Kohlbrugge over Romeinen 7 : 14


LEERREDE OVER ROMEINEN 7:14 - paragraaf III
Verkocht onder de zonde. In dezelfde zin zegt ook de apostel vers 23: "Ik zie echter een andere wet in mijn leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is". Spreekt Paulus dan hierdoor zichzelf niet wederom tegen, als hij in het volgende hoofdstuk zegt: "Gij hebt niet ontvangen de geest der dienstbaarheid, om andermaal te vrezen; maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, in Welken wij roepen: "Abba, de Vader!"? Neen waarlijk niet, zo wij het maar recht verstaan, dat wij vleselijk en onder de zonde verkocht zijn. Dan laten wij alle heiligings-bestdoeningen varen, en er is geen rust, voordat wij in de gerechtigheid van Christus onze rust gevonden hebben. Daar leren wij in God Zijn genade prijzen, zoals Hij de goddeloze en nietheilige rechtvaardigt; daar verstaan wij ook eerst goed de zoÎven aangehaalde woorden, en wij juichen en loven de Heere vanwege de vrijheid, waarmee Hij ons vrijmaakte, en zijn vervuld met verheuging, dat wij de Geest der aanneming tot kinderen ontvangen hebben. Opdat wij nu daarheen mogen doorbreken, ontsluit de apostel zijn hart nog meer, en schudt het geheel voor zijn broederen uit, opdat zij het toch recht verstaan, dat wij bij de wet geen leven kunnen hebben, neen, maar "dat wij der wet gedood zijn door het lichaam van Christus, opdat een Ander, die uit de doden opgewekt is, ons zou hebben, opdat wij Gode vruchten zullen gedragen hebben". Daarom zegt hij: Ik ben verkocht onder de zonde. Evenals een slaaf, die verkocht is aan zijn heer, om hem dagelijks te dienen, om in- en uit te gaan, en toch bij die heer te blijven, en hem alle diensten te doen naar zijn goedvinden, de slaaf mag ook nog zo tegen die dienst wezen, evenzo, zegt Paulus, is hij onder de zonde verkocht, en der zonden slaaf, hoe dan ook tegen zijn wil. En evenzo hebben het ook alle heiligen vanouds her ondervonden, en evenzo ondervinden wij, die geloven, het ook. Wat raad! deze harde heer zegt: "Gij behoort mij toe, in- en uitwendig, met ogen, lijf, handen en voeten en alles, wat aan u is". En verzetten wij ons tegen hem, dan geeft hij ons zweepslagen, en richt ons zo jammerlijk toe, dat het bloed, het zweet en de tranen van het lichaam gutsen, en hij slaat ons met zijn zweep de stukken uit het vlees; of die heer komt ons met zachte vleiende woorden ter zijde, dat wij niet weten, wat wij doen, en zijn wil opvolgen tegen licht en plicht in, en ook zelf zo willen, en toch, en toch niet willen. Nademaal wij derhalve niet alleen vleselijk zijn, maar ook onder zulk een harde heer zijn verkocht, die de zetel van zijn dwingelandij in ons hart heeft, en van daar uit al onze leden, en alles, wat zich aan ons roert, naar kooprecht onder zich heeft, en als zodanig met overmacht beheersen en in zijn dienstbaarheid voortstuwen wil, zo geve ons de Geest van God genadiglijk dat kloek verstand, dat wij het mogen inzien, hoe wij evenwel tegen deze tiran en tevens tegen de Satan en het vlees het veld behouden, ook terwijl de zonde ons voert, werwaarts wij willen, en toch niet willen. Is de wet geestelijk, en wil zij alles uit- en inwendig geestelijk en uit de grond des harten bedreven hebben, en zijn wij tot op de bodem van ons hart met alles, wat in en aan ons is, vleselijk; en zijn wij als zodanig tot niets in staat dan tot zondigen; en zijn wij zo onder de zonde als slaven verkocht, dat wij haar, ook tegen onze wil, naar haar wil moeten dienen; kunnen wij ter oorzake daarvan bij de wet niet inwonen, zonder dat de zonde, waarin wij uit hoofde van onze natuur en geboorte uit het vlees gevangen zitten, en de tiran, die met ons opgroeide en ons alzo van onze jeugd af kent, ons dagelijks in het huis van de wet martele en verworge: zo is hier geen andere raad of troost, dan alleen bij de laatste Man, Jezus Christus, onze Heere, die de wet voor de Zijnen vervulde, en alles volbracht heeft; Die zonde, duivel, dood en hel, de toorn, het gericht en de verdoemenis van Zijn volk weg- en op zich genomen heeft. En Die zichzelf aan de Zijnen tot een eeuwig eigendom heeft gegeven, opdat zij geheel, met lijf en ziel en geest, met hun overleggingen en wil en gedachten, en alles wat in en aan hen is, in Hem mochten gevonden zijn, en in Hem zonder ophouden mochten hebben genade, gerechtigheid, geloof, vrede, blijdschap, heiligheid, troost en sterkte, eer, heerschappij over alles, vrijheid van alles en het eeuwige leven. En nu, dat wij deze woorden meenemen en in onze harten bewaren: Hij, die in de naam van alle zielen Onze schuldbrief op zich overnam, Wist, wat sommen te verreek'nen waren, En voldeed ook, toen zijn ure kwam. Wat zolang in vlees en hart en nieren, Als in sluim'ring en verholen zat, En wat wij daarnevens werk'lijk speuren, Dat was alles in dien brief vervat. "Dat Christus gestorven is, dat is Hij der zonde gestorven in eens; maar dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode; alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij der zonde gestorven zijt, en levende zijt Gode in Christus Jezus, onze Heere." En hebt gij waarlijk vergiffenis uwer zonden in het bloed van Christus, zeg dan vrijmoedig: "Ik ben heilig!" wanneer gij ook niets dan onreinheid in u ziet. Zalig zijn, die niet gezien hebben, en nochtans geloofd hebben. Dit is de toeleiding tot de kennis van de enige Mens, die de genade heeft, Jezus Christus, gekomen in vlees waarachtig eeuwig God en waarachtig Mens, ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, die verlaten van Zijn God, vervloekt van de wet en van Zijn volk, niet gekend van de heidenen, door de eeuwige Geest zichzelf vrijwillig Gode onstraffelijk heeft opgeofferd, en alleen door het volkomen geloof alles heeft vol bracht, en, voleindigd zijnde, allen, die Hem gehoorzaam zijn (zich aan Hem onderwerpen), een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden is; en het geheim van het geloof, om te leren verstaan: dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat te niet gedaan zou wezen het lichaam der zonde, opdat wij der zonde niet meer dienen, een geheim, dat men met alle heiligingsstelsels en daaruit voortgevloeide zedenleer niet zal vinden; dat verborgen is voor de wijzen en verstandigen; dat velen wanen te kennen en hoog te schatten, terwijl zij Christus verloochenen met hun werken Tit 1.10-16 Jas 1.22,2.6 1Jo 4.6 dat bedekt is in degenen, die verloren gaan, en die van onder hun God weghoereeren; Ho 4.12 2Co 4.3,4 maar dat God geopenbaard heeft aan de armen en ellendigen des lands, door Zijn Geest, zo dat zij er verstand van hebben, hoe de wet onwrikbaar blijft tot in eeuwigheid, onschendbaar tot in de minste tittel en jota, en hoe de wet toch gestorven is, en met haar werken moet uitgestoten worden, en die, terwijl zij het zwaarste der wet kennen: "barmhartigheid en oordeel", alleen leven voor de troon der genade, opgericht in de wet der rechtvaardigheid uit geloof, en bevende voor en liefhebbende de liefelijke en zoete heiligheid van de heerlijkheid der gerechtigheid van God, in het aangezicht van Jezus Christus, des Heeren heilig woord en wet handhaven tegen zichzelf en tegen alles, wat zich tegen de kennis van Christus verheft; die eindelijk, ondervindende, dat de Heere woont bij degenen, die eens verslagenen en verbrokenen geestes zijn, geen andere naam onder de hemel erkennen, waarin behoudenis is, dan alleen de Naam onzes Heeren Jezus Christus. Wie Christus Jezus niet liefheeft, zij een vervloeking, hij zij, wie hij zij, en hij doe, wat bij doe. De Heere komt. Welgelukzalig zijn allen, die zich aan Hem houden, in Hem blijven, de broeders liefhebben, en de toevlucht genomen hebben, om aan de voor gestelde hope vast te houden tot het einde toe, er raze tegen, wat er wil. In het verbroken hart weergalmt de Psalm: Heerlijk geloofd worde Zijn Naam tot in alle eeuwigheid. En wie die Naam dan, als hem alles ontzinkt, en zijn ogen voor het zien- en zichtbare gebroken worden, aan wet en zonde, dood en duivel voorhoudt, zal overwinnen overvloedig, in Hem, die leeft.
AMEN.
 

Ga naar deel 5


Laatste update 10 november 1997 © M. Diepeveen