Preek 8. De plicht en het voordeel van geloven in Christus
Een voorbereidingspreek voor het vieren van het Avondmaal van de Heere.
WE hebben een van de zoetste aanbiedingen die Christus ooit gemaakt heeft, en die ingeluid wordt met een grote plechtigheid. Het aanbod wordt gemaakt, niet op een gewone dag, maar op een feestdag, en de grootste dag van het feest. Niet op de gewone manier van de geleerden van de Joodse leer, die zaten, als ze onderwezen. Jezus Christus staat, om een betoog te houden over Zijn grote gereedheid om uit te delen wat Hij aan te bieden had. Hij spreekt niet op Zijn gewone manier. Hij roept op de laatste dag, de grote dag. Hij staat, Hij roept, en Hij doet de aanbieding. En wat is de aanbieding? Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. En het droevige antwoord dat, zoals we mogen veronderstellen, velen van hen aan Hem gaven, is de andere tekst die we gelezen hebben. En gij wilt tot Mij niet komen. "U mag preken, U mag roepen, Heere, U mag staan en roepen. Maar wij zullen niet komen. We willen niets van U hebben.
In de woorden hebben we:
1. De plicht die rust op de toehoorders. Kom tot Mij. Ik denk dat de stem zelf zou moeten bekoren. Het klinkt als die in Hoogl. 4:8. Bij Mij van den Libanon af, o bruid! kom bij Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, enzovoorts.
2. We hebben de personen die toegelaten worden te komen, die gereed zijn te komen, die op een bepaalde manier geneigd zijn te komen, en die hier geroepen worden, en uitgenodigd te komen. Het is dorstig volk. Zo iemand dorst, die kome tot Mij.
3. We hebben de aanmoedigingen. Hij zal drinken hebben; geen goud of zilver hebben, want een dorstig mens kan daardoor niet verzadigd worden. Lysimachus gaf zijn hele koninkrijk voor één dronk water, en hij voelde zichzelf zeer verfrist, en zijn leven daardoor bewaard. "Ik zal u geven wat u nodig hebt, als u komt." Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.
4. We hebben het onthaal dat het aanbod van Christus krijgt van de meesten van hen. En gij wilt tot Mij niet komen.
1. Wat het eerste aangaat, de plicht die er is: kom tot Mij. Hierbij wordt bedoeld het geloven in Christus. Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten, Joh. 6:35. Ze worden in de Schrift voor één en dezelfde genomen. Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid zijt; dat is: geloof in Mij. Tot Welken komende, als tot een levenden Steen; dat is, het geloven in Christus. Er zijn zeer veel verkeerde ideeën geweest over geloof. De kerk van Rome verlaagt de waarde ervan, door het een enkel historische toestemming van de waarheid te maken. Ze maken het geen beter geloof, dan wat de verdoemden en de duivels hebben. Onze waarde hervormers, die wegsnelden van die fout, vielen in een andere, maar niet zo gevaarlijk. Zij maakten geloof de verzekering en overtuiging van de vergeving van onze zonde. De Antinomianen maken geloof de verzekering van ons eeuwig leven, van de verkiezende liefde van God. De Socinianen verwarren het met nieuwe gehoorzaamheid. Onze kerk maakt geloof hoofdzakelijk een daad van de wil, een werk van het hart dat uitgaat op een aangeboden Jezus Christus. Kom tot Mij, zegt Hij.
2. We hebben hier de personen die uitgenodigd worden. Iedereen die dorstig is. U zult dadelijk horen dat de roep is tot de hele zichtbare kerk. Er is geen begrenzing van het aanbod hier tot een dorstig volk. Ik zal u vertellen wie de dorstigen zijn. Ze zijn mensen die verschroeid zijn, en die hun verlangens verzadigd zouden willen hebben. Verschroeid door de toorn van God. Verschrikt door de donders van de berg Sinaï, waarvan de bliksems suizen door de vleugels zelf van hun zielen. Verschroeid door de vurige verzoekingen en kwellingen. Verschroeid door verderf. Ze zijn verbrand. Ze staan op het punt te sterven. Ze snakken naar een teug. Dit zijn dorstige mensen, die bevrediging en verkoeling wensen van Christus.
3. We hebben de aanmoediging: ze zullen drinken hebben. Er is in Christus een rivier die verblijdt, die de stad van God schoonmaakt. Nu, zij die komen en dorsten, zij zullen drinken uit die rivier, die helder stroomt van onder de troon van God. Zij zullen deelhebben aan al de zegeningen van de verkiezing, van heel de koop van de verlossing, van al de vruchten van de Geest. Zij zullen drinken, en opnieuw drinken, een beker van het water van vertroosting, neergedrukt, goed geschud, overladen, en overlopend. En ze zullen nooit meer dorsten. Ze dronken tevoren de modderige stroom. En te meer ze dronken, te meer hun dorst toenam en groter werd. Hun dorst nam toe, en ze roepen: geef meer, vul opnieuw. En ze wisten niet waar ze aan toe waren wegens het drinken van die vervloekte modderpoel. Maar, zegt Christus, "Ik zal u de fontein geven, de nooit ontbrekende bron om van te drinken. Zo iemand dorst, die kome tot Mij."
4. We hebben het onthaal dat Christus krijgt. De mensen zijn onwillig: gij wilt tot Mij niet komen. Velen onder enige oefening zijn zich bewust van hun eigen onmacht en onvermogen, dat ze niet kunnen komen tot Christus. Maar totdat de mensen grondig overtuigd zijn, zullen ze nooit zien dat zij zelf onwillig zijn om te komen tot Christus. O! zeggen ze, we zouden Hem altijd willen hebben, we zouden Hem graag willen hebben. U hebt het mis. Want het gebrek ligt in de wil. De wil van de mens is het laatste fort, het laatste kasteel dat het uithoudt tegen Christus. Het gemoed wordt overwonnen door verlichting en overtuiging, en het geweten door opwekkingen, en de genegenheden door een warme beweging en aanraking. Maar de wil verdedigt zich tot het laatste tegen Hem: gij wilt tot Mij niet komen.
Verschillende vragen over de tekst zou ik u hier moeten geven, voordat ik tot de leer kom. Maar ik zal er doorheen lopen in één woord.
1. Waarom maakt Christus hier, en elders, geloof tot de enige voorwaarde van het verbond der genade? Hij zegt niet, "zo iemand dorst, laat hem Mij liefhebben, laat hem berouw hebben, laat hem nieuwe gehoorzaamheid oefenen, en dan zal hij een dronk krijgen." Maar, "laat hem komen, laat hem ontvangen, laat hem geloven, en hij zal drinken." 1e. Inderdaad is er iets van een gepastheid, zelfs in de genade van het geloof zelf. Maar het verplicht God niet om die te kiezen, voor al de andere genaden, om de voorwaarde te zijn. Er is een gepastheid in. Het geloof is het oog dat Christus ontdekt; de voet die ons tot Christus brengt. Het geloof is de hand die Hem neemt, de mond die Hem ontvangt, en, als we met eerbied mogen spreken, de maag die het lichaam van onze Heere vermengt en verteert tot geestelijke voeding. Er is een bemiddeling in het geloof, dat niet gevonden kan worden in enige andere genade. 2e. Hij maakt het geloof de voorwaarde van het verbond, en niets anders, omdat geloof God alle heerlijkheid geeft. Het richt een hoge troon op voor Christus. Geloof doet al de genaden, zoals de vierentwintig ouderlingen, hun kronen neerwerpen voor de troon van het Lam, en zeggen: waardig, waardig, waardig is Hij. Het zegt, en doet al zijn metgezellen zeggen: niet aan ons. "Niet aan mijn gaven, en ook niet aan mij kennis, niet aan mijn ijver, niet aan mijn vrije wil; maar aan vrije, vrije genade is alle lof." En daarom is het passend en zeer geschikt dat Hij dat alleen de voorwaarde maakt. Zij verdraaien het evangelie, die werken de voorwaarden van het verbond der genade maken, en de twee verbonden verwarren, en Gods grote doelstelling dwarsbomen, om het schepsel geheel vanaf zichzelf te nemen, en het te leggen op een Middelaar: die kome tot Mij.
2. Een andere vraag over de tekst is: waarom zegt onze Heere, zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke? Waarom zegt Hij niet: "zo iemand dorst, laat hem gaan naar de rivier, en drinken, laat hem gaan naar de wateren?" Mensen moeten eerst naar Christusí Persoon gaan, voordat ze iets goeds kunnen krijgen van Zijn ambten. Mensen moeten een rechtstreeks verzoek richten aan de Persoon van de Middelaar, voordat ze Zijn koop kunnen verwerven. Vergeving is zoet, aanneming zoet, genade zoet, de hemel zoet; maar Christus is zoeter. En hoewel ze Christus en Zijn voordelen niet scheiden, onderscheiden ze die. En het is een hoerachtig hart dat de ring beter liefheeft dan de bruidegom, het gouden horloge beter dan de man die het gegeven heeft. We moeten eerst komen tot de Persoon van de Middelaar, en een direct verzoek richten tot Hem. En als we Hem hebben, hebben we met Hem alle dingen. Die kome tot Mij en drinke.
3. Er is deze vraag, tot verdere toelichting. Worden er geen uitgenodigd te komen, dan dorstig volk? Het is een grote misvatting in velen, wanneer de aanbieding van het evangelie een afdaling maakt tot een eigenschap in de persoon, dat ze dat een beperking van het aanbod maken. Zoals dat in Matth. 11:28: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. O! zeggen ze, het enige volk dat hier uitgenodigd wordt zijn de vermoeiden en belasten. Het is een zeer grote misvatting. Heel de zichtbare kerk wordt uitgenodigd. De mensen in Matth. 22, die helemaal geen trek hadden in het huwelijksfeest, na de huwelijksdrank, die daarna werden vernietigd wegens het niet komen, werden uitgenodigd, evengoed als anderen. En als niemand dan dorstige mensen werden uitgenodigd, dan zou er in hen, die niet dorstig zijn, omdat ze niet uitgenodigd worden, geen zonde zijn in hun veronachtzamen van Christus. Hun bezwaren, hun ongeloof, zouden verontschuldigd kunnen worden. Ze zouden goed kunnen zeggen: niemand heeft ons geroepen; niemand heeft ons gehuurd; niemand heeft ons verplicht. Als mensen niet worden geroepen om tot Christus te komen, dan zijn ze niet verplicht te komen. En als alleen dorstige mensen werden geroepen, dan zouden alle anderen niet geroepen worden. En zo zouden ze niet verplicht worden om Christus aan te nemen. Maar sommigen zullen zeggen: waarom is dan de oproep zo vaak gedaan aan zulken, en niet aan anderen? Waarom is er een afdaling? Ik antwoord: hoewel er geen beperking is, toch worden een afdaling gemaakt om deze redenen. 1e. Als de roeping in het algemeen tot hem moest komen, dan zou de dorstige persoon hebben gezegd: "Zeker, ik ben van de roep uitgesloten. Zeker, ik ben niet van dezen, die kunnen komen, of welkom kunnen zijn. Zoín verbrande stok als ik, zoín vuurbrand, en half verteerd en verschroeid door Gods toorn, en een hel in mij, kan niets doen. Zeker, Hij vraagt mij niet te komen." Ja, zegt hij, zelfs de dorstige mag komen, de treurige, de vermoeide persoon, de verlangende persoon. Zodat het een vertroosting is, en om de tegenwerping van de arme geslingerde schepselen te voorkomen. 2e. Er is een afdaling op de dorstige, en anderen, dat zij mogen komen, omdat inderdaad geen andere komen zal. Hoewel allen zouden moeten, zal geen andere komen. Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van node. Als ik allen zou uitnodigen, (zoals ik besluit allen uit te nodigen, en iedereen van u. Als er heksen, tovenaars, atheïsten onder u zouden zijn, ben ik toch besloten u allen uit te nodigen om tot Christus te komen), toch zullen niemand dan dorstige personen gehoorzamen.
De opmerking die ik van plan ben voort te zetten is deze.
Leer. Hoewel het de plicht van allen in de zichtbare kerk is om te komen tot, en te geloven in Christus, zijn toch velen onwillig. Echter, allen die dorstig zijn, zullen zeker drinken. Dit alles hebben we in de gelezen teksten.
In het voortzetten van dit leerstuk, zullen we de drie takken van de tekst overwegen. En,
I. Laten zien dat het de plicht van allen is te komen tot Christus.
II. Bewijzen dat, hoewel het een plicht is die ligt op allen, om te komen tot Christus, toch velen onwillig zijn. En,
III. Dat, hoewel velen onwillig zijn, toch zulken die dorsten, komen mogen en drinken.
IV. Het leerstuk toepassen.
I. Het eerste ding dat voorgesteld is, is om te tonen dat het de plicht van allen is te komen tot Christus. Overweeg de volgende dingen als een bewijs hiervan.
1. Overweeg wat u bent, en wat Christus is. En dan zult u zien dat het een plicht is die op u rust. Wat ben ik? zegt u. Ik zal u zeggen wat u bent. U bent gevangenen van Satan. U bent kinderen van de hel. U bent erfgenamen van de toorn. U bent onder de macht en tirannie van de slechtste vijand in de wereld. En Christus is een sterke Verlosser. U bent een samenraapsel van dwaasheid en vuilheid, een mengsel van waanzinnigheid en goddeloosheid, een samenstelling van zonde en leed. U bent het meest ellendig. U bent naast duivels, het slechtste stuk van de schepping van God. En u bent verloren, verloren door natuur, verloren door de uitspraak van de wet, onder de meest ondraaglijke wraak van een vertoornde God. En Christus is een sterke Zaligmaker, in staat om te redden, gewillig om te redden, klaar om te redden. En is het dan niet uw plicht tot Hem te komen?
2. Het kan niet anders dan een plicht zijn tot Hem te komen, want het is slechts een antwoord dat u geeft op Zijn komen tot u. Is Hij niet tot u gekomen in een gepredikte evangelie? Is Hij niet tot u gekomen in voorzienigheden? Elke uitdeling is een wagen waarin Hij tot u komt. Is Hij niet tot u gekomen in het sacrament? Is Hij niet gekomen in het vlees, toen Hij vloog van die warme boezem van God, waar Hij een gehele eeuwigheid had gelegen, naar de buik van een vrouw, en daarvandaan naar een wereld vol narigheid, en vandaar naar een kruis, van het kruis weer terug naar de troon door een omgekeerde beweging? Is Hij tot u gekomen, en zult u Hem geen antwoord geven, en tot Hem gaan?
3. Het kan niet anders dan onze plicht zijn om in Hem te geloven, om tot Hem te komen. Want dit is de tegenhanger van alles wat God en Christus bezig zijn geweest te doen aangaande ons, van alle eeuwigheid. Ons komen tot Christus beantwoordt het verbond der verlossing. Het is een kopie van die grote overeenkomst. Het is een afschrift van dat gezegende ontwerp. Het beantwoordt Zijn bedoeling met het komen naar de wereld. Het is de tegenhanger van alles, en de hartelijke berusting van de ziel in alles.
4. Alle dingen zijn ontworpen en voorbestemd om u tot Christus te brengen. De Schrift zegt: deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus. Waarom hoort u de prediking? Het is om te maken dat u komt. Waarom zijn er geboden? Waarom zijn er beloften? Waarom zijn er dreigingen? Waarom zijn er openbaringen? Alles is om u naar Christus te drijven, en om u te drijven van uzelf, naar de boezem van de Hogepriester. En tenzij u komt, zijn alle middelen van weinig nut. Ze zijn van geen nut; ze zijn van slecht nut. Het Avondmaal zelf zal uw dood zijn, als u niet komt tot Christus. Als u tot een Avondmaalstafel komt, en niet tot Christus komt, dan kan het zijn dat u komt om vergif te drinken, en uw dood daarmee krijgt. Alles is tevergeefs, alles is verloren. De pen van de schriftgeleerde is tevergeefs. Bidden, prediken, alles is tevergeefs.
II. Nu, wat het tweede ding aangaat, dat, hoewel het een plicht is die rust op allen, om tot Christus te komen, zijn velen toch onwillig. Gij wilt tot Mij niet komen, zegt Hij. Vreemd! Dat zulke waanzinnigheid ooit opgeschreven zou worden. Ik heb deze dwaasheid van de wereld, deze onwilligheid om te komen tot Christus, vaak vergeleken met de dwaze razernij van een wanhopige schurk, van een onverbeterlijke verrader tegen de regering, die de ondergang van alles in de zin had. Hij wordt naar het schavot gebracht. Hij staat op de ladder. Het touw is om zijn nek, het doekje is op zijn gezicht. En dan wordt de oudste zoon van de koning gestuurd met vergeving van zijn vader. "Houd uw hand, executeur, laat het paneel niet overgaan, hier is de vrijwaring van mijn vader." Inderdaad. Maar de man haat zozeer de koning en zijn zoon, dan hij roept: "Gooi mij over. Ik wil geen van zijn vrijwaringen hebben." Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben. "De wereld is geruïneerd, de wereld is vernietigd. Ik bied Mijn vergeving aan. Ik zend Mijn Eigen Zoon daarmee." We willen er niets van hebben. We willen liever sterven dan het op die manier te hebben.
Nu, als bewijs van deze onwilligheid om tot Christus te komen, overweeg,
1. Het zwarte beeld dat de Schrift tekent van zondaars in hun natuurlijke staat. Wat is hun beeld? Ten eerste, de vader van alle zondaars wordt weergegeven als een algemene ijdelheid. Immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Het woord in het origineel leest: alle Adam is alle ijdelheid. De hele stam van Adam, en elke tak van hem, elk stuk van hem. Hij verloor zijn kracht, hij verbeurde zijn macht; en een zwakke mens krijgt een zwakke wereld. De Schrift tekent ons als zonder kracht. We kunnen niets van onszelf doen. Had God tot de stam van Adam gezegd: "Ik zal u de hemel geven voor één goede gedachte", dan zouden we daarvoor tekort gekomen zijn. Want we kunnen dit niet beheersen. Wij waren zonder kracht. Dat is één lijn en streek van het schilderij. Ja, maar er zijn zwartere lijnen achter. We zijn iet alleen zonder kracht. Maar we hebben een ingewortelde, vaste haat tegen Christus, uit gewoonte. Dit is een overtreffende mate van kwaadaardigheid en slechtheid. De burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze over ons koning zij. Laat de duivel over ons regeren, laat lusten over ons regeren, laat de wereld over ons regeren, laat tirannen over ons regeren; laat alles het doen behalve Christus. Wij willen niet, dat Deze over ons Koning zij. Dat is een andere zwarte lijn van het schilderij, een uiterste haat tegen, en afkeer van de Heere Jezus. Maar dan, om dat zwarte karakter af te maken, gaat het naar zoín dapperheid van haat en rebellie tegen Hem, dat, Hij mag doen wat Hij wil, als Hij slechts krachtdadige genade terughoudt, dan blijven ze nog weerstaan. Ze verachten Zijn aanbiedingen. Ze weerstaan Zijn Geest. Ze verdedigen hun zonde, ze gaan er prat op. Ze ontkrachten Zijn uitnodigingen. En als Hij alles gedaan heeft, behalve hen krachtdadige genade te geven, dan is Hij precies waar Hij was: zij willen niet tot Hem komen. Christus predikt drie en een half jaar. Hij bevestigt Zijn leer met wonderen. Hij verzegelt het met Zijn bloed. Toch bekeert Hij er zeer weinig. Ik geloof dat Petrus er meer bekeerde onder één preek, dan dat we grond kunnen hebben om te denken uit de Bijbel, dat onze Heere er bekeerde gedurende de hele tijd van Zijn vernedering. Niet dat Petrus enige uitmuntendheid, voortreffelijkheid, of talent had boven zijn Meester. Het zou lastering zijn dat te denken. Zonder de medewerking van de Heere zou Petrus niet één persoon bekeren. Maar de genade van Christus was niet ten toon gespreid in krachtdadigheid tot aan Zijn hemelvaart. Er was geen overvloedige uitstorting van de Geest Die gepaard ging aan het Woord, totdat onze Heere verheerlijkt was. Daarom neemt Hij een klacht op, nadat Hij heel Zijn tijd gepredikt had, en nu op het punt stond om te sterven, aangaande de voorspoed van Zijn dienst: Ik heb te vergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht. De profeet Jesaja voert Hem in, terwijl Hij klaagt over het ontbreken van succes. Toch, zegt Hij, Mijn werkloon is bij Mijn God. "Hoewel ze niet hebben geloofd, zal Ik toch een grote en heerlijke hemel krijgen." De onwilligheid die u ziet, is duidelijk.
2. Dat mensen onwillig zijn om tot Christus te komen, is duidelijk hieruit: God de Vader neemt al de roem van het gewillig maken van mensen, voor Zichzelf. Zevenmaal in één adem neemt Hij de roem ervan voor Zichzelf. Ezech. 36:25,26,27. Zevenmaal zegt Hij, Ik zal het doen. Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u. Hij zal de wil van de mens veranderen, en het bedwingen, en het aan Zichzelf onderwerpen. En niemand dan Hij kan het doen. Al de cherubs in de hemel, al de serafs in heerlijkheid, laat ze al hun adviezen samenvoegen, al hun krachten samen; ze kunnen niet één van uw willen buigen om te maken dat u tot Christus komt. Het is een scheppende macht. Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht. Het is een kracht die de wereld maakte, die u gewillig moet maken.
3. De onwilligheid van zondaren om tot Christus te komen, blijkt hierin. In de meest voordelig, en gunstig, en voorspoedig mogelijke omstandigheden, is er geen overwinning bij hen. Niets kan gedaan worden. God smeekt u; wij smeken u in de plaats van Christus om verzoend te worden. Nee, nee. Smeekbeden zullen niets doen bij ons. Hij begint ze lastig te vallen. Ik sta aan de deur, en Ik klop. U zult lang staan eer wij U opendoen. Heere, U mag kloppen door Uw dienaars, en kloppen door sacramenten; maar wij zullen een vergrendelde deur houden tussen U en ons. Hij onderhoudt ze er over. O Jeruzalem! zult gij niet rein worden? Hoe lang nog na dezen? Nooit, nooit, Heere, wensen we dat, of besluiten we dat. We waren onrein geboren, en we leven zo, en we willen zo sterven. Jeruzalem, Jeruzalem! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, en gijlieden hebt niet gewild. Een droevig gezegde: hebt niet gewild. Daar de onwilligheid. En na alles, Hij klaagt: dat zal het niet doen. Wie heeft onze prediking geloofd? De onwilligheid is zo duidelijk dat, hoewel Christus Zelf uit de hemel zou komen om te prediken, toch zou het hun onwilligheid niet overwinnen. Als een heilige of een engel van de hemel zou komen, met al zijn helder schijnende kleren, en ons zou vertellen van de heerlijkheid die daar is, dan zouden de onbekeerden hem geen geloof geven. Hoewel een duivel uit de hel zou komen, met al zijn ratelende kettingen van duisternis rondom hem, en ons bekend zou maken met wat de verdoemde zonen van Adam, en de afvallige geesten, nu lijden, dan zouden ze niet geloven in Christus. Niets zal de wil van de onbekeerden buigen. Geen middelen, geen omstandigheden zullen het doen. Hij schijnt, maar toch zal dat hen niet verzachten. Hij fronst en dreigt, maar alles is tevergeefs, zonder effect. In welke omstandigheden ze ook zijn, de onwilligheid blijft. Als de mens in uitwendige voorspoed is, dan slaat hij, met Jeschurun, achteruit, en groeit meer onwillig. Als hij onder kwelling is, dan is hij als Achaz: ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij des overtredens tegen den Heere nog meer; dit was de koning Achaz. Zal zijn geweten, die afgevaardigde van God in de boezem, tot hem spreken, en hem zeggen: "O! ellendeling, u bent losgeslagen en geruïneerd?", dan versmoort hij het, en beveelt stilte. "Vrede, niet meer van die praat." Zo blijft nog steeds de onwilligheid.
III. Ik kom tot het derde ding, dat is: hoewel velen onwillig zijn, mogen toch zij die dorsten, komen en drinken. Ze worden toegestaan te drinken, en ze zullen drinken. Hier zal ik deze drie dingen doen.
1. U laten zien wat deze dorst is.
2. Wat de drank is die ze zullen krijgen.
3. Dat ze toegestaan worden te drinken.
1. Ik zal laten zien wat deze dorst is.
1e. Deze dorst is een sterke pijn van de ziel, met gebrek aan iets, en dat iets voelt. "O! ik mis veel", zegt de ziel. Er is een pijn van gevoel, door gebrek aan iets; sterke pijn. Er zijn niet veel gevoelens pijnlijker dan die van dorst. Toen Simson zijn vijanden had overwonnen, begon hij te schreeuwen: nu, wat baat het mij, dat ik mijn vijanden overwonnen heb, als ik moet sterven van dorst? Christus Zelf rekent het een stuk van Zijn lijden. Het was onder Zijn laatste woorden: Mij dorst. Er is ook een gevoel van iets. Job 6:4. Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. Een pijl die afgeschoten is door een mens of een engel, kan de dood met zich meebrengen. Één engel, met zijn pijlen, doodde in één nacht honderd vijfentachtig duizend Assyriërs. Maar dit is niets, vergeleken met de pijlen van de Almachtige. Pijlen vervaardigd, gemaakt, en gescherpt door oneindige wijsheid, en gedipt in vergif door getergde rechtvaardigheid, en de vurige verontwaardiging van de hemel, en geworpen en gezonden vanaf de boog, gespannen door een almachtige arm; door die arm die de globe van de hemel en aarde met meer gemak kan bewegen, dan wij een beetje klein stof kunnen wegblazen. Deze pijlen drinken bloed, niet alleen van het hart en het dierlijke leven, maar van de onsterfelijke ziel en de geest. Ze kunnen zelfs hun vitale delen aantasten. Maar dit, zegt Job, maakt slechts de helft van mijn droevige en ellendige toestand uit. Want, naast deze pijlen, rusten de verschrikkingen Gods zich tegen mij. Verschrikkingen omringden, omsingelden en omcirkelden hem. Ging hij naar zijn binnenkamer, of naar de kerk, naar bed of tafel? Verschrikkingen houden hem altijd gezelschap. Zijn schutters hebben mij omringd; Hebreeuws: "hebben mij omsingeld; en ze zullen mij gauw innemen door een stormloop."
2e. Het zijn sterke verlangens naar een voorziening in deze behoeften, en verzadiging van hun sterke eetlust. Hoe lang, Heere, zult Gij mij steeds vergeten? "Voor mij is elk moment een jaar, en een uur een eeuw, totdat God komt." Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. Het was een zoete toespeling op de Arabische koopman, die reisde door die woeste huilende wildernis, waar er een groot gebrek aan bronnen was, en waar de rovers de man elke nacht omcirkelden; dat maakte dat hij verlangde naar het aanbreken van de dag, voor zijn veiligheid. Of het is een toespeling op de arme zeeman, onder groot gevaar, en in de duisternis van de nacht. Paulus zegt: zij wierpen vier ankers van het achterschip uit, en wensten, dat het dag werd. "We keken verlangend uit naar het nieuwgeboren licht van een naderende dag." Of het zou kunnen zien op de gewoonte van de priesters onder de wet, die verplicht waren om de hele nacht bij de tabernakel aanwezig te zijn, en hun kandelaars brandend te houden tot de zon rees; zij wachtten op de dag. Of het is een toespeling op de schildwacht, op een gevaarlijke post, die uitziet naar de dag. Nu, zegt David, "Ik verlang meer naar God dan enige van deze. Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen. Een zieke man op een doodsbed overwoog nooit meer, en verlangde meer naar het nieuw geboren licht, dan mijn ziel God." Het is een sterk verlangen.
3e. Het is een voortdurend verlangen. Dorst zal uw geheugen helpen: er is geen vergeten aan, en ook niet van het ding waarnaar we dorsten. Drinken, dat is de taal van de ziel. Breng al het goud van Ofir naar een dorstige man; helaas! het zal hem niets doen. En breng hem al de eer in de wereld: het zal niet verzadigen. Er is een constant, onverzadigbaar verlangen naar drinken. Met mijn ziel heb ik U begeerd in den nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken. "Nacht en dag zal ik verlangen, totdat God mijn verlangen vervult."
2. Maar wat het tweede ding in dit derde deel aangaat: wat is deze drank die Christus u belooft? Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. 1e. God de Vader wordt hier ingesloten en verstaan. Hij wordt vergeleken, en Hij vergelijkt Zichzelf met een fontein van levende wateren. En Hij beveelt hemel en aarde om verbaasd te zijn over de oneerbiedige keuze, en dwaze voorkeur voor de modderige vergaarbak, boven Hem, de Fontein. Jer. 2:12, ontzet u hierover, gij hemelen, en zijt verschrikt, wordt zeer woest. Laat heel de hemel, al de gevestigde sterren, laat zelfs de engelen verbaasd zijn. Wat is er aan de hand, Heere, dat de gehele schepping gedagvaard wordt om zich te verbazen? Het is over de verdwaasdheid van de mensen. Ze hebben twee boosheden gedaan: ze hebben zichzelven bakken uit gehouwen, gebroken bakken, die geen water houden; en Mij, den Springader des levenden waters, hebben zij verlaten. God is de Fontein Zelf, waaruit u mag drinken. 2e. Jezus Christus is de Fontein. Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis Davids. Toen Zijn zijde doorstoken werd, toen de eeuwige Rots der eeuwen, Christus, werd geslagen met het zwaard van het recht, waar de wond gemaakt was, eruit kwam het water dat de zonen van de mensen moest verversen. Zegt de arme man, "ik adem, ik hijg, ik versmacht, ik snak, ik sterf, totdat ik mijn mond leg tegen de wond van de Rots, en drink van die Fontein, Die Hij geopend heeft." Waar de Rots geslagen werd, daar stroomde de eeuwige fontein uit. 3e. De Heilige Geest wordt ook vergeleken met water in dit hoofdstuk, vers 38 en 39. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Dit zei Hij van de Heilige Geest, Die aan hen gegeven zou worden. Zodat u al de zegeningen van een Drie-eenheid krijgt. Wat de Vader u heeft gegeven, wat de Zoon heeft gekocht voor u, en wat de Heilige Geest aan u zal toepassen, dat is voor drinken. En u mag een goede teug nemen. God geve dat u allen dronken naar huis mag gaan deze avond met de Geest van God, vervuld met de Geest. O, het zou een gezegende Avondmaalstijd zijn! Het wordt genoemd het water des levens; water vanwege zijn noodzaak. De Vader maakte het water het begin van alle schepselen in de wereld. U ziet dat het nodig is voor de ontwikkeling van groenten. Zonder water zou niets groeien. Wat maakte Egypte zo vruchtbaar? De overstroming van de Nijl. Wat maakt een ziel als een gewaterde hof, een veld dat de Heere gezegend heeft? Een teug van dit water, waarvan ik spreek. En het is water des levens. Menige mens heeft de dood in de beker gevonden. Hij heeft zijn eigen vergif gedronken. Ja, maar hier is wijn, doende de lippen der slapenden spreken.
3. Maar ik kom tot het derde ding in dit derde deel van de leer: om te laten zien dat zij, die dorstig zijn, toegestaan worden te drinken. Ze zullen een dronk krijgen. 1e. Het is zeker dat ze zullen. Waarom? Deze dorst wordt opgewekt in ze door de Geest van God. Nu, zal de Geest ooit dit hartstochtelijke, vurige, felle verlangen in ze scheppen, alleen om ze uit te hongeren, alleen om ze te kwellen? Nee. Hij Die de mond en de buik gegeven heeft, zal het eten ook geven. Heeft Hij u dorst gegeven? Hij zal u niet laten omkomen; denk dat niet. Zal de Geest van God verlangens in u opwekken, en zullen die nooit verzadigd worden? Nee, nee. Zalig zijn die hongeren en dorsten; want zij zullen verzadigd worden. Het zou een heel moeilijk ding zijn, ja, het zou zijn om onwaardige opvattingen te vormen van God, om te denken dat Hij Zijn volk zal kwellen met een overvloedig verlangen, en ze nooit verzadigen. Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld. Ze hongerden, ze dorstten, hun harten vielen in zwijm in ze. Toen riepen ze tot de Heere, en Hij hoorde ze. 2e. Het dorstige volk zal drinken hebben. O Avondmaalgangers! Kwam u vandaag met dorst? Is het begonnen? Ik zeg u, in de Naam van mijn Meester, u zult een dronk hebben, ofwel hier of elders, ofwel nu of op een andere tijd. Overweeg de relatie die er is tussen arme dorstige mensen en Christus. Hij is hun Vader, en zij zijn kinderen van Hem. En wat vader onder u, dien de zoon om brood bidt, zal hem een steen geven, of ook om een vis, zal hem voor een vis een slang geven? Of zo hij ook om een ei zou bidden, zal hij hem een schorpioen geven? Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader geven? Zal iemand van u, de slechtste van u, zo onnatuurlijk zijn, zo onmenselijk, zo barbaars wreed, dat als uw lieve kind, en zieke kind, zei, "O! Ik heb pijn"; zou u ze nog meer kwellen? Als uw kind thuis kwam al roepend: "O! ik sterf van de honger", zult u hem een stuk aarde geven, of een steen, en zeggen, "kauw je rond daarop, eet goed, mijn kind"? Zal enig mens zijn kind zo bespotten? Zelfs de slechtste van u zal dit niet doen. Veel minder behoort u te zo te denken van God uw hemelse Vader. Hebt u dorst, mens, een kwellende dorst (inderdaad, het is een soort van hemelse kwelling), naar Hem? God is uw Vader. Hij zal u geen steen geven. Hij zal u geen vergif geven in plaats van eten en drinken. Ik meende u een andere reden te geven. Maar ik kom tot
De toepassing.
I. Het dient tot weeklacht.
1. We mogen rouwen om die onwilligheid die in ons allen is. Menig mens is gewillig om te komen om een preek te horen, die niet gewillig is om tot Christus te komen. Menig mens komt, en krijgt een teken, en gaat naar de Avondmaalstafel, die niet wil komen tot Christus, en drinken. Er is onwilligheid, hooghartige onwilligheid. Ik wilde, maar u wilde niet. Er is een algemene onwilligheid. Er is niets in Jezus Christus, dan waarvan ze een afkeer hebben. O! dat is een vernederende gedachte, die Christus, Die voorgehouden wordt als alle begeerlijkheden, Hoogl. 5:16. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. In het origineel: alle begeerlijkheden. Alles van Christus is alle begeerlijkheden. En de Chaldeeuwse parafrase heeft het: Hij is helemaal samengesteld van liefde en genoegens. En toch, dat alle begeerlijkheden en alle genoegens geheel verfoeid worden. Er is een algemene onwilligheid om tot Hem te komen, om te komen tot Zijn Persoon, om Zijn regering te erkennen. Ze zullen Hem niet laten regeren. Er is een afkeer van Zijn juk. Het is ondraaglijk zwaar voor velen. Ik geloof zeker, dat de onbekeerde man liever het grootste geestdodende werk van een Turkse slaaf zou ondergaan, dan het juk van Christus op te nemen, zich bezig te houden met de uitvoering van heilige plichten, of het kruis van Christus. O, wat een afkeer ervan! Deze onwilligheid moet betreurd worden, om tot een Avondmaalstafel te komen, en toch niet tot Christus te komen. Helaas! Helaas! We hebben het niet nodig om de oorzaken ervan te onderzoeken. U hebt ze vaak gehoord. 1e. Een diepe overvloedige onkunde van Christus, is de oorzaak van onwilligheid. Wat zegt onze Heere tot de vrouw van Samaria? Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben. Wat maakte haar zo onwillig om Christus te erkennen? Wat maakte haar zo afkerig om tot Christus te komen, om een teug van dit water te krijgen? Zij kende Hem niet. Indien gij Mij kende, zo zoudt gij van Hem levend water hebben begeerd. 2e. De verwaandheid van de mensen. "Wat praat u me van komen? Het is al lang geleden sinds ik kwam." En toch kwamen ze nooit. "Wat praat u me van komen? Het is vroeg genoeg om tot Hem te komen, als Hij tot mij komt door de dood, en door het oordeel en de eeuwigheid. Ik zal tijd genoeg hebben om tot Hem te komen, wanneer Hij de bazuin blaast in mijn oren." Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! Zo kijkt de verwaandheid ofwel achterom of naar voren. 3e. Ontmoediging houdt mensen van Christus, maakt ze onwillig. Er is een zinken van de geest, een wanhopigheid die ze niet kunnen overkomen. Er staat een berg in de weg, een leeuw in de straat, totdat de macht van God overwint. Zegt de man en vrouw: "ik geloof dat, hoewel ik zou komen, ik niet welkom zou zijn. Ik kan niet denken dat ik welkom zou zijn." En dit houdt enige mensen van Christus.
Het laatste ding in dit gebruik van weeklacht, is om het kwaad van deze onwilligheid om te komen, te overwegen. O, wat mocht hier gezegd worden! Ik zal u slechts twee of drie gedachten geven. 1e. Het is de volmaaktheid van dwaasheid. U bent dorstig, daar is het water, en toch wilt u er niet toe komen. U bent arm, daar zijn de onnaspeurbare rijkdommen van Christus, en toch wilt u niet één penning nemen, terwijl u alles mag hebben. U bent ziek, en daar roept de Dokter: "omwille van Mijn vader, omwille van Mijzelf, omwille van uw ziel, neem Mijn pleister, dat u niet zou sterven." En toch wilt u liever sterven in uw wonden. O, wat een dwaasheid! O, wat een waanzinnigheid! U bent blind. En u loopt bovenaan steile afgronden. U wordt belaagd door duizend vijanden. En Christus zegt: "mens, neem Mijn ogenzalf dat uw gevaar zal ontdekken." "Nee. Zelfs als ik in een put zou vallen, zelfs als ik zou vallen in de boezem van de duivel, ik zal het niet doen." De mens wil niets van Hem hebben. 2e. Het is een meest tergend ding. Ik weet geen hogere zonde in de wereld. Ik zou (zoals godgeleerden doen) de zonde van onwilligheid om tot Christus te komen, kunnen vergelijken, met elke zonde die ooit was gepleegd, behalve de onvergeeflijke zonde; en ik zou u kunnen laten zien dat deze onwilligheid groter is dan enige daarvan. Toen Adam een wereld vermoordde, toen Sodom een hel uit de hemel op zichzelf bracht, toen een oude wereld stierf in een waterzucht, toen de Joden de Heere der heerlijkheid vermoordden, als de heksen een verbond sluiten met de duivel, zijn ze niet schuldig aan een grotere zonde dan deze, van een directe onwilligheid om tot Christus te komen. Want wederspannigheid is een zonde der toverij. En er is geen weerspannigheid, dan die tegen Gods grootste gebod: dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon. Christus zegt ons ronduit, dat Sodom en Gomorra onschuldigen zijn, vergeleken met Chorazin en Bethsaïda, die onwillig waren om te komen tot Christus. Sodom en Gomorra, op wie God en Christus (de Heere regende van de Heere) de hel uit de hemel zonden, en ze levend roosterde, en ze van één vuur stuurden naar een slechtere, wegens hun onnatuurlijke onreinheid, zullen een zachtere hel hebben dan Chorazin en Bethsaïda, die niet tot Christus wilden komen. Het zal den lande van Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels. Er zijn vele mensen die preken horen, die op een dag zullen zeggen: "Ik wilde bij God dat ik een zoon van een Mohammedaan was geweest; ik wilde dat ik een dochter van een heiden was gewest, die nooit van Christus hoorde; ik wilde dat ik nooit een preek had gehoord; vervloekt zij de dag toen ik naar een Avondmaal ging." Onwilligheid is de grootste zonde waaraan u schuldig kunt zijn, behalve die tegen de Heilige Geest.
II. Ik kom tot het laatste gebruik, een gebruik van aansporing, om u te nodigen tot Hem te komen. Ik roep iedereen van u op om te komen tot Christus. Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. De oproep die ik u geef, om te komen, is echt, hij is niet denkbeeldig. De roep die u hebt om tot Christus te komen, is even echt (hoewel hij oneindig minder is dan de weg van verlossing), alsof Christus Zelf in mijn plaats stond, en u riep om te komen. Wij bidden van Christusí wege: laat u met God verzoenen. Ik zeg u, heren, de Meester is daar, en Hij roept u. Het is een duidelijke roeping. Hij roept om te komen uit de duisternis tot het licht, vanuit de zonde naar het geluk, van Satan tot de levende God, van de hel naar de hemel, van uw eigen tot Zijn meest volmaakte rechtvaardigheid. Hij roept u om te komen vanuit een volheid van onwetendheid, tot een volheid van verlichting; vanuit een volheid van verderf, tot een volheid van heiligmaking; vanuit een volheid van smart en droefheid, tot een volheid van vreugde. Een duidelijke roeping, zeg ik u, dat het is. En het is een bijzondere roep. Ik roep u even bijzonder alsof ik iedereen van u zou roepen met naam en toenaam. Zo enige man dorst, zo enige vrouw dorst, die kome en drinke. Als u niet geroepen zoudt zijn, dan zoudt u niet komen, dan kon u niet komen, dan was u niet verplicht te komen. Maar Hij roept u. En ik, in de Naam van God, roep al de dorstigen, allen die gepijnigd worden door verlangens, en ze niet verzadigd kunnen krijgen. Als iemand dorstig is, laat Hem komen tot Mij, de Meester, en ze zullen een slok krijgen, zoals ze nooit tevoren gehad hebben. O! het zal goed smaken. Heren, het is het voorspel zelf van een slok van het water van het leven boven. Het is hetzelfde water dat de aartsvaders drinken, dat de apostelen drinken, dat de profeten drinken, dat de vroege martelaars drinken, en dat onze waardige voorvaders drinken. Het is hetzelfde water van het leven, hoewel u niet zoín grote slok krijgt. Ik nodig de dorstigen uit. In Gods Naam, kom, en leg uw mond aan het doorstoken hart van Christus, en neem een volle teug van zegening. Ik nodig alle verdorde zielen uit. Misschien zult u zeggen: ik ben niet dorstig. Ik ben er zeker van dat u verdord bent. Menig verdord hoofd, die geen goede gedachten van God kan hebben; menig verdord hart, dat God niet lief kan hebben; menige verdorde hand, die niet kan handelen of werken voor God; menige verdorde voet, die niet kan gaan in de wegen van de Heere, zijn hier. Wat een gezegende belofte is dat: Ik zal water gieten op de dorstigen! Helaas! maar, zegt dezelfde mens, ik ben niet dorstig. Ja, maar, zegt de Geest van God in dezelfde adem: Ik zal stromen gieten op het droge. Ik ben er zeker van dat u droge grond bent, man en vrouw. Kom, in Zijn Naam, en wees welkom. Ik nodig u te komen tot Christus, allen die vermoeid zijn, en zwoegen met de wet. De wet is een goede wegwijzer, maar een slechte echtgenoot, een ongemakkelijke echtgenoot. U loopt de ronde van plichten, u doet de rondreis van de werken, en komt nooit tot bevrediging, tot geen rust van het geweten; maar u verkeert nog in grote onzekerheid. Ik nodig u uit, in Gods grote Naam, om te komen tot Christus, en u zult een teug hebben; en u zult nooit meer zo opnieuw dorsten. Ik nodig hier al de afvalligen, u die menige vuile stap van God af gedaan hebt, die afgevallen bent van uw gesteldheid, van uw beginselen, van uw bezitting, van uw praktijk. Keer terug, o afvallige kinderen, want God is met u getrouwd. Keer terug, keer terug, keer terug, keer terug, en Hij zal uw afkeringen genezen. Hij zal u zo genezen, dat u nooit toestemming zult krijgen om weer af te wijken. Bent u gevallen van uw eerste liefde, van uw eerste ijver, van uw vreugde in Hem? Hebt u het gedaan, afvallige ziel? Hoewel u gehoereerd hebt met vele liefhebbers, keer toch terug tot mijn Heere. Ik nodig alle mensen met een gebroken hart uit om tot Christus te komen. Zeggen sommige mensen, "ik geloof dat al de engelen in de hemel geen vertroosting kunnen geven. Ik heb zoín vloed van leed. De smart heeft zoín plaats ingenomen, zoín diepe wortel in mijn hart, dat ik geloof dat al de engelen mij niet meer zouden kunnen vertroosten, dan het witte van een muur een heldere middag kunnen maken." Maar ik zeg u, mens, als u tot mijn Meester wilt komen, in Gods Naam, ik beloof u vertroosting. Gelovende, (dat is, komend), hebben wij een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Een universele vorst heeft niet het duizendste deel van de vreugde die u zult vinden opspringen in uw ziel op uw komen tot Christus: onuitsprekelijke vreugde. Wat bent u, wat hebt u gedaan, man en vrouw? Als u gelijk was aan een gevleesde duivel, als u toch komt tot Christus, dan zult u een dronk krijgen. Zo wie wil, die kome. Ik zal u enkele motieven geven, en een paar aanwijzingen, en dan afsluiten.
1. Om u te overreden te komen tot Christus, om u te overreden mijn Meester aan te nemen, overweeg daartoe de noodzakelijkheid van het komen. Het is noodzakelijk, 1e, voor uw vereniging met Hem. Dit is de verenigende genade: tot Welken komende, als tot een levenden Steen, zo wordt gij ook zelven gebouwd. Geloof maakt een bovenbouw van levende stenen, door cement verbonden met, en verenigd met een levende steen, de fundamentsteen. Nu, u bent verenigd met uw lusten. En ik geloof dat er hier enige mensen zijn, die liever hadden dat hun ziel en lichaam gescheiden zouden worden, dan hun ziel en lusten. Sommigen zeggen: "ik kan niet leven zonder mijn lusten. Ze zijn mijn rijkdommen. Ze zijn mijn geluk. Ze zijn mijn alles." Ja, maar wanneer u tot Christus komt, dan zult u van ze gescheiden worden. En wat tevoren uw god was, daarop zult u dan zien als uw hel. Ik zeg u, zonder te komen tot Christus, is er geen vereniging. 2e. Het komen is noodzakelijk voor de gemeenschap. Zonder dat kunt u geen deel hebben aan één zaligmakende zegening. Wij worden gerechtvaardigd door geloof, Rom. 5:1. Wij worden aangenomen door geloof, Joh. 1:12. Wij worden geheiligd door geloof, Hand. 26:18. Wij worden verzoend door geloof, Rom. 5:10. En door geloof staan wij, Rom. 11:20. En door geloof worden wij zalig gemaakt. Geloof, dat is, het komen, is de moeder van vele kinderen, en de wemelende buik van al uw zegeningen. Het is noodzakelijk voor uw gemeenschap met Hem. U kunt gemeenschap hebben met zichtbare heiligen. Maar u zult nooit gemeenschap met God hebben, zonder te komen tot Christus. U kunt naar de Avondmaalstafel hier gaan, maar u zult nooit gaan naar het eeuwige banket boven. 3e. Het is nodig voor uw aanneming. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. O!, zegt de mens, zal mijn prediken Hem niet behagen? Nee. Zal mijn horen Hem niet behagen? Nee. Zal mijn treuren Hem niet behagen? Nee. Zal niet mijn halve nacht opzitten, terwijl ik roep om genade, het doen? Zal mijn gang naar een Avondmaalstafel het niet doen? Nee. Zal mijn geven van alles aan de armen, en mijn lichaam om verbrand te worden voor Hem? Zal dat het niet doen? Nee, nee. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. U verliest niet alleen uw ziel, maar al uw werk aan de koop. 4e. Uw komen tot Christus is nodig voor de toegang. Er is dit verschil, zoals ik het opvat, tussen komen en toegang. Het komen kijkt meer naar wat ons werk is, en de toegang kijkt naar het voorrecht dat Hij ons geeft, als Hij de deur opengooit, en ons uitnodigt voorwaarts te komen. Wie zal klimmen op den berg des Heeren? Zoudt u morgen toegang willen hebben? Zoudt u deze avond toegang willen hebben? Kom tot Christus. Laat heel uw hart Hem ontvangen, Die komt. Rust op Hem te hebben, dat is het komen. Het eens te worden met Hem in al Zijn ambten, dat is het komen. Laat elke daad van het geloof uitgaan. Kijk naar Hem, luister naar Zijn stem, en neem deel aan alles dat Hij heeft te geven.
2. Ik zou u een ander motief hebben gegeven, van de Persoon Die u nodigt te komen. Wat zijn de voortreffelijkheden van de Heere Jezus? Ik zou u Zijn absolute uitmuntendheid verteld hebben, Zijn relatieve uitmuntendheid, Zijn vergelijkende uitmuntendheid. Ik zal u dit alleen in één woord vertellen, als een motief. Al de volheid van de Godheid is in Hem. De volheid van de Geest is in Hem. De Vader Zelf is in Hem. De genade en waarheid van God is in Christus. Wat zou u willen hebben, dan wat in Hem is? O! mijn hart is gebroken, om te denken over het atheïsme van mijzelf en van de wereld, dat, met Herodes en zijn mannen van oorlog, deze Christus waardeloos achten. Om Christusí Naam, kom, en neem de hemel.
3. Overweeg dat, als u komt, u een dronk zult krijgen. Dit is het motief zelf in mijn tekst. Ik zou hierover kunnen uitweiden. Maar ik zal het u in zoveel woorden geven. Het water dat u zult krijgen is geneeskrachtig. Hebt u enige ziekten, mannen en vrouwen? "God weet het", zegt de man, "ik ben als Lazarus. Ik ben overgroeid met zweren, ongezond van het hoofd tot de voeten. Ik kan nauwelijks één daarvan genezen krijgen door vele Avondmaalsbedieningen." Ik zeg u, als u een teug van dit water wilt nemen, als u wilt komen tot Christus, en drinken, dan zult u genezen worden. "Maar ik ben zwart als de hel. Ik ben als een duivel, zo zwart als de duivel me kan maken." Ik zeg u, als u een dronk van dit water neemt, zal het u reinigen. "Ik ben ontmoedigd. Ik heb lasten. Ik heb noden op mijn geest. Ik kan ze niet afgeworpen krijgen. Ik kom bedrukt tot de Avondmaalsbediening, ik ga bedrukt weg; ik ga bedrukt van huis, en ik kom bedrukt weer thuis." Kom tot Hem. En u zult een verversende dronk krijgen, die zal maken dat u uw verdriet vergeet.
Ik zal u een aanwijzing of twee geven.
Eerst. Zoudt u tot Christus willen komen?
1. In Zijn Naam, ik verlang dat u zich bewust mag zijn van uw machteloosheid. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader hem trekke. Het is een zoet woord, hoewel het een droevige uitdrukking is van onze zwakheid. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. De Vader heeft een dubbel werk. Hij zendt Christus tot de mens, en zegt: "daar is de beste Gave Die Ik heb. Ik heb geen andere Zoon. En er is geen andere Messias. Uw ellende is groot, maar er is een toereikende Zaligmaker. Daar is een Geneesmiddel voor elk geval waarin de hel u ooit kon zetten. Wilt u Mijn Zoon nemen?" En diezelfde God, de Vader, brengt de zondaar tot Christus, en brengt Christus tot de zondaar. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. Nu, wees u bewust van dit, dat al de middelen in de wereld u niet één stap tot Christus kunnen brengen. Zoudt u zeven jaar ondergedompeld zijn in de hel, en er dan weer uitkomen, dan zoudt u niet één stap voorwaarts maken tot Christus. Als ze u zouden opnemen naar de hemel, om die heerlijkheid te zien die daar is, en de nadrukkelijke zangen daar te horen, dan zoudt u niet komen.
2. Zoek de trekking van de Vader. De gelovige kan niet vooruitgaan of zich bewegen naar Christus, zelfs als hij in Christus zou zijn, zonder trekking. Veel minder kan de ongelovige dat. Wat zegt de bruid? Trek mij, wij zullen U nalopen! "De Koning moet mij in Zijn kamer brengen, in het wijnhuis." Zelfs de gelovige die reeds gekomen is, kan niet verder gaan zonder nieuwe trekkingen, zonder een nieuwe teug van almacht. Veel minder kunt u het. Zoek de trekking dan. Als u deze roep hoort, zeg: "Heere, trek met de koorden van een mens. U Die opgeheven was van de aarde, om alle mensen achter U te trekken, trek mij, trek mij."
3. Om uw verlangens naar deze trekking te vergroten, overweeg daartoe de ellende voordat u komt. Uw ellende is groot. Mark. 16:16, die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Het is een droevige uitdrukking. Hij zegt niet: hij zal ellendig zijn, hij zal sterven, hij zal een bedelaar zijn, hij zal verdriet hebben. Maar: hij zal verdoemd worden. Het is de vervolmaking van de ellende. Overweeg dat uw ellende onherstelbaar is, als u niet tot Christus wilt komen. Er is geen engel in de hemel die u kan redden. Wie kan u verlossen, als de liefde zelf uw vijand is, als de genade zelf verbolgen is, als de Advocaat Christus tegen u pleit? Als de troon van genade veranderd is in een vlammende troon van gerechtigheid, dan is de zaak wanhopig. Er is geen ander verbond der genade om u te verlossen. Er is geen nieuwe plank na de schipbreuk. Er is geen andere Christus om u te redden. Zodat uw ellende onherstelbaar is. Al de engelen in de hemel zullen u niet uit de hel houden.
Ten tweede. Overweeg hoe u komt. Want het komen moet gekenmerkt worden.
1. Dit komen moet hartelijk zijn. Want met het hart gelooft men. In een wijsgerige zin gelooft de geest, door toestemming te geven aan een voorstelling. Maar in de godgeleerdheid is het het hart, dat gelooft. De wil wordt het eens met een niet samengesteld voorwerp, wat goed, een groot goed, een overtreffend goed. Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid. U hebt de duivel menige dag heel uw hart gegeven. U hebt menige dag uw hart gegeven aan lusten, aan de wereld, aan vrouw en kinderen. En zult u Christus enig ding minder geven dan u hen gegeven hebt? Ik zoek U met mijn gehele hart.
2. Dit komen moet ingetogen zijn. U moet niet tot Hem komen voor het brood. U moet niet tot Hem komen alleen voor vergeving. Ja, u moet niet tot Hem komen alleen voor genade en voor de hemel. U moet tot Hem komen omwille van Hemzelf. U moet komen tot Hem voor Zijn Eigen persoonlijke waarde en voortreffelijkheid. Niet alleen voor wat Hij voor u is, maar voor wat Hij in Zichzelf is. U moet zowel het kruis als de kroon nemen. U moet Hem nemen als Hij naar Golgotha gaat, evengoed als wanneer Hij rijdt naar Jeruzalem in triumf. Wanneer het gepeupel roept: kruis Hem, evengoed als wanner ze roepen: Hosanna de Zoon van David. Het moet een ingetogen komen zijn. Welkom Christus, en welkom Zijn wet, welkom de overtuiging, welkom Zijn volk, welkom Zijn bestuur, en welkom Zijn kruis en lijden. U moet heel Christus nemen, en niets van Hem delen.
3. Het moet een overtuigd komen zijn. U moet komen met een heilige vrijmoedigheid, dat God u aanneming en ontvangst zal geven. Kom niet twijfelend. Kom niet bevend. Ik herinner me wat de keizer Augustus, die grote universele vorst, zei, toen een arme man bevend tot hem kwam met zijn petitie: "Neemt u mij voor een olifant, die u zal verslinden? Kom met vertrouwen tot mij." Christus wil hebben dat arme zondaars, dorstige zondaars, met een heilige vrijmoedigheid tot de troon der genade komen. Want zoals God een troon heeft in de hemel, omcirkeld met alle ontzettende majesteit, die onze hoogste en meest diepe eerbied verwekt, zo heeft Hij een troon der genade beneden, en nodigt ons uit te naderen.
4. Uw komen moet plechtig zijn. Zie, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere, onze God! Wat is dat? Wij zouden willen dat al de engelen instrumenten namen, dat wij komen tot U. Zie het, cherub; zie het, seraf; laat de sterren toekijken, laat de grassprieten toekijken, laat elk ding getuige zijn, dat wij komen tot Hem. Kom plechtig. Te beslister, te beter. Uw verzekering zal te groter zijn, en uw vrede eveneens in uw stervensuur.
Ten derde. U moet komen onder enige relaties.
1. U moet komen zoals een knecht terugkomt bij zijn meester, van wie hij weggelopen is. U weet wat de lompe Nabal zegt tot David: er zijn vele knechten die weggelopen zijn van hun meesters. Heel de stam van Adam heeft Gods wetten achter hun rug geworpen, terwijl ze zeggen: wij zullen Hem niet meer dienen. Als een knecht weer terugkomt, dan roept hij uit: "o mijn lieve meester, o mijn goede meester, nagel mijn oor, mijn hand, mijn hart, mijn voet, aan uw post, dat ik u voor altijd mag dienen." Kom terug als een knecht tot zijn meester, en neem Zijn juk op, en wikkel het rond uw nek.
2. U moet komen tot Hem, als een zoon tot een vader. De verloren zoon, toen hij er over dacht weer terug te komen, zegt tot zichzelf: "Hoe dwaas ben ik geweest? Ik dacht dat ik niet ver genoeg van het huis van mijn vader weg kon lopen. Ik liep, en ik liep, totdat ik naar een ver land ging, waar mijn vader niet eens van mij kon horen, waar ik mezelf mocht verleiden met wijn en vrouwen, waar ik de hele zwaai en neiging van al mijn lusten mocht volgen." Maar hij begint te geven om zijn vader, en denkt erover om weer terug te keren. U moet weer teruggaan naar uw vader. God weet in hoe een ver land sommigen van u zijn geweest, sinds u uit de buik van uw moeder kwam. Sommigen zijn geweest in het land van onreinheid; sommigen in het land van dronkenschap sommigen in het land van zweren, sommigen in het land van het sabbat schenden, sommigen in het land van het veronachtzamen van huisgodsdienstoefening en privé godsdienstoefening. U bent in een ver land geweest. Kom terug zoals kinderen tot een vader.
3. Ten laatste. U moet terugkomen, als een hoerachtige vrouw teruggaat naar haar man, nadat zij gehoereerd heeft. Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de Heere. Kom terug, kom terug. God heeft het contract niet verscheurd. Hij heeft Zijn ondertekening niet weggenomen, hoewel u die van u hebt weggenomen. O! kom terug, en zeg: Nu, andere heren, andere mannen, andere liefhebbers, hebben mijn hart gehad. Maar door de genade van een eeuwige God, zullen ze het niet meer hebben. Bekeert u tot Mij, want Ik heb u getrouwd, spreekt de Heere.