Eerste van twee preken, uitgesproken op twee zondagen voor het vieren van het Heilig Avondmaal
De eerste preek over deze tekst.
HET is nooit mijn mening geweest dat mensen gedwongen en gedreven moeten worden tot de Avondmaaltafel. Maar dat het moet omheind worden door de goddelijke heg, en dat mensen gewaarschuwd dienen te worden om op hun hoede te zijn, en hun gevaar te overwegen. Hoewel tijdelijke oordelen niet zo vaak voorkomen onder de huidige, als onder de oude bedeling, komen geestelijke oordelen toch vaker voor. En als een oneerbiedige blik op, of aanraking van de berg Sinaï, dat heilige toneel, strafbaar was; veel meer het ontheiligen van de tafel van de Heere, het altaar van genade, het verzoendeksel, de troon van het Lam. Ik heb het voornemen om u op deze dag wat te vertellen van de moeilijkheid van heiligheid. En inderdaad, het Avondmaal van onze Heere te vieren, is een van de moeilijkste delen van heiligheid. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? Heel de wereld is ondergebracht in deze twee klassen, de rechtvaardige en de zondaar. Ze hebben verschillende grondbeginselen, verschillende wegen, verschillende bedoelingen, en verschillende doeleinden. Ze zijn op elke manier tegenvoeters, de een tegen de ander. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, voorzeker, zegt onze apostel, dan zullen de goddelozen helemaal niet zalig worden; waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?
Eerst, dan, we hebben deze twee klassen billijk uitgedrukt, de rechtvaardige, en de zondaar, of de goddeloze. Ten tweede, we hebben de verschillende bestemmingen van deze twee soorten van mensen: de ene is zalig geworden, en de ander niet. Ten derde, we hebben de grote moeilijkheid die de rechtvaardigen hebben om te komen in de hemel. Ze worden nauwelijks zalig. En aan de andere kant hebben we de zekerheid van de verdoemenis van de goddeloze. De vraag hier is krachtiger dan een eenvoudige en duidelijke ontkenning. Ik kan geen plaats in de wereld vinden, zegt hij, behalve dat het is in de hel zelf, voor de zondaar en goddeloze. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. Er wordt een viervoudige rechtvaardigheid genoemd in de Schriften. 1. Een schijnheilige rechtvaardigheid. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Er is een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is. 2. Er is een zedelijke rechtvaardigheid. Dat is een uiterlijke overeenkomst met de wet. Want rechtvaardigheid is een relatief woord, en heeft betrekking op een regel. Vele godgeleerden denken dat de profeet Ezechiël spreekt van deze rechtvaardigheid in hoofdstuk 18, wanneer hij veronderstelt dat een persoon kan afvallen van zijn rechtvaardigheid. 3. Er is een wettelijke rechtvaardigheid. Die is persoonlijk, volmaakt in delen en graden, en een altijddurende gehoorzaamheid. Maar, 4. er is een evangelische rechtvaardigheid. En dat is oprechtheid en evangelie-heiligheid. En dit is die rechtvaardigheid in de tekst. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. De hemel wordt zaligheid genoemd. Had Adam volhard, dan had hij een hemel gekregen, maar niet een zaligheid. Zaligheid is een verlossing van een gevaarlijke toestand. Het is gelijk aan iemand die aan het verdrinken is, en die dan eruit getrokken wordt bij het haar van het hoofd, en aan wal geworpen wordt.
De hemel is een zaligheid, en de Naam van Jezus regeert met zaligheid. Gij zult Zijn Naam heten Jezus; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Maar de weg om te komen bij de zaligheid is zeer ruw, hard en moeilijk. De rechtvaardigen worden nauwelijks zalig. Laat ze bidden en geloven, berouw hebben en gehoorzamen, en zo gevoelig, zo waakzaam, zo ijverig zijn als ze misschien kunnen, toch zullen ze genoeg te doen hebben om in heerlijkheid aan te komen. Wanneer één been binnen is over de drempel van de hemel, dan zullen ze bang zijn dat de duivel ze terugtrekt bij de andere. Maar wat nauwelijks gedaan wordt, wordt altijd gedaan. Zoals dat wat bijna gedaan wordt, nooit gedaan wordt. De schijnheilige wordt bijna zalig, en toch werkelijk verdoemd. De rechtvaardige wordt nauwelijks, maar toch werkelijk zalig. We hebben eveneens de gevolgtrekking, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? In de Schrift worden de zondaren soms genomen voor heel de mensheid, die schuldig is zowel aan erfzonde als aan dadelijke zonde. Zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods. Soms worden waarneembare zondaars bedoeld: Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Soms worden ze genomen voor beruchte wellustelingen. Een vrouw in de stad, welke een zondares was. Maar, ten laatste, door een zondaar wordt iemand bedoeld die een handel maakt van zondigen, die zonde bedrijft als gewoonte, en die het opzettelijk doet, die het doet met volledige toestemming van de wil, of zonder bekering. In één woord, door een zondaar wordt een onbekeerd iemand verstaan. Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren. De zondaars en de goddelozen betekenen beide hetzelfde ding: onwedergeboren mensen, wereldse mensen. Nu, zegt de apostel, ik ben de gehele schepping wezen doorkruisen, terwijl ik keek door hemel en hel, en ik zie deze laatste plaats alleen voor hen. Wanneer een rechtvaardig man met de grootste moeilijkheid de zaligheid mogelijk kan bereiken, waarheen, denkt u dat het mogelijk is voor opzettelijke, schaamteloze zondaars, onbekeerlijke, hardnekkige schurken, heen te gaan? Waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?
Mijn opmerking is, dat de moeilijkheid van dat een rechtvaardige de zaligheid bereikt, een zeker voorteken is, een onbetwist teken van de onvermijdelijke ondergang van de goddeloze. Wanneer de rechtvaardigen nauwelijks zalig worden, enzovoorts. U hebt een Schriftplaats, waar onze tekst een citaat uit is, volgens de vertalers van de Septuaginta, Spr. 11:31: Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!
In het spreken over dit leerstuk, zal ik,
1. Bewijzen de moeilijkheid dat de rechtvaardige de zaligheid bereikt, of tonen dat hij nauwelijks zalig wordt.
2. Ik zal wat meer van nabij dit verbazende leerstuk overwegen, en u laten zien hoe bewust makend en bezielend het behoort te zijn, dat zelfs de rechtvaardigen zelf nauwelijks zalig zullen worden.
3. U de redenen daarvan laten zien, vanwaar het is dat ze zalig worden met heel wat moeilijkheid.
4. Bescheiden onderzoeken waarom God een ander pad naar de hemel heeft uitgetekend.
5. Bewijzen dat de moeilijkheid van hun zaligheid een zeker voorteken is, en een onbetwist teken van de ondergang van de goddelozen.
6. En dan enige gevolgtrekkingen maken.
II. Dan, om de moeilijkheid van de zaligheid van de rechtvaardige te bewijzen.
1. Overweeg de vele benamingen die de Schrift geeft aan de weg tot de zaligheid. Het wordt een loopbaan genoemd. De mensen moeten alle kracht inspannen, al het vermogen, en al de lenigheid van hun lichaam, om zich vooruit te richten in de loopbaan. Het is een strijd. De mensen moeten al de krachten van de natuur oproepen voor een krachtige aanval. Het wordt vergeleken met de oude oefeningen, die de meest gewelddadige worstelingen in de wereld waren. De weg wordt vergeleken met de het grootste gezwoeg, met het bewaren van een wijngaard in de hitte van de zomer. Het wordt een nauwe weg, een smalle weg genoemd. Het is zo nauw, dat Christus verklaart dat een rijke niet meer kan ingaan daardoor, dan een kameel, met de bult op zijn rug, kan gaan door het oog van een naald. Het is een beklimming, een grote steilte. Wie zal klimmen op den berg des Heeren? Velen zouden willen klimmen op de heuvel van eer. Maar, zegt de psalmist, wie zal klimmen op den berg des Heeren? Mensen komen tot de voet van de heuvel. Ze doen enkele zwakke pogingen. Er zijn enige pogingen om te komen tot de top van de heuvel. Maar ze hebben gewichten die ze terug trekken, lasten van binnen en van buiten. En ze hebben niet het besluit, en ook niet de moed om te vechten tegen de moeilijkheden, maar vallen terug, en wandelen niet meer met Hem.
2. Dit bewijst de moeilijkheid van hun zaligheid, de ingewikkelde stukken van oefening die ze hebben aangaande hun zaligheid, en in de weg daar naartoe. Wat een zorgen, wat een vrezen, wat een smarten, wat een leed, wat een twijfels, wat een angst, wat een besluiteloosheid, wat een onzekerheden van de ziel, wat een afwisselend hopen en vrezen! Soms worden ze in de vallei neergeworpen, en op andere keren klimmen ze iets op, en keren op hetzelfde moment terug. Godsdienst is een voortdurende ononderbroken reeks van oefeningen. Hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen. Wat een grote slingeringen hebben de heiligen van de eerste grootte, christenen van de hoogste vorm en klasse! De psalmist roept uit: Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Een Heman ondergaat, zelfs tot verbijstering van hem toe, de vervaarnissen van God van de jeugd aan. En toch was hij de wijste man naast Salomo in zijn tijd. Een Habakkuk roept uit, mijn buik werd beroerd, en verrotting kwam in mijn gebeente; ik werd beroerd in mijn plaats, dat ik rust mag vinden. Wat een oefeningen hebben de heiligen gehad in alle eeuwen! Wat een ruwe doortocht! Wat een krachtige winden! Wat een golven die onstuimig bulderen, en elke stortzee die dreigt hun dood te zijn! Bewijst dit niet de moeilijkheid om tot de zaligheid te geraken?
3. De grote afstand waartoe sommigen gekomen zijn, die toch tekort kwamen voor de zaligheid, bewijst de moeilijkheid. Ik herinner me dat Shepherd spreekt van negen stappen van een onbekeerde man naar de hemel. En Mead van twintig stappen. En anderen eveneens van vele gewone stappen, in voorbereidend werk, in het aannemen van Christus, en in heiligmaking. Er is een geloof waarvan gesproken wordt; een gewoon geloof dat sommigen hebben, en toch wist Christus dat zij de eer der mensen liefhadden, meer dan de eer van God. Er is een gewone liefde, gewone verlichting, gewone vrede, gewone hoop. En tenzij de Geest op onze geest schijnt, en getuigt met onze geest, kan geen mens de ene van de andere onderscheiden, niet meer dan dat een ongeschoolde juwelier een Bristol steen kan onderscheiden van een echte diamant.
O, wat een eind hebben sommigen bereikt! Ze zijn niet ver van het koninkrijk af geweest, en hebben het toch nooit bereikt. Juist wanneer ze aan het krabbelen waren op de drempel van de heerlijkheid, hakte de duivel hun vingers af, en stortten ze in de put. Dat betoogt de moeilijkheid van de zaligheid, dat mensen een groot eind kunnen komen, en toch tekort komen.
4. De menigte van de verdoemden, en de schaarste van de verlosten, is een bewijs van de moeilijkheid. Er kan geen belangrijker reden gegeven worden om de moeilijkheid te bewijzen, dan dit. Want er is een natuurlijke honger, een hevige dorst naar zaligheid in iedereen. En kon hij het bereiken in zijn eigen weg, dan zou geen mens ellendig zijn. Het verlangen naar geluk is dooreengevlochten met ons eigen karakter, gestel, en gesteldheid. Waarom zijn er dan zo weinig verlost, ondanks dat allen verlost zouden willen zijn? Waarom? Ze hebben de moed niet om de moeilijkheid te bestrijden. Ze geven het over. Ze zeggen: dit kwaad is van de Heere. Ze verachten het beloofde land. Ze willen de moeite niet doen om alle tegenwerpingen te overkomen. En daarom zien we dat er zo weinig verlost zijn. Één uit een stad, en twee uit een geslacht of stam, en Ik zal u brengen te Sion. Ze zijn gelijk aan de beziën in den top van de opperste twijg. Israël is gelijk aan het zand der zee, toch zal slechts het overblijfsel daarvan wederkeren. Sommigen hebben moeite gedaan om een grove berekening te maken, en de wereld te verdelen in dertig delen, waarvan slechts vijf de bezitters zijn van de christelijke godsdienst. En hoeveel hiervan zijn er Socinianen, Papisten, Pelagianen, Quakers? We kunnen weinig barmhartigheid voor ze hebben, als ze gaan tot de grootste hoogte van al hun ketterijen en dwalingen. Maar onder de Protestanten, hoeveel zijn onwetend van fundamentele stukken? Hoeveel zijn werelds? Hoeveel zijn slechts beschaafd? Hoeveel zijn formalisten? Hoeveel zijn schijnheiligen? Zodat een godzalig mens nauwelijks gevonden kan worden. Dit is een ander bewijs dat de weg moeilijk is.
II. Maar ik kom tot het tweede ding, om onze gedachten een weinig te vestigen op dit verbazende leerstuk, dat we temeer ontwaakt mogen zijn, dat de rechtvaardigen nauwelijks zalig worden. Overweeg deze vijf dingen.
1. Wie deze rechtvaardigen zijn die nauwelijks zalig kunnen worden.
2. Wat deze rechtvaardigheid is, waardoor ze zijn bestemd.
3. Welke zekerheid ze hebben voor hun zaligheid.
4. Welke voorrechten ze hebben die hun zaligheid verzekeren.
5. Welke aanvullende en bijzondere genaden sommigen bereiken.
En toch, na al deze dingen worden ze nauwelijks zalig.
1. Overweeg wie deze rechtvaardigen zijn. Er is een drievoudige rechtvaardigheid. Ik zal niet zeggen dat de drie hier ingesloten zijn, maar van twee daarvan denk ik het wel. Er is, 1. hebbelijke rechtvaardigheid, 2. dadelijke rechtvaardigheid, en, 3. toegerekende rechtvaardigheid. De rechtvaardigen in de tekst hebben eigen of hebbelijke rechtvaardigheid. Dit is niet dat, waarbij we gerechtvaardigd worden voor God. Maar daarmee wordt bedoeld evangelische heiligheid. En we handhaven dit, om de grote lasterpraat van de roomse kerk te weerleggen, die stelt dat wij alle echte eigen rechtvaardigheid ontkennen. Wij zeggen, dat er een eigen heiligheid is. Maar het is niet onze rechtvaardigheid voor Gods rechtbank, en waardoor we de eisen van de wet voldoen. En we moeten een andere rechtvaardigheid hebben, dat volmaakt moet zijn, waardoor we aan het recht moeten voldoen. Maar er is een eigen en hebbelijke rechtvaardigheid, dat alle genade is die gelegd is in de ziel. Nu, het is zeer verrassend en bijna ongelooflijk, dat mensen die dit hebben, nauwelijks zalig worden. Waarom? Zo wordt originele rechtvaardigheid teruggekregen. Deze hebbelijke rechtvaardigheid, deze eigen heiligheid, het is absoluut waar dat het een deel van de zaligheid is. Het is het onderpand zelf van de hemel. Het is een vooruitlopende hemel. Het is werkelijk een hemel die tot ons komt, voordat wij er naartoe gaan. Het Koninkrijk Gods is rechtvaardigheid. En toch, hoewel het in ons is, en wij half in heerlijkheid, zullen we er nauwelijks naar toe gaan, en komen tot voltooide rechtvaardigheid. Deze rechtvaardigen worden nauwelijks zalig. Dan voor dadelijke rechtvaardigheid, zij die rechtvaardigheid doen zijn rechtvaardig, zegt de apostel. Het is verbazend dat ze nauwelijks zalig zouden worden. Want God heeft de hemel beloofd aan ze, en zegt: wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien. En toch, hoewel het zo is, en beloofd, zullen ze nauwelijks die zaligheid zien. Ze hebben er genoeg mee te doen. Dan de toegerekende rechtvaardigheid. Dit geeft ons ons formeel eigendomsrecht op de zaligheid, ons formeel recht, zodat God in rechtvaardigheid, niet jegens ons, maar jegens Zichzelf en Zijn Zoon, ons de zaligheid niet kan weigeren. De zaligheid die we moeten hebben. Hoewel het vrij is wat ons aangaat, het is rechtvaardigheid in Hem, om Zijn woord te volbrengen aan Zijn Zoon, en om de overeenkomst te houden. Want Christus kocht het met Zijn bloed. En dit bloed, als het toegerekend is aan mij, geeft mij een recht tot de zaligheid. Daarom kan God, zonder een beschuldiging van Zijn rechtvaardigheid, me er niet van beroven. En toch, bekleed met die rechtvaardigheid, wordt ik nauwelijks zalig.
2. Overweeg de eigenschappen van deze rechtvaardigheid.
1e. Deze rechtvaardigheid is bovennatuurlijk. En het is wat vreemd, dat dit, wat van boven komt, niet weer terug zou gaan. We weten wat gezegd is door onze Heere. Niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is. We mogen datzelfde van rechtvaardigheid zeggen. Geen rechtvaardigheid is opgevaren in de hemel, dan wat uit de hemel nedergekomen is. Het is een ding geboren in de hemel. Het is van goddelijke oorsprong, van een hemels aftreksel. En terug zal het gaan. Het neigt er heen, en zal gaan, en toch zal het nauwelijks gaan.
2e. Deze rechtvaardigheid is algemeen, wat de delen aangaat, maar niet wat de graden aangaat. Zacharias en Elizabet waren rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren. Nu, ondanks dat iemand universele gehoorzaamheid geeft aan de wet van God, zal hij toch nauwelijks in de hemel komen, en zal hij nauwelijks zalig worden!
3e. Deze rechtvaardigheid is blijvend, gezet, vast, en altijddurend. De rechtvaardigheid van iemand is niet een langs drijvende wolk, een morgendauw. Nee, het is duurzaam en blijvend. Het gaat door tot het einde. En die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden, zegt Christus. Ja maar, zegt onze apostel, hij zal nauwelijks zalig worden. Hoewel de kroon aan het einde is, zal hij genoeg te doen hebben om aan het einde te komen, en de kroon te bereiken.
4e. Deze rechtvaardigheid in het algemeen, en gewoonlijk, is een groeiende rechtvaardigheid. Het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. En toch zal dat toenemende licht nauwelijks ooit komen tot een volmaakte dag. Het is met moeilijkheid dat de dageraad een hoogtepunt zal hebben. Het moet het hebben, maar met grote moeilijkheid. De gelovige moet het hebben, precies alsof hij zich voor kon stellen dat de zon aan het worstelen was om de hemelen te beklimmen, om aan het hoogtepunt te komen, en met moeilijkheid daar aankomt.
3. Overweeg welke zekerheid de rechtvaardigen hebben van God, voor hun zaligheid, die toch nauwelijks zalig zullen worden. Ze hebben al de zekerheid die iemand hebben kan van God.
1e. Ze zijn er toe verkozen, ze zijn gekozen tot zaligheid. (Ik spreek nu niet van de orde van de besluiten.) Ik ben er ver vandaan om te spreken met de kerk van Rome en de Arminianen, dat God in Zijn vooruitzicht van tevoren zag dat ze rechtvaardig zouden zijn, of geloven. Maar ik ben er zeker van dat de rechtvaardigen verkozen zijn. Dat is alles wat ik bedoel. Ze zijn gekozen tot de zaligheid. En het besluit van God is als een berg van koper, dat eeuwig vast is. Gekozen tot de zaligheid. God moet Zijn onveranderbare raad veranderen, voordat ze niet zalig zullen worden. En toch zullen ze nauwelijks zalig worden.
2e. Er is een wederzijdse overeenkomst tussen de Vader en de Zoon, over hun zaligheid. De Vader, en de Priester Christus op de troon, stemmen samen overeen om al de uitverkorenen en al de rechtvaardigen tot de heerlijkheid te brengen. En toch, Ze kunnen onderhandelen wat Ze willen, ze zullen nauwelijks zalig worden.
3e. Er is een verbond der genade, dat een kopie en afschrift is van dat grote voorbeeld en origineel, het verbond der verlossing. In dit verbond der genade heeft God alles gedaan dat gepast of mogelijk is om hun zaligheid te verzekeren. Hij heeft Zich bezig gehouden met het Woord, Zijn oprechtheid te pand gesteld, Zijn eed tussengevoegd. Hij heeft Zijn vrees in hen geplaatst, om een beteugeling en toom te zijn, dat ze nooit van Hem mogen gaan. Hij heeft Zijn liefde in hen geplaatst, om ze te verbinden aan en te verenigen met Hemzelf. En Hij heeft gezworen dat het een eeuwigdurend verbond is, en dat ze er nooit van zullen afwijken. En toch, na dit alles zullen ze nauwelijks zalig worden.
4e. God de Vader bewaart ze door de kracht van God, door het geloof tot de zaligheid. Onze eigen apostel heeft dit: ze worden in de kracht Gods bewaard, enzovoorts. De apostel Petrus zegt ons dat de hemel bewaard wordt voor hen, en dat zij bewaard worden voor de hemel. Een man kan geen landgoed bewaren voor zijn zoon; God zou hem ervan kunnen beroven. Hij kan er zijn zoon niet voor bewaren, want zijn zoon zou kunnen sterven. Maar God heeft een wederzijdse bewaring. Hij bewaart Zijn zaligheid voor hen, en hen daarvoor. En dit wordt gedaan door Zijn macht aan Zijn kant. En geloof verenigt ze met Hem, aan hun kant. Ze worden in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid. En toch, nauwelijks zullen ze ooit deze zaligheid verkrijgen. Laat heel de macht van God gebruikt worden, die gewoonlijk tussenbeide komt ten behoeve van de godzaligen, ze worden nauwelijks zalig. En inderdaad, hoewel Hij met de kleinste knik van de almachtigheid hun weg gemakkelijk kan maken, toch, in de uitgedrukte manier van mensen te brengen naar de hemel, alle macht die aangewend wordt verhindert niet de moeilijkheid van de zaligheid. Ze worden bewaard tot de zaligheid door kracht, maar toch komen ze er nauwelijks aan.
5e. Christus Jezus, door Zijn dood en tussentreden, heeft de zaligheid zeker gemaakt. Hij heeft het niet alleen gekocht, maar Hij pleit voor een toepassing. Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen. Hij is de Meester van de verzoeken. Hem was nooit een verzoek geweigerd. En Hij plaatst al Zijn belang tussen bij een Vader, en bij een God, ten behoeve van de uitverkorenen, voor hun zaligheid. En toch zullen ze nauwelijks zalig worden.
Ten laatste. Ze worden verzegeld door de Geest tot de dag van hun verlossing. Ze hebben het onderpand van de Geest gekregen, het onderpand van de erfenis. Ze hebben het zegel gekregen. God verzekert ze, dat geen kwelling, geen verzoeking, geen duivel, geen zondigen, geen weglopen, dat zegel zal openbreken. Ze worden verzegeld tot die dag, en toch, na dit alles, zullen ze genoeg te doen hebben om het te verkrijgen.