar mijn broederen in de bediening bij u gefaald hebben. O! als mijn stem u dan toeroept: "Komt tot Jezus, vertrouwt op de verzoening, die Hij heeft aangebracht, gelooft in Hem, ziet op Hem en leeft," mocht die nieuwe stem dan ingang bij u vinden, terwijl gij op de vorige herauten geen acht hebt geslagen.
Gij ziet tevens, dat ook de boodschap ietwat was veranderd. In het eerst was zij zeer kort. Gewis! Indien het hart van de mensen recht was, dan zouden wij met korte leerredenen kunnen volstaan. Een zeer korte uitnodiging zou genoeg zijn, indien het hart recht was, maar daar de harten verkeerd zijn, zegt God aan zijn dienstknechten, dat zij de boodschap moeten uitbreiden, dat zij haar moeten verklaren en uitleggen. "Komt, want alle dingen zijn gereed. Ik heb mijn middagmaal bereid, mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft." Een van de beste middelen om zondaren tot Christus te brengen is hun het evangelie te verklaren. Als wij verwijlen bij deszelfs toebereiding, als wij spreken van deszelfs rijkdom en er op wijzen, dat het geheel vrij en om niet is, dan kunnen sommigen worden aangetrokken, die door het korte van de boodschap, welke alleen het plan der zaligheid aankondigt, niet aangetrokken zouden worden. Voor sommigen is het genoeg te zeggen: "Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden;" want zij vragen: "Lieve heren! wat moet ik doen om zalig te worden?" maar anderen moeten naar de bruiloft heen gelokt worden door de beschrijving van de pracht en heerlijkheid van het feestmaal. Wij moeten trachten u het Evangelie meer ten volle te prediken, maar nooit zullen wij u de gehele rijkdom van Gods genade kunnen beschrijven.
Gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn zijn wegen hoger dan uw wegen, en zijn gedachten dan ulieder gedachten. Verzaakt uw zonden en uw gedachten, en wendt u tot de Heere, want Hij zal u overvloediglijk genadig zijn. Hij zal u ontvangen aan het hart van zijn liefde, en u te dezer ure de kus der genegenheid geven, indien gij als afgedwaalde kinderen terugkeert en het aangezicht van uw Vader zoekt. Het evangelie is een rivier van liefde, een zee van liefde, een heelal van liefde, het is een en al liefde. Er zijn geen woorden, om de verbazingwekkende liefde van God voor zondaren te beschrijven. Geen zonde is te groot of te zwart, geen misdaad te ontzettend om vergeven te worden. Indien gij slechts ziet op zijn dierbare gekruisigde Zoon zullen alle zonde en lastering u worden vergeven. Er is vergeving. En ook de zaligheid, die hier en hiernamaals uw deel zal wezen, is boven alle beschrijving heerlijk. Gij zult de hemel hebben op aarde, en de hemel in de hemel. God zal uw God, Christus uw vriend, de eeuwige gelukzaligheid uw deel wezen.
In deze laatste boodschap wordt een zeer lichte, doch alleszins tere drang uitgeoefend op de genoden, die, zo er de minste edelmoedigheid in hun hart was geweest, er door getroffen hadden moeten worden. Gij ziet, hoe de evangelist het voorstelt. Hij zegt niet: "Komt, want anders zal dat feestmaal u ontgaan; komt, want anders zult gij er zeer veel door verliezen." Neen, naar mijn inzien, stelt hij hun de zaak voor op zeer merkwaardige wijze. Ik verstout mij te zeggen - en moge de Meester mij vergeven, indien ik het verkeerd begrijp - dat de koning zelf zich sympathie, medegevoel wil winnen, alsof hij een gastheer was, die in verlegenheid gebracht is. "Mijn middagmaal is bereid, maar er is niemand om het te nuttigen; mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht; maar er zijn geen gasten." "Komt, o komt!" schijnt hij te zeggen, "want ik ben een gastheer zonder gasten." Zo zult gij somtijds ook zien, dat God in het Evangelie spreekt op een wijze, alsof Hij er voordeel van heeft, zo wij zalig worden. Nu weten wij, dat Hij zich hiermee in liefde verwaardigt om op menselijke wijze tot ons te spreken. Wat kan Hij bij ons winnen. Wat verliest hij er bij, als wij omkomen? Maar in het Evangelie stelt Hij zich dikwijls voor als een vader, die hunkert naar zijn kind, smachtend van verlangen, dat het bij hem thuis kome. Hij, de oneindige God, smeekt zijn schepselen om zich met Hem te laten verzoenen. Wonderbare, neerbuigende goedheid! Want, als een koopman op de markt roept hij: "O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet." Merkt gij niet, dat Christus, toen Hij weende over Jeruzalem, ook over zich zelf schijnt te wenen, zowel als over hen? "Hoe menigmaal heb ik uw kinderen willen bijeen vergaderen!" En bij de profeten stelt God het voor als zijn eigen smart: "Hoe zou Ik u maken als Adama? u stellen als Zeboïm?"' alsof niet alleen het kind, maar ook de Vader een verlies leed, als de zondaar omkomt. Hebt gij niet, als het ware, medegevoel met God, als gij zijn Evangelie ziet verwerpen? Zal het kruis hoog worden opgericht, terwijl er toch niemand is, die er naar ziet? Zal Jezus sterven, en zullen de mensen door zijn dood niet worden behouden? O gezegende Heere, indien wij door niets anders worden getrokken, dan is het ons toch alsof wij moeten komen, wanneer wij U als het ware, zien voorgesteld als een gastheer, die in verlegenheid gebracht is door gebrek aan gasten. Grote God, wij komen, wij komen met blijdschap, wij komen om te genieten van uw milddadigheid; en Jezus Christus te verheerlijken door als nooddruftige zondaren aan te nemen, wat uw genade voor ons voorzien heeft.
Broeders en zusters, daar Christus zo velen afkerig vindt om Hem te eren, is mijn vermaning gericht tot u, die Hem liefhebt en Hem des te meer eert, wijl de wereld Hem weigert te eren. Gij, die gedwongen zijt geworden om te komen, zingt zijn' lof terwijl gij aanzit aan zijn tafel en looft zijn naam. Keert daarna terug naar uw woningen en bidt voor hen, die niet willen komen, dat de Heere hun verstand moge verlichten en hun wil mocht veranderen, opdat ook zij nog gedrongen worden in Jezus te geloven. En wat u betreft, die door de zachte aanraking van zijn genade u hedenmorgen half geneigd gevoelt tot dit feest te komen, laat mij u dringend nodigen toe te treden. Het is een heerlijk Evangelie - de maaltijd is kostelijk.
Hij is een heerlijke Koning - de Gastheer is goed. Hij is een gezegende Zaligmaker, Hij die dit huwelijk aangaat is goed. Het is alles goed, en ook gij zult goed gemaakt worden, indien uw ziel de uitnodiging van het Evangelie aanneemt, welke heden tot u komt. "Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden." "Gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden." De Heere zende zijn Geest om de roeping krachtig te maken, om zijns lieven Zoons wil, Amen.
Overgenomen uit:
De gelijkenissen van de Heiland
van C.H.Spurgeon.